Uitspraak 201506344/1/R6


Volledige tekst

201506344/1/R6.
Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de erven van [appellant], allen wonend te Haarsteeg, gemeente Heusden,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Donkhof Haarsteeg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de erven beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De erven hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2015, waar de erven, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.E.W. van Baardwijk en drs. T.M. Corten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Met het plan wordt voorzien in de bouw van maximaal 16 woningen aan de doodlopende weg Donkhof, in het verlengde van het appartementencomplex Woonveste in de kern Haarsteeg.

3. De erven, eigenaren van gronden ten zuiden van de percelen aan de Haarsteegsestraat 15 en Haarsteegsestraat 15a, ten oosten van het plangebied, kunnen zich niet met het plan verenigen omdat hun gronden daarin niet zijn meegenomen als ontwikkellocatie voor de bouw van 4 tot 6 woningen. Zij voeren daartoe aan dat in het vorige bestemmingsplan "Heusden Buitengebied" het plangebied niet was aangewezen als ontwikkellocatie en dat nu met dit plan voor de gronden van de gemeente alweer wordt afgeweken van dat recent vastgestelde plan, zonder dat daar een afzonderlijke visie met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied aan ten grondslag is gelegd. Mede gelet op de omstandigheid dat zij van deze wijziging niet op de hoogte zijn gebracht door het gemeentebestuur, is het volgens hen strijdig met een goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldigheid om in dit plan hun gronden buiten het plan te laten.

Volgens de erven heeft het gemeentebestuur haar eigen belangen ten onrechte zwaarder laten wegen en maakt zij zich schuldig aan gelegenheids- en eigendomsplanologie door uitsluitend woningen op haar eigen gronden mogelijk te maken.

Het plan leidt er volgens hen voorts toe dat hun perceel met de bestemming "Agrarisch" ingeklemd komt te liggen tussen de nieuwe woningen en andere gronden met een woonbestemming, waardoor een doelmatig agrarisch gebruik van die gronden niet meer mogelijk is.

De erven hebben ten slotte nog betoogd dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en dat het plan ten onrechte niet voorziet in een landschappelijke inpassing van de geplande woningbouw.

3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgaande bestemmingsplannen de wettelijk voorgeschreven procedure hebben doorlopen, dat betrokkenen daarvan op de voorgeschreven wijze kennis van hebben kunnen nemen en dat aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Aan de beslissing om het initiatief van de erven niet in de procedure tot vaststelling van het voorliggende plan mee te nemen lag volgens de raad met name de vaststelling dat op juiste gronden voor de vastgestelde plangrens was gekozen ten grondslag. Daarnaast heeft de vrees voor vertraging van de besluitvorming en het feit dat nog niet alle voor de beoordeling benodigde onderzoeken waren verricht een rol gespeeld.

3.2. Met betrekking tot het betoog van de erven dat het plan strijdig is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro en dat het plan ten onrechte niet voorziet in landschappelijke inpassing van de geplande woningbouw, overweegt de Afdeling dat het na afloop van de beroepstermijn aanvoeren van nieuwe beroepsgronden, gelet op het bepaalde in artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, niet mogelijk is. De Afdeling laat deze beroepsgronden derhalve buiten beschouwing bij de beoordeling van het bestemmingsplan.

3.3. Aan de gronden van de erven is in het bestemmingsplan "Heusden Buitengebied" de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op deze gronden is de door de erven gewenste woningbouw niet toegestaan.

De gronden rondom het plangebied, inclusief die van de erven, waren daarvoor opgenomen in het bestemmingsplan "Haarsteeg Herziening 2006", waarin een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders was opgenomen om de bestemming te wijzigen in "Wonen". Deze bevoegdheid is in het daarop volgende bestemmingsplan "Heusden Buitengebied" vervallen.

De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Het, voorafgaande daaraan, door de raad op schrift stellen van een nieuwe visie met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied is daarvoor niet vereist. Ook legt de Wet ruimtelijke ordening, noch enige andere wettelijke bepaling de raad de verplichting op om zakelijk gerechtigden op in een bestemmingsplan opgenomen gronden persoonlijk op de hoogte te stellen van het laten vervallen van hun planologische mogelijkheden in dat plan. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van die personen om zich op de hoogte te stellen van voor hen relevante wijzigingen in het planologische regime met betrekking tot hun gronden. Dit betoog faalt.

3.4. Anders dan de erven kennelijk menen, brengt de omstandigheid dat de gronden in eigendom zijn van de gemeente Heusden en uitvoering van het plan voor de gemeente mogelijk financieel gunstig is, evenmin reeds op zichzelf met zich dat de raad op oneigenlijke wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door de gronden van de erven niet in het plan te betrekken. Ook dit betoog faalt.

3.5. De Afdeling overweegt voorts dat de raad bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan beleidsvrijheid toekomt. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen de erven hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat sprake is van een zodanige samenhang tussen het plangebied en hun gronden ten oosten daarvan dat de raad die gronden in het bestemmingsplan "Donkhof Haarsteeg" had moeten betrekken. Het betoog van de erven dat een doelmatig gebruik van hun gronden door de woningen in het plangebied wordt belemmerd, kan - wat daarvan overigens ook zij - niet tot een andere uitkomst leiden. Ook dit betoog faalt.

3.6. Het beroep is ongegrond.

3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Uylenburg

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

240.