Uitspraak 201409476/1/R3


Volledige tekst

201409476/1/R3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Loon op Zand, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te Loon op Zand,
2. [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Loon op Zand,
3. [appellant sub 3], wonend te Loon op Zand,
4. [appellant sub 4], wonend te Loon op Zand,

en

de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hoogt 2014" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [bedrijf], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1], [bedrijf] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot A], [bedrijf], vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, bijgestaan door J.A.J. Vermeeren, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. A.G.A.M. de Bonth, en de raad, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster, ing. J.D.N. Kraiema en T. van Erve, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan bevat een regeling voor het bestaande bedrijventerrein De Hoogt en voorziet met een verkeersbestemming tussen de op dit terrein gelegen weg De Hoogt en de Bergstraat in een nieuwe ontsluiting van dit terrein, dat voorheen alleen via de Hoge Steenweg kon worden bereikt. Voorts is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het zogenoemde Van Roosmalenterrein. Bij toepassing van die wijzigingsbevoegdheid kunnen op dit terrein woningen, een hotel, commerciële functies en een tweede aansluiting van het bedrijventerrein op de Hoge Steenweg worden gerealiseerd.

Verkeersaspecten

3. [appellante sub 1], [bedrijf], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat met de aansluiting van het bedrijventerrein op de Bergstraat tevens een doorgaande route tussen de Hoge Steenweg en de aansluiting op de N261, en daarmee een gebiedsontsluiting van het woongebied van Loon op Zand over dit terrein zal ontstaan. Dit leidt tot een zodanige toename van de verkeersintensiteit op het bedrijventerrein dat onveilige verkeerssituaties ontstaan. In dit verband wijzen [appellante sub 1], [bedrijf] en [appellant sub 3] op de geringe breedte, op het smalste punt 5,1 m, van De Hoogt. Voorts betwisten zij de aan het verkeersmodel van de raad ten grondslag liggende verkeersintensiteiten en de volledigheid van dit model. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [appellant sub 3] een contra-expertise van het bureau VAGN van 5 januari 2015 overgelegd. [appellant sub 4] betoogt dat de raad onvoldoende heeft uiteengezet waarom niet eerst wordt voorzien in een tweede ontsluiting van het bedrijventerrein op de Hoge Steenweg. [appellante sub 1] en [bedrijf], beide gevestigd aan De Hoogt in de onmiddellijke nabijheid van de aansluiting van het bedrijventerrein op de Hoge Steenweg, stellen voorts dat de toename van verkeersbewegingen bedrijven zal belemmeren in het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. In het bijzonder zal het laden en lossen, dat vaak op de openbare weg plaatsvindt, leiden tot gevaarlijke situaties.

3.1. De raad stelt dat aan de gronden gelegen tussen De Hoogt en de Bergstraat, ter hoogte van het Lijkpad, de bestemming "Verkeer" is toegekend, zodat het (vracht-)verkeer komende vanaf de provinciale weg N261 het bedrijventerrein via de Heideweg en de Bergstraat kan bereiken en omgekeerd kan verlaten, waardoor de kern Loon op Zand wordt ontlast van vrachtverkeer. De raad wijst op het verkeersmodel Midden-Brabant versie 2009 (hierna: het verkeersmodel) dat uitgaat van een volledig ingevuld bedrijventerrein. Op basis van het verkeersmodel bedraagt de verkeersintensiteit ter plaatse van de aansluiting van het bedrijventerrein op de Hoge Steenweg thans 1.800 motorvoertuigbewegingen per etmaal, waarvan 300 vrachtautobewegingen. Dat aantal zal in 2020 zijn toegenomen tot circa 2.880 motorvoertuigbewegingen per etmaal, waarvan 150 vrachtautobewegingen.

De raad stelt dat De Hoogt als erftoegangsweg geschikt is om het toenemend aantal verkeersbewegingen te verwerken, temeer nu het vrachtverkeer op de aansluiting van De Hoogt met de Hoge Steenweg zal afnemen. Daartoe voert hij aan dat de wegen op het bedrijventerrein zijn ingericht als erftoegangsweg type B met een maximale toegestane snelheid van 30 km/h. Het smalste gedeelte van De Hoogt is gesitueerd nabij de aansluiting met de Hoge Steenweg. Het wegprofiel aldaar meet op één plaats, ter hoogte van een lichtmast, 5,1 m en voor het overige 5,9 m. Uitgaande van het minimale wegprofiel van 4,8 m en het ideale wegprofiel van 5,8 m welke in de Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen 2012 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW-richtlijnen) voor dit type erftoegangsweg zijn genoemd, is het bestaande wegprofiel toereikend om het verkeer te verwerken, aldus de raad.

De raad stelt dat het laden en lossen op de openbare weg in strijd is met de bouwverordening van de gemeente Loon op Zand. Daarom zal de raad bij de uitwerking van de plannen bezien waar in de openbare ruimte laad- en losgelegenheden worden gerealiseerd. Daarnaast zal op de lus in het centrale deel van De Hoogt eenrichtingsverkeer worden ingesteld, waardoor naast de rijbaan ruimte ontstaat voor laad- en losgelegenheden.

3.2. De Afdeling overweegt dat de raad kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het plan een goede ontsluiting van het bedrijventerrein op de N261 mogelijk maakt, nu als gevolg daarvan het vrachtverkeer van en naar de N261 niet meer door de kern Loon op Zand hoeft te rijden. Dit komt ten goede aan zowel verkeersdeelnemers als aan bewoners van de kern.

Zoals in de plantoelichting wordt uiteengezet ontstaat daarmee echter ook een alternatieve ontsluiting van het woongebied aan de noordzijde van Loon op Zand via het bedrijventerrein op de N261. De raad acht deze situatie uit oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar en verwijst daarvoor naar het verkeersmodel en naar de CROW-richtlijnen voor erftoegangswegen.

Weliswaar voldoen het wegprofiel en het snelheidsregime op De Hoogt aan de CROW-richtlijnen voor erftoegangswegen, maar de raad gaat eraan voorbij dat deze weg naast de functie van erftoegangsweg ook een functie krijgt als ontsluitingsweg voor het noordelijk gelegen woongebied van Loon op Zand. Bovendien zal de tweede ontsluitingsweg van het bedrijventerrein op de Hoge Steenweg, waarvan de realisering door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen, volgens het bestreden besluit niet op korte termijn verwezenlijkt worden. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd of de met de nieuwe functie van De Hoogt als gebiedsontsluitingsweg gepaard gaande verkeersintensiteiten op het bedrijventerrein, gelet op het plaatselijk smalle wegprofiel en de op een bedrijventerrein noodzakelijke ruimte voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. De enkele verwijzing naar het verkeersmodel is daartoe onvoldoende omdat daarin slechts verwachte aantallen voertuigbewegingen zijn opgenomen die bovendien, zo is ter zitting gebleken, verouderd zijn en afwijken van de verkeersgegevens van het aan het plan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek. Voorts worden de in het verkeersmodel gepresenteerde intensiteiten gemotiveerd betwist in de door [appellant sub 3] overgelegde contra-expertise.

Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De betogen slagen.

Detailhandel

4. [bedrijf] heeft bezwaren tegen de in het plan verruimde mogelijkheden voor grootschalige detailhandel op het bedrijventerrein omdat de geschikte infrastructuur daarvoor ontbreekt.

4.1. De raad wijst erop dat detailhandel in volumineuze goederen onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Loon op Zand" reeds bij recht dan wel bij afwijkingsmogelijkheid was toegestaan. In overeenstemming met het "Sociaal Economisch Beleidsplan 2011-2015" en de "Notitie economische onderbouwing en afweging functieverruiming" zijn in het plan door middel van een omgevingsvergunning voor afwijking ook andere vormen van grootschalige detailhandel toegestaan. De detailhandel in dagelijkse goederen en de detailhandel in recreatieve branches, die volgens de raad veel voetgangers en fietsers aantrekt, is niet toegestaan. Voorts stelt de raad dat het bevoegd gezag in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor andere vormen van grootschalige detailhandel, de verkeersaantrekkende werking alsmede de parkeergelegenheid op eigen terrein dient mee te wegen.

4.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder "detailhandel grootschalig" verstaan: detailhandel waarvan de brutovloeroppervlakte minimaal 1.000 m2 per zelfstandige detailhandelsvestiging bedraagt.

Ingevolge artikel 4, lid 4.6.3, kan het bevoegd gezag in afwijking van het bepaalde in 4.1 onder de voorwaarden genoemd onder a tot en met f een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van grootschalige detailhandel.

Ingevolge het bepaalde onder a bedraagt de minimale oppervlakte per detailhandelsvestiging 1.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte.

Ingevolge het bepaalde onder b zijn detailhandel in dagelijkse goederen en detailhandel in recreatieve branches niet toegestaan.

Ingevolge het bepaalde onder c mag de vestiging geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat dit kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

Ingevolge het bepaalde onder d dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden aangelegd op eigen terrein om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

4.3. De Afdeling stelt vast dat de raad met artikel 4, lid 4.6.3, aanhef en onder a tot en met f, van de planregels heeft beoogd grootschalige detailhandel mogelijk te maken door middel van een omgevingsvergunning voor afwijking van het plan, waarbij gelet op de in die bepaling genoemde voorwaarden uitgangspunt is dat de normale verkeersafwikkeling niet nadelig wordt beïnvloed en de parkeerdruk op de openbare ruimte niet onevenredig groot wordt. Zoals in 3.2 is overwogen zal de infrastructuur op het bedrijventerrein als gevolg van het plan ook dienen als ontsluiting van een woongebied en is onvoldoende onderbouwd of de daarmee gepaard gaande verkeersintensiteiten aanvaardbaar zijn. De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor grootschalige detailhandel kan leiden tot een nog grotere toename van verkeer vanuit de woongebieden naar het bedrijventerrein. Zonder inzicht in de te verwachten verkeersintensiteiten vanwege de grootschalige detailhandel op het bedrijventerrein kan de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat de voor deze detailhandel opgenomen wijzigingsbevoegdheid ruimtelijk aanvaardbaar en uitvoerbaar is. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.

4.4. De raad dient, gelet op hetgeen in 3.2 en 4.3 is overwogen, de te verwachten toename van verkeer vanuit de omliggende woongebieden op het bedrijventerrein in verband met de functie van De Hoogt als gebiedsontsluitingsweg en de mogelijkheid van grootschalige detailhandel nader te onderzoeken en de aanvaardbaarheid daarvan in zijn geheel af te wegen.

Milieuaspecten

5. [appellant sub 3] en [appellant sub 4], beiden wonend nabij de aansluiting van De Hoogt op de Hoge Steenweg, vrezen onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ontsluiting op de Bergstraat en de daarmee gepaard gaande toename van autoverkeer van en naar de woongebieden in het noordelijk deel van Loon op Zand over De Hoogt. [appellant sub 3] verwacht overlast van geur, fijnstof en geluid, onder meer door filevorming in de nabijheid van zijn woning. [appellant sub 4] betoogt dat de stelling van de raad dat vanwege het 30 km/h-regime dat ter plaatse zal gelden de Wet geluidhinder niet van toepassing is, niet wegneemt dat de raad onderzoek had moeten doen naar de geluidbelasting.

5.1. De raad wijst erop dat door het vervallen van de aansluiting van de Hoge Steenweg op de N261 de verkeersintensiteit op de Hoge Steenweg sterk zal afnemen, hetgeen ten goede komt aan het woon- en leefklimaat van de bewoners van de Hoge Steenweg. Als al sprake is van een toename van de geluidbelasting op de zijgevel van de woning van [appellant sub 3] door de grotere verkeersintensiteit op De Hoogt, zal deze gering zijn omdat het aantal vrachtauto’s afneemt. De raad stelt verder dat ook op de Hoge Steenweg een 30 km/h-regime zal gelden en dat de voorrangssituatie bij de aansluiting van De Hoogt met de Hoge Steenweg wordt aangepast ter bevordering van de doorstroming. De Wet geluidhinder schrijft geen akoestisch onderzoek voor indien ter plaatse een 30 km/h-regime geldt. Voorts is uit het Luchtkwaliteitsonderzoek N261 van het bureau Royal Haskoning van 15 juni 2010 (hierna: luchtkwaliteitsonderzoek) gebleken dat in en rondom het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke normen.

5.2. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van de afnemende verkeersintensiteit op de Hoge Steenweg en te nemen verkeersmaatregelen die de doorstroming bevorderen geen onaanvaardbare geuroverlast te verwachten is.

5.3. Met betrekking tot de invloed van het plan op de luchtkwaliteit ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] overweegt de Afdeling dat het luchtkwaliteitsonderzoek waar de raad naar verwijst is uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van de reconstructie van de provinciale weg N261 waarbij de wegvakken van direct op de N261 aansluitende wegen zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft geen betrekking op de nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein op de Bergstraat en de gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit in en om het plangebied. Gelet hierop heeft de raad zich niet met verwijzing naar dit onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre wordt voldaan aan de normen voor zwevende deeltjes in de Wet milieubeheer. Nu de raad zich heeft gebaseerd op een luchtkwaliteitsonderzoek dat niet ziet op de in het bestemmingsplan voorziene ontsluiting van het bedrijventerrein op de Bergstraat, is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

5.4. Ingevolge artikel 77 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld.

Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot een in dat lid bepaalde breedte aan weerszijden van de weg.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, geldt het eerste lid niet met betrekking tot wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/h geldt.

5.4.1. Niet in geschil is dat op De Hoogt een maximumsnelheid van 30 km/h geldt. De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh van toepassing is. Dit laat echter onverlet dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 3 september 2003 in zaaknummer 200203751/1, hoewel de Wgh daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km/h-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich, gelet op de door hem gestelde toename van de verkeersintensiteit op De Hoogt van 1.800 tot 2.880 motorvoertuigen per etmaal in 2020, niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geen onaanvaardbare geluidhinder zullen ondervinden als gevolg van een toename van het verkeer van motorvoertuigen langs hun woning in verband met de nieuwe ontsluiting. De enkele stelling dat een toename van de geluidbelasting beperkt is omdat het aandeel vrachtverkeer afneemt volstaat daartoe niet. Dat in het geval van [appellant sub 3] de woning is gelegen met de voorgevel aan de Hoge Steenweg waar de verkeersintensiteit aanzienlijk zal afnemen, doet daaraan niet af nu dat niets zegt over de geluidbelasting op de zijgevel van die woning en de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Gelet hierop is het bestreden besluit ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en is het onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.

Goothoogte

6. [bedrijf] betoogt dat de raad ten onrechte de goothoogte van zijn bedrijfspand heeft vastgesteld op maximaal 6 m bij een maximale bouwhoogte van 11 m. Hij staat een maximale goothoogte van 9 m voor zodat hij meer mogelijkheden heeft bij een eventuele verbouwing van zijn bedrijfspand. [bedrijf] wijst er verder op dat bij een goothoogte van 9 m hij zijn bedrijfspand zo kan verbouwen dat dit aansluit bij de bouwstijl van bedrijventerrein De Hoogt II.

6.1. De raad voert aan dat hij vanwege de ligging van het bedrijfspand in de directe nabijheid van het dorpslint aan de Hoge Steenweg en gezien het conserverende karakter van dit deel van het plan, de maximale goot- en bouwhoogte uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Loon op Zand", heeft gehandhaafd.

6.2. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van de vaststelling van het plan [bedrijf] geen concrete bouwplannen aan de raad kenbaar had gemaakt waarmee de raad rekening diende te houden. De raad kon gelet hierop en met verwijzing naar de ligging nabij het dorpslint en het conserverende karakter van dit deel van het plan, in redelijkheid bij het vaststellen van de maximale goothoogte aansluiting zoeken bij het voorheen vigerende bestemmingsplan "Kom Loon op Zand". Het betoog faalt.

Afsluitingsmogelijkheid bedrijvenpark De Hoogt

7. [bedrijf] bepleit de mogelijkheid om, net als in het verleden het geval was, gedurende de nachtelijke uren het bedrijventerrein met een hekwerk af te sluiten en alleen toegankelijk te maken voor de daar gevestigde bedrijven en bewoners.

Dienaangaande stelt de Afdeling vast dat de afsluitmogelijkheid van het bedrijventerrein geen betrekking heeft op het plan zelf, maar een aspect is van de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond laat de Afdeling derhalve buiten beschouwing. Het staat de raad vrij om de mogelijkheid van afsluiting van het bedrijventerrein te betrekken bij het nieuw te nemen besluit en, indien hij dit uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht, te waarborgen in het plan.

Conclusie

8. In hetgeen [appellante sub 1], [bedrijf], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Verkeer" op de gronden gelegen tussen De Hoogt en de Bergstraat, ter hoogte van het Lijkpad, alsmede op artikel 4, lid 4.6.3, van de planregels, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellant sub 3] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het opstellen van de contra-expertise, overweegt de Afdeling dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van een deskundigenrapport worden gerelateerd aan de uren die zijn besteed aan het opstellen van dat deskundigenrapport en dat daarvan uiterlijk ter zitting opgave gedaan dient te worden met gebruik van het proceskostenformulier. [appellant sub 3] heeft evenwel geen proceskostenformulier overgelegd. Ook anderszins is de Afdeling niet gebleken hoeveel uren aan het opstellen van de contra-expertise zijn besteed. De kosten van het opstellen van de contra-expertise komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Ten aanzien van [appellante sub 1], [bedrijf] en [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand van 16 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hoogt 2014", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Verkeer" op de gronden gelegen tussen De Hoogt en de Bergstraat, ter hoogte van het Lijkpad;

b. artikel 4, lid 4.6.3, van de planregels;

III. draagt de raad van de gemeente Loon op Zand op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen in zoverre een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Loon op Zand tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Loon op Zand aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor [appellante sub 1], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro), voor [appellant sub 2], € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 3] en € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 4] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Hagen w.g. Boermans
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015

429-829.