Uitspraak 201406968/1/R2


Volledige tekst

201406968/1/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

vereniging Bewonersvereniging Immenberg, gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014, kenmerk 2013 - 007099, heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen.

Tegen dit besluit heeft Bewonersvereniging Immenberg beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.A.H. van Rossum-Looman, J.A.M. Bouw en B. van Adrichem, allen werkzaam bij de provincie, is verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft bij het bestreden besluit een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen met 3,5 hectare. Op de gronden waarop de uitbreiding is voorzien zullen kampeerveldjes worden vrijgemaakt, wegen worden aangelegd en chalets, een kantoorgebouw en een sanitairgebouw worden gebouwd.

Natura 2000-gebied

2. De gronden waarop de uitbreiding is voorzien liggen in het Natura 2000-gebied Veluwe. Het gebied Veluwe is bij besluit van 11 juni 2014 aangewezen op grond van artikel 10a van de Nbw 1998 als Natura 2000-gebied. Het gebied is onder meer aangewezen voor de habitattypen droge heiden (H4030) en jeneverbesstruwelen (H5130) en de soorten wespendief (A072) en zwarte specht (A236). Voor droge heiden (H4030) en jeneverbesstruwelen (H5130) geldt als doelstelling behoud verspreiding, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Voor wespendief (A072) en zwarte specht (A236) geldt als doelstelling behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren onderscheidenlijk 400 paren.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vierde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer, voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Beroepsgronden

Effecten project op habitattypen

4. Bewonersvereniging Immenberg stelt zich op het standpunt dat de vergunning in strijd met de Nbw 1998 is verleend.

Zij betoogt daartoe dat uit het aan het besluit ten grondslag gelegde "Onderzoek effecten door stikstofdepositie van de groei van Recreatiepark Beekbergen op de Veluwe" van Arcadis van 22 mei 2014 (hierna: het stikstofonderzoek) niet kan worden afgeleid voor welke habitattypen de effecten als gevolg van de extra uitstoot van stikstof door de toename van verkeer is onderzocht. Daarnaast voert zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de effecten op het habitattype jeneverbesstruweel (H5130), terwijl dit habitattype volgens haar ter plaatse eveneens aanwezig is. Bovendien is het habitattype droge heiden (H4030) eveneens aanwezig langs de Arnhemseweg, aldus Bewonersvereniging Immenberg.

Bewonersvereniging Immenberg betoogt verder dat de verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding zoals vermeld in het stikstofonderzoek is onderschat. Zij wijst erop dat is uitgegaan van een gemiddeld aantal auto’s, terwijl de hoeveelheid auto’s en daarmee de stikstofdepositie in de zomermaanden volgens haar drie tot vier keer zo hoog zal zijn en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met daggasten. Daarnaast is volgens Bewonersvereniging Immenberg ten onrechte als uitgangspunt gehanteerd dat auto’s steeds schoner worden.

Voorts bestrijdt zij de in het onderzoek gehanteerde rijroute voor de beoordeling van de effecten van het project. In het stikstofonderzoek is volgens haar ten onrechte als uitgangspunt gehanteerd dat al het verkeer rechtstreeks van en naar de A50 rijdt. Volgens Bewonersvereniging Immenberg zal ook op andere wegen richting Beekbergen een toename van verkeer plaatsvinden, waardoor een toename van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats, waaronder het habitattype droge heiden (H4030) op de hoek van de Kaapbergweg en De Kaap, zal plaatsvinden.

4.1. Aan het bestreden besluit heeft het college het stikstofonderzoek ten grondslag gelegd. In dit onderzoek zijn de effecten van de toename van stikstofdepositie als gevolg van het extra verkeer door de uitbreiding van het aantal slaapplaatsen op het recreatieterrein op voor stikstofgevoelige habitats, onderzocht. In het onderzoek is vermeld dat de ligging van de voor stikstofgevoelige habitattypen is bepaald aan de hand van de habitattypenkaart van de provincie Gelderland van november 2013. De ligging van deze habitattypen is weergegeven op bijlage 1 van het onderzoek. Hieruit volgt welke habitattypen in het onderzoek zijn betrokken en waar deze aanwezig zijn, zodat het betoog van Bewonersvereniging Immenberg dat uit het onderzoek niet blijkt welke habitattypen zijn onderzocht, feitelijke grondslag mist. Voorts acht de Afdeling met het enkel overleggen van een foto niet aannemelijk gemaakt dat in de nabijheid van de rijroute tevens het habitattype jeneverbesstruweel (H5130) voorkomt. Daarnaast heeft Bewonersvereniging Immenberg haar stelling dat langs de Arnhemseweg, anders dan vermeld op de habitattypenkaart, het habitattype droge heiden (H4030) aanwezig is, niet met gegevens onderbouwd. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderzoek ten onrechte van de ligging van de habitattypen zoals weergegeven op de habitattypenkaart is uitgegaan. Het betoog faalt.

4.2. In het stikstofonderzoek is verder vermeld dat de verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein is bepaald op basis van de kengetallen zoals aanbevolen voor campings en voor bungalowparken in publicatie nr. 317 van het CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". In totaal zal de uitbreiding volgens het onderzoek leiden tot 166 extra verkeersbewegingen per etmaal. Voor bungalows, zoals voorzien op het terrein, wordt door het CROW een verkeersgeneratie van 2,6 verkeersbewegingen per huisje aanbevolen, waarbij tevens rekening is gehouden met daggasten. In het onderzoek is hierbij aangesloten. In hetgeen Bewonersvereniging Immenberg heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee niet van een volledige bezetting van de aanwezige bungalows is uitgegaan. Voor campingplaatsen, zoals tevens voorzien op het terrein, wordt door het CROW een verkeersgeneratie van 0,4 verplaatsingen per standplaats aanbevolen. Weliswaar is hierbij volgens het CROW geen rekening gehouden met 10% daggasten, maar nu in het stikstofonderzoek is uitgegaan van 1,1 verplaatsingen per standplaats, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersgeneratie als gevolg van de standplaatsen op het terrein in het onderzoek is onderschat. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein in het stikstofonderzoek is onderschat. Het betoog faalt.

4.3. Wat betreft het betoog van Bewonersvereniging Immenberg dat ten onrechte als uitgangspunt is gehanteerd dat auto’s in de toekomst schoner worden waardoor de stikstofemissie van de auto’s afneemt, wordt het volgende overwogen. Voor de berekening van de stikstofemissie als gevolg van de toename van het verkeer door de uitbreiding van het recreatieterrein is in het stikstofonderzoek gebruik gemaakt van door het ministerie van Infrastructuur en Milieu opgestelde emissiefactoren. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het algemene uitgangspunt dat auto’s in de toekomst schoner worden waardoor de stikstofemissie van de auto’s afneemt, in deze emissiefactoren is verdisconteerd. In hetgeen Bewonersvereniging Immenberg heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het onderzoek ten onrechte van deze emissiefactoren gebruik is gemaakt, zodat het betoog faalt.

4.4. Voorts is in het stikstofonderzoek vermeld dat ten aanzien van de rijroute van het verkeer van en naar Recreatiepark Beekbergen als uitgangspunt is gehanteerd dat al het verkeer rechtstreeks naar de A50 rijdt. Ter zitting heeft het college dit uitgangspunt toegelicht. Volgens het college is weliswaar denkbaar dat het extra verkeer als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein tevens gebruik maakt van de binnenwegen op de Veluwe, maar volgens het college zijn de rijroutes die in dat geval worden gebruikt minder schadelijk voor de voor stikstofgevoelige habitats aangezien die routes verder van die habitats zullen liggen en het verkeer zich in dat geval zal verspreiden. Hetgeen Bewonersvereniging Immenberg heeft aangevoerd biedt geen grond om te twijfelen aan dit standpunt.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid het stikstofonderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.

Effecten project op de leefgebieden van de wespendief en de zwarte specht

5. Bewonersvereniging Immenberg betoogt dat de uitbreiding van het recreatieterrein zoals vergund met het bestreden besluit zal leiden tot een aantasting van de leefgebieden van de wespendief en de zwarte specht. Het college heeft deze effecten volgens haar onjuist beoordeeld.

Zij betoogt dat uit de stukken niet duidelijk wordt wat de door het college aangehaalde Natuur Effect Boekhouding (hierna: NEB) omvat, terwijl hierin de positieve en negatieve effecten van de uitbreidingslocaties en de locaties waarop leefgebied wordt ontwikkeld, met elkaar vergeleken zijn. Hierdoor is volgens haar niet inzichtelijk welke effecten de uitbreiding heeft en op welke wijze deze effecten worden weggenomen. Aanvullend betoogt zij dat uit de bij het besluit verleende vergunning niet kan worden afgeleid welke handelingen als vergunningplichtige handelingen zijn aangemerkt en welke handelingen als mitigerende maatregelen betrokken zijn bij de beoordeling.

Bewonersvereniging Immenberg betoogt verder dat het college de ontwikkeling van nieuwe leefgebieden elders in het Natura 2000-gebied ten onrechte heeft betrokken bij de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied door de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen zullen worden aangetast. Volgens haar betreffen de maatregelen compenserende maatregelen in plaats van mitigerende maatregelen zoals het college stelt. Zij wijst daarbij op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 mei 2014, in zaak C-521/12 (ECLI:EU:C:2014:330, www.curia.eu; hierna: het arrest Briels) waar volgens haar uit volgt dat maatregelen slechts als mitigerende maatregelen mogen worden aangemerkt indien daarmee de negatieve effecten van het project worden voorkomen of verminderd. Nu volgens haar gebleken is dat nog niet alle habitattypen op alle locaties die gebruikt zijn om effecten te voorkomen aanwezig zijn, worden met de maatregel de negatieve effecten als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein dan ook niet voorkomen, aldus Bewonersvereniging Immenberg. Voorts wijst zij op de grote afstand tussen de uitbreidingslocatie en de locaties waarop de nieuwe leefgebieden zijn voorzien.

5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van nieuwe leefgebieden voor de wespendief en de zwarte specht elders in het Natura 2000-gebied wel betrokken mag worden bij de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied als gevolg van het project zullen worden aangetast. Het college wijst er hierbij op dat de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen pas is toegestaan nadat is vastgesteld dat de nieuwe leefgebieden zijn ontstaan. Anders dan aan de orde in de situatie waarop het arrest Briels ziet, wordt volgens het college voorkomen dat negatieve effecten optreden als gevolg van de uitbreiding aangezien de omvang en de draagkracht van de leefgebieden van de zwarte specht en de wespendief niet worden aangetast.

5.2. In het besluit is vermeld dat de uitbreiding van het recreatieterrein mogelijk is gemaakt op grond van het "Groei- en krimpbeleid" van de provincie Gelderland, zoals opgenomen in de Streekplanuitwerking Groei- en Krimp van 26 september 2006. De doelstelling van dit beleid is om ontwikkelingsperspectief te bieden aan recreatiebedrijven in combinatie met het versterken van de natuur. Daartoe worden recreatiebedrijven op voor de natuur kwetsbare locaties in het Centraal Veluws Natuurmassief op vrijwillige basis gesaneerd of verplaatst (hierna: krimplocaties). Deze krimplocaties worden teruggegeven aan de natuur. Met de hectares die door de krimp zijn verkregen, kunnen recreatiebedrijven op minder kwetsbare plaatsen groeien (hierna: groeilocaties), aldus het beleid. De negatieve effecten als gevolg van de groei van een bedrijf worden voorkomen door de ontwikkeling van gelijkwaardige natuurwaarden op de krimplocaties. De krimpplannen die ten grondslag liggen aan de groeiruimte vormen samen met de door een adviescommissie voorgedragen uitbreidingsplannen één projecttranche en dienen als één geheel te worden beoordeeld, zo volgt uit het beleid. De vaststelling van een bestemmingsplan dan wel de verlening van een vergunning in het kader van de Nbw 1998 vindt evenwel plaats op bedrijfsniveau waarbij gebruik wordt gemaakt van de natuurtoets op projectniveau, aldus de streekplanuitwerking. Voorts is in het beleid vermeld dat als voorwaarde voor het uitgeven van een groeitranche geldt dat de natuurwaarden op de krimplocaties reeds moeten zijn gerealiseerd.

5.3. In het onderzoek "Natuurtoets groei en krimp, tweede groeitender 2011" van Arcadis van 10 juli 2012 (hierna: de Natuurtoets) zijn de effecten van de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen beschreven. In het onderzoek is vermeld dat als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein een deel van het leefgebied van de wespendief verloren gaat. In het bestreden besluit is voorts vermeld dat mogelijk tevens een deel van leefgebied van de zwarte specht zal verdwijnen. In het besluit is vermeld dat de uitbreiding van het recreatieterrein niet tot significante effecten op de beschermde vogelsoorten zal leiden aangezien voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding elders in het Natura 2000-gebied Veluwe nieuwe leefgebieden voor de genoemde soorten zijn ontwikkeld.

De groeilocatie Beekbergen maakt onderdeel uit van de groeitender 2011 waarmee in totaal 23,8 hectare leefgebied van de wespendief en de zwarte specht verloren zal gaan. Door de sanering van andere recreatielocaties is volgens het besluit reeds voorzien in 23,8 hectare aan nieuw leefgebied voor deze soorten. Voorts is in het besluit vermeld dat veldonderzoek is uitgevoerd om te bepalen of op de krimplocaties het gewenste natuurtype is gerealiseerd. Dit betreft het rapport "Natuurontwikkeling aangekochte terreinen op de Veluwe" van Arcadis van 2 juni 2014 (hierna: Natuurontwikkelingsonderzoek). In het onderzoek is geconcludeerd dat op alle onderzochte locaties leefgebied voor de wespendief en leefgebied voor de zwarte specht is ontstaan.

5.4. In de Natuurtoets is voor alle uitbreidingslocaties die onderdeel uitmaken van groeitender 2011 beoordeeld welke negatieve effecten te verwachten zijn. In de Natuurtoets is verder beoordeeld in hoeverre de natuurwaarden op de krimplocaties overeenkomen met de natuurwaarden die als gevolg van de uitbreidingsplannen zullen worden aangetast. Het college heeft toegelicht dat deze vergelijking, zoals tevens opgenomen in het besluit, de NEB vormt. Het betoog van Bewonersvereniging Immenberg dat niet inzichtelijk is welke effecten de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen heeft en op welke wijze deze effecten worden voorkomen, kan gelet op het voorgaande dan ook niet worden gevolgd.

Voorts volgt uit het bestreden besluit welke activiteit als vergunningplichtig is aangemerkt, nu daarin is vermeld dat de vergunning is verleend voor de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen, en welke maatregelen zijn betrokken bij de beoordeling of de aangevraagde activiteit tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied zal leiden, nu in zoverre in het besluit is vermeld dat de negatieve effecten van de groei van Recreatiepark Beekbergen volledig worden gemitigeerd door de realisatie van leefgebieden op de krimplocaties. Het betoog van Bewonersvereniging Immenberg dat niet inzichtelijk is waarop de vergunning betrekking heeft, kan gelet op het voorgaande dan ook evenmin worden gevolgd. Het betoog faalt.

5.5. Vaststaat dat als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein een deel van het leefgebied van de zwarte specht en van het leefgebied van de wespendief verloren gaat. De Afdeling ziet zich, gelet op het in beroep aangevoerde, voor de vraag gesteld of de in het project voorziene ontwikkeling van leefgebied op krimplocaties zoals hiervoor beschreven in de passende beoordeling kan worden betrokken bij de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast.

5.6. De Afdeling leidt uit het door Bewonersvereniging Immenberg genoemde Briels-arrest af dat maatregelen waarmee wordt beoogd eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit het project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, ten einde ervoor te zorgen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aantast, mogen worden betrokken in de passende beoordeling als mitigerende maatregel. Positieve gevolgen van maatregelen voor een areaal van een habitattype waarvoor het project geen negatieve effecten heeft, kunnen niet worden betrokken bij de beoordeling of het project leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied, zo volgt uit het arrest.

5.7. Anders dan in voormelde zaak waarover het Hof van Justitie heeft beslist, gaat het in het onderhavige geval niet over een aantasting van een natuurlijk habitat, maar over gevolgen voor twee vogelsoorten, de zwarte specht en de wespendief, waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De gevolgen van het project betreffen het verdwijnen van een deel van de leefgebieden van de zwarte specht en de wespendief in het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit kan leiden tot een afname van de draagkracht van het gebied voor deze soorten en daarmee tot een afname van de omvang van de populaties zwarte spechten en wespendieven, zoals beschermd op grond van de behouddoelstellingen van deze soorten. Met de aanleg van nieuw leefgebied voorafgaand aan de uitbreiding van het recreatieterrein wordt beoogd deze afname in omvang van de populaties te voorkomen aangezien als gevolg daarvan de omvang en de draagkracht van de leefgebieden van de zwarte specht en de wespendief door het project niet wordt verkleind. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de maatregel in dit geval als een mitigerende maatregel kan worden aangemerkt. Weliswaar liggen de groei- en de krimplocaties, zoals Bewonersvereniging Immenberg stelt, op enige afstand van elkaar, maar dat maakt niet dat de maatregel niet als een mitigerende maatregel kan worden aangemerkt. Van belang daarbij is dat de locaties alle gelegen zijn binnen het Natura 2000-gebied Veluwe, zodat met de aanleg van nieuw leefgebied voorkomen wordt dat de behouddoelstellingen voor de wespendief en de zwarte specht - behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren onderscheidenlijk 400 paren - door de uitbreiding van het recreatieterrein in gevaar worden gebracht. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat het college in dit kader naar voren heeft gebracht, hetgeen Bewonersvereniging Immenberg niet heeft bestreden, dat de functie van het gebied dat in dit geval verloren gaat als gevolg van het project, vervangbaar is nu dit bestaat uit foerageergebied. Bovendien kennen de genoemde vogelsoorten volgens het college geen vaste nestplaatsen, zodat de populaties niet aan deze locatie gebonden zijn, hetgeen evenmin door Bewonersvereniging Immenberg is betwist.

5.8. Ten aanzien van het betoog van Bewonersvereniging Immenberg dat de maatregel niet als een mitigerende maatregel kan worden aangemerkt aangezien niet gebleken is dat op alle krimplocaties die betrokken zijn bij de beoordeling, reeds nieuwe natuurwaarden zijn ontwikkeld, wordt het volgende overwogen. Het college heeft ter onderbouwing van de effectiviteit van de maatregel het Natuurontwikkelingsonderzoek aan het besluit ten grondslag gelegd. In het onderzoek is onderzocht in hoeverre de nieuwe natuurwaarden op de krimplocaties voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit reeds waren gerealiseerd. Ten aanzien van de ontwikkeling van leefgebied voor de zwarte specht en de wespendief is in het onderzoek geconcludeerd dat deze natuurwaarden op alle locaties zijn ontwikkeld. Weliswaar volgt voorts uit het onderzoek, zoals Bewonersvereniging Immenberg betoogt, dat een aantal habitattypen nog niet op alle locaties is ontstaan, maar aangezien die habitattypen geen noodzakelijk onderdeel vormen van het leefgebied van beide vogelsoorten, volgt daar niet uit dat het college de realisatie van nieuwe leefgebieden op de krimplocaties niet als maatregel bij de vraag of het project de natuurlijke kenmerken van het gebied zal aantasten, heeft mogen betrekken. Nu Bewonersvereniging Immenberg de juistheid van het Natuurontwikkelingsonderzoek voor zover daarin is geconcludeerd dat de leefgebieden reeds ontwikkeld zijn, niet heeft bestreden, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat aan de juistheid ervan getwijfeld dient te worden, zodat het college zich, voor zover het betreft de conclusie dat op alle krimplocaties reeds nieuw leefgebieden voor de wespendief en zwarte specht zijn ontwikkeld, op het onderzoek heeft mogen baseren.

5.9. Gelet op het vorenstaande heeft het college de ontwikkeling van nieuwe leefgebieden op de krimplocaties mogen betrekken bij de vraag of de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen met 3,5 hectare tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied zal leiden. Nu uit de Natuurtoets volgt dat als gevolg van de ontwikkeling van de nieuwe leefgebieden op de krimplocaties de negatieve effecten van de uitbreiding van Recreatiepark Beekbergen worden voorkomen, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het project na de mitigerende maatregel niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe, zodat het betoog faalt.

Conclusie

6. Het beroep van Bewonersvereniging Immenberg is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.

w.g. Van Buuren
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015

674.