Uitspraak 201403105/1/A3


Volledige tekst

201403105/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V., gevestigd te Hilversum,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2014 in zaak nr. 13/7320 in het geding tussen:

RTL

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij brief van 17 januari 2013 heeft het college het verzoek van RTL om haar krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een deel van de in het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg (hierna: het DD JGZ) opgenomen gegevens te verstrekken, afgewezen.

Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het college het door RTL daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 maart 2014 heeft de rechtbank het door RTL daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft RTL hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

RTL heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2014, waar RTL, vertegenwoordigd door F.A. Tieskens, werkzaam bij RTL, en R.J.E. Vleugels, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag en J.E. Kallenbach, werkzaam bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Haaglanden (hierna: de GGD) zijn verschenen.

Ambtshalve overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge dat artikel, aanhef en onder b, wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.

Ingevolge artikel 7:457, eerste lid, draagt de hulpverlener, onverminderd het bepaalde in artikel 448, derde lid, tweede volzin, zorg dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder in achtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

Ingevolge artikel 7:458, eerste lid, kunnen in afwijking van het bepaalde in artikel 457, eerste lid, zonder toestemming van de patiënt ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid aan een ander desgevraagd inlichtingen over de patiënt of inzage in de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt indien:

a. het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet onevenredig wordt geschaad, of

b. het vragen van toestemming, gelet op de aard en het doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan worden verlangd en de hulpverlener zorg heeft gedragen dat de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen.

Ingevolge het tweede lid is verstrekking overeenkomstige het eerste lid slechts mogelijk indien:

a. het onderzoek een algemeen belang dient,

b. het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd, en

c. voor zover de betrokken patiënt tegen een verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.

Ingevolge het derde lid wordt bij een verstrekking overeenkomstig het eerste lid daarvan aantekening gehouden in het dossier.

2. RTL heeft verzocht om haar, per persoon, geanonimiseerd en niet tot de persoon herleidbaar, een deelverzameling van gegevens uit het DD JGZ te verstrekken afkomstig van de GGD, de Consultatiebureaus (al dan niet ondergebracht bij de Centra voor Jeugd en Gezin) en de Centra voor Jeugd en Gezin. Daarbij heeft RTL onder verwijzing naar de Handleiding Basisdataset Jeugdgezondheidszorg gespecificeerd welke gegevens uit het DD JGZ zij wil ontvangen.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat RTL niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens waarom zij heeft verzocht beleidsmatig worden gebruikt. Deze gegevens hebben volgens de rechtbank derhalve geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid. Dat die gegevens zijn verwerkt tot een geaggregeerd bestand en neergelegd in rapporten die mogelijk aan beleid ten grondslag worden gelegd, maakt niet dat het beleid direct op gegevens uit het DD JGZ is gebaseerd. Voor zover vorengenoemde rapporten aan het beleid ten grondslag zijn gelegd, kunnen deze mogelijk wel worden gezien als betrekking hebbend op een bestuurlijke aangelegenheid. RTL heeft echter niet om deze rapporten verzocht, aldus de rechtbank.

4. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer uitspraak van 5 maart 2014 in zaak nr. 201305503/1/A3), wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet.

4.1. Het DD JGZ is een dossier, bedoeld in artikel 7:454 van het BW. In artikel 7:457 is vastgelegd dat de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener, behoudens in bij of krachtens de wet geregelde gevallen, alleen met toestemming van de patiënt kan worden opgeheven. Uit de laatste volzin van het eerste lid van dit artikel volgt dat de verstrekking van inlichtingen over de patiënt kan geschieden zonder in achtneming van de in de voorgaande volzinnen van dit artikellid bedoelde beperkingen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Daarbij moet volgens de totstandkomingsgeschiedenis worden gedacht aan de voor artsen geldende verplichtingen tot het verstrekken van informatie aan derden krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken of de Quarantainewet (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, nr. 3, blz. 39).

Voorts volgt uit artikel 7:458 van het BW dat, indien wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde vereisten, zonder toestemming van de patiënt ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid aan een ander desgevraagd inlichtingen over de patiënt of inzage in de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt. Hierbij kan volgens de totstandkomingsgeschiedenis worden gedacht aan onderzoeken naar de oorzaken van ziekten, naar de kwaliteit van het medisch handelen of naar de effectiviteit van programma's ter voorkoming van chronische ziekten (Kamerstukken II 1989/90, 21 561, nr. 3, blz. 15). Verstrekking van medische gegevens voor onderzoek buiten het gebied van de volksgezondheid wordt niet bestreken door artikel 7:458 van het BW. Daarvoor is dus steeds toestemming van de patiënt nodig.

Uit het vorenstaande volgt dat de artikelen 7:457 en 7:458 van het BW een bijzondere openbaarmakingsregeling bevatten met een uitputtend karakter, die voorgaat op de Wob. Toepassing van de Wob zou afbreuk doen aan de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college ten onrechte de Wob van toepassing heeft geacht. De afwijzing van het verzoek vindt zijn grond in de bijzondere openbaarmakingsregeling in het BW en is geen besluit, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve had het college het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.

5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen RTL heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2013 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, het bezwaar van RTL niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

6. Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2014 in zaak nr. 13/7320;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 1 augustus 2013, kenmerk B.3.13.0640.001;

V. verklaart het tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 17 januari 2013, kenmerk BOW/2012.672 door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Beerse
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015

382.