Uitspraak 201409630/1/V2


Volledige tekst

201409630/1/V2.
Datum uitspraak: 12 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), van 21 november 2014 in zaken nrs. 14/24601, 14/24607, 14/24663 en 14/24664 in het geding tussen:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, haar opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten alsmede tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 november 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2015, samen met zaak nr. 201410280/1/V2 waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen en mr. M.A. Vegter, werkzaam bij Defence for Children in Leiden, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 28 oktober 2014 niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter bij terugkeer naar Guinee zal worden besneden en derhalve een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daarbij heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte van belang geacht dat niet duidelijk is of de vreemdeling als hoogopgeleid moet worden aangemerkt en dat het feit dat zij economisch zelfstandig kan worden een onzekere toekomstige gebeurtenis is, zodat niet kan worden gezegd dat zij haar dochter om die redenen aan besnijdenis zal kunnen onttrekken. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2014 (hierna: het ambtsbericht), waarnaar hij in het besluit van 28 oktober 2014 heeft verwezen, blijkt dat de Guinese autoriteiten het aantal besnijdenissen proberen terug te dringen met voorlichtingscampagnes en preventie in samenwerking met internationale organisaties, dat er in Guinee steeds minder besnijdenissen plaatsvinden en dat het veelal de ouders zijn die bepalen of hun dochter wordt besneden.

1.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de Guinese autoriteiten in samenwerking met internationale organisaties, waaronder UNICEF en verschillende non-gouvernementele organisaties, in heel Guinee intensief campagne voeren om het aantal besnijdenissen terug te dringen. De resultaten hiervan zijn nog niet zichtbaar in de officiële cijfers, omdat deze betrekking hebben op vrouwen in de leeftijd van 15 tot 49 jaar. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegelicht dat de opvatting van de moeder aangaande besnijdenis veelal bepalend is, zodat, nu de vreemdeling niet wil dat haar dochter wordt besneden, niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt te worden besneden.

1.2. In het ambtsbericht is in paragraaf 3.4.4, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

"De autoriteiten bestrijden besnijdenis met voorlichtingscampagnes en preventie in samenwerking met internationale organisaties (waaronder UNICEF en de WHO) (…) evenals de ministeries van Gezondheidszorg, Sociale Zaken en onderwijs. Dit gebeurt door middel van didactische modules in het onderwijs, workshops voor religieuze leiders, het organiseren van een dag van zero tolerance op 6 februari, campagnes van posters in de stad en in ziekenhuizen en radio- en televisiespots. De politie gebruikte het gezamenlijke UNFPA-UNICEF programma om de wet toe te passen. Officieel maakt de bestrijding van besnijdenis deel uit van het pakket van (prenatale) moeder- en kindzorg en in vaccinatiecampagnes. (…)

UNICEF werkt in de communautés (gemeenschappen) aan educatie, voorlichting over de rechten van het kind en afschaffing van de besnijdenis. UNICEF staat daarbij in contact met Ngo's, met religieuze autoriteiten en met alle ministeries. UNICEF is in 400 districten van Guinee actief. In 2013 is UNICEF met een intensieve campagne gestart die ertoe zou moeten leiden dat in 2015 in 1.500 dorpen de besnijdenis publiekelijk wordt afgezworen. (…)

Hoewel uit officiële cijfers blijkt dat de meeste vrouwen (96,9 procent) zijn besneden, vinden volgens bronnen in de steden - en in mindere mate op het platteland - steeds minder besnijdenissen plaats. Vroeger was vrouwenbesnijdenis voor alle vrouwen verplicht, maar sinds enige tijd is deze 'verplichting' op sommige plaatsen en in sommige gemeenschappen afgenomen door voorlichtingscampagnes. (…)

Besnijdenis is een aangelegenheid van de familie en de gemeenschap. Het is in de eerste plaats de moeder die de verantwoordelijkheid neemt voor de besnijdenis, maar het kan gebeuren dat, indien de moeder haar dochter niet wenst te laten besnijden, genitale verminking wordt uitgevoerd op instigatie van andere vrouwelijke familieleden, zoals tantes en grootmoeders. (…) In de praktijk zijn het veelal de ouders die bepalen of hun dochter wordt besneden."

1.3. In de tabel van het Institut National de la Statistique van het Guinese Ministère du Plan (hierna: de tabel) van 2012 (www.dhsprogram.com), die de vreemdeling als nader stuk heeft ingebracht, is vermeld dat het percentage besneden vrouwen onder de Soussou, de bevolkingsgroep waartoe haar dochter en zij behoren, 99,5 procent bedraagt. De door de vreemdeling als nadere stukken ingebrachte ontwerpnotitie 'Kindernotitie Guinee' van UNICEF Nederland van februari 2015 en de 'Kinderrechtenrapportage' van Defence for Children van 14 april 2015 (beide aangehecht) bevestigen voorts het in het ambtsbericht en de tabel geschetste beeld.

1.4. Uit het voorgaande blijkt dat er in Guinee met steun van de autoriteiten een groot aantal initiatieven is opgestart om het aantal besnijdenissen terug te dringen, dat uit officiële cijfers blijkt dat 96,9 procent van de vrouwen in de leeftijdsgroep van 15 tot 49 jaar is besneden, dat zowel in de stad als op het platteland het aantal besnijdenissen afneemt, dat het kan gebeuren dat de besnijdenis wordt uitgevoerd op instigatie van andere vrouwelijke familieleden maar dat het veelal de ouders zijn, en in de eerste plaats de moeder is, die beslist of haar dochter wordt besneden.

1.5. Niet in geschil is dat de vreemdeling niet wil dat haar dochter wordt besneden. Uit het in 1.4. overwogene kan worden afgeleid dat meisjes wier moeder niet wil dat ze worden besneden, in het algemeen geen reëel risico lopen om toch te worden besneden. Voorts heeft zij, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, niet aannemelijk gemaakt dat er desondanks een reële kans bestaat dat haar dochter zal worden besneden. De vreemdeling heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat haar oma, die ook de zus van de vreemdeling heeft besneden, maar die thans op grote afstand van de vreemdeling woont en met wie zij geen contact meer heeft, tegen haar uitdrukkelijke wens in haar dochter zal besnijden.

Gelet daarop heeft de rechtbank, in het licht van voormelde informatie in het ambtsbericht, ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter bij terugkeer naar Guinee zal worden besneden en derhalve een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

3. Hetgeen de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd en waarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist, is een herhaling van hetgeen zij in de zienswijze heeft aangevoerd en waarop de staatssecretaris in het besluit van 28 oktober 2014 gemotiveerd heeft gereageerd. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom de reactie van de staatssecretaris tekortschiet. Reeds hierom falen deze beroepsgronden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2014 in zaak nr. 201311503/1/V2.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 november 2014 in zaken nrs. 14/24601 en 14/24663;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Ferment, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Ferment
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015

657.