Uitspraak 201504165/1/R1


Volledige tekst

201504165/1/R1.
Datum uitspraak: 16 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Haaksbergen, en anderen,

en

de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Haaksbergen, partiële herziening Marktplan deelgebied Oost" vastgesteld

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2016, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door H.M. Heukels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan maakt op het perceel Molenstraat 1, kadastraal bekend 4221, (hierna: het perceel) een gebouw met appartementen en centrumvoorzieningen, waaronder detailhandel en horeca, mogelijk. Het is de bedoeling dat vier bouwlagen worden gerealiseerd. Het voorziene gebouw maakt deel uit van een bredere herontwikkeling van het centrum van Haaksbergen. [appellant] en anderen zijn eigenaren van het perceel, kadastraal bekend 4220, dat nabij het perceel Molenstraat 1 ligt. Op dit perceel staat een garage met berging. Deze garage staat ook gedeeltelijk op het perceel Molenstraat 1. Naast dit perceel ligt het perceel [locatie], kadastraal bekend 4072, .waarvan [appellant] eigenaar is. Op dit perceel staat een winkel met een woonhuis. Het woonhuis wordt bewoond door [appellant] en de winkel wordt verhuurd. [appellant] en anderen vrezen met name voor een aantasting van het woon- en leefklimaat op hun percelen.

Ontvankelijkheid

2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat niet aan de indieningsvereisten voor een beroepschrift is voldaan. De gemachtigde van [appellant] en anderen, [gemachtigde], heeft een pro forma beroepschrift ingediend zonder de namen te noemen van degenen namens wij hij beroep heeft ingesteld. Pas na afloop van de beroepstermijn heeft [gemachtigde] in het aanvullende beroepschrift de namen van [appellant] en anderen genoemd en machtigingen van hen overgelegd. De raad wijst er daarbij op dat één van de machtigingen pas na de beroepstermijn is ondertekend. De andere machtiging is volgens de raad onvoldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gemachtigde] te kunnen bepalen.

2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste onder meer de naam en het adres van de indiener.

Ingevolge artikel 6:6, onder a, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

2.2. Volgens [appellant] en anderen is hun beroep ontvankelijk. Volgens hen was het voor de raad duidelijk dat [gemachtigde] namens hen optrad. Zij wijzen er daarbij op dat [gemachtigde] in de zienswijzenfase twee machtigingen heeft overgelegd aan het gemeentebestuur waarop hun namen staan vermeld en dat hij namens hen heeft ingesproken bij de raadscommissie Ruimte en Milieu. [appellant] en anderen wijzen ook erop dat [gemachtigde] na het pro forma beroepschrift door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld om de machtigingen te overleggen van de personen namens wie hij het beroep instelde.

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200410561/1), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

De door [appellant] en anderen genoemde omstandigheden nemen niet weg dat hun identiteit niet kenbaar was voor de Afdeling voor afloop van de beroepstermijn. Gelet hierop is het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016

703.