Uitspraak 201307025/1/R1


Volledige tekst

201307025/1/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (hierna: NLR), gevestigd te Amsterdam,
2. de vereniging Vereniging Woonschepen Zuid en anderen (hierna gezamenlijk: VWZ en anderen), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Amsterdam,
appellanten,

en

de deelraad van het stadsdeel Zuid, thans: de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o." vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben het NLR en VWZ en anderen beroep ingesteld.

De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.

VWZ en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar het NLR, vertegenwoordigd door mr. H.O. Gorter, werkzaam bij het NLR, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren, mr. A.J.A.P. Peters en K. Dolman, allen werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het bestemmingsplan voorziet in een planologisch kader voor vijf deelgebieden, waaronder het bedrijventerrein Schinkel.

Het beroep van het NLR

3. Het NLR kan zich niet verenigen met de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" aan de westvleugel en de voormalige elektriciteitscentrale op haar perceel. Het NLR voert hiertoe aan dat over het toekennen van deze dubbelbestemming niet met het NLR is overlegd. Verder is de dubbelbestemming onredelijk bezwarend voor het NLR, omdat de voormalige elektriciteitscentrale gesloopt zal moeten worden vanwege de slechte staat van onderhoud en het in stand houden van de elektriciteitscentrale onevenredig veel geld zal kosten.

Het NLR betoogt dat de motivering in het rapport "Cultuurhistorische verkenning en advies", dat ten grondslag ligt aan de toekenning van de dubbelbestemming, ontoereikend is. Hierbij wijst het NLR op het besluit van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 september 2004 tot aanwijzing van het NLR-complex als beschermd monument. Hierin is vermeld dat behalve het hoofdgebouw en het bijbehorende windtunnelgebouw, de overige gebouwen op het terrein van het NLR voor bescherming van geen belang zijn. Gelet hierop is volgens het NLR in het rapport ten onrechte vermeld dat bij de aanwijzing tot monument van de vooroorlogse bouwdelen de naoorlogse uitbreidingen abusievelijk van bescherming zijn uitgezonderd. Volgens het NLR hebben de westvleugel en de voormalige elektriciteitscentrale weliswaar dezelfde bouwstijl als het hoofdgebouw en het windtunnelgebouw, maar hebben deze geen bijzondere uiterlijke of specifieke kenmerken en is de omstandigheid dat de gebouwen wat ‘vormentaal’ betreft aansluiten bij het hoofdgebouw en het windtunnelgebouw, onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van één complex.

3.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat met de dubbelbestemming is beoogd te waarborgen dat geen gebouwen verdwijnen voordat in voldoende mate vaststaat dat hetgeen er aan bebouwing voor in de plaats komt, dan wel hetgeen aan de bebouwing wordt veranderd, gelet op de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, aanvaardbaar is. Dit is volgens de deelraad een ander doel dan in het geval van aanwijzing van een gebouw als monument waarbij wordt beoogd een gebouw te beschermen en te behouden. Verder dienen volgens de deelraad het hoofdgebouw, het windtunnelgebouw, de oost- en westvleugel en de elektriciteitscentrale als één complex te worden gezien.

3.2. Het perceel van het NLR ligt aan de Anthony Fokkerweg 2 te Amsterdam. Op het perceel staan onder meer het hoofdgebouw met bijbehorend windtunnelgebouw, een voormalige elektriciteitscentrale en de oost- en westvleugel.

Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf - Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium" toegekend. Voorts is onder meer aan de westvleugel en de voormalige elektriciteitscentrale de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

a. een bedrijf, zijnde een lucht- en ruimtevaartlaboratorium dat valt in categorie 5 als bedoeld in artikel 20, lid 20.4, van deze regels met inbegrip van bijbehorende ruimten voor onderzoek en ontwikkeling, kantoor- en vergaderruimten, windtunnels met bijbehorend expansiedrukvat, bedrijfsmuseum, bergingen en andere nevenruimten, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.3.1;

[…].

Ingevolge artikel 14, lid 14.1, zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

Ingevolge lid 14.2.1 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning één of meer gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen daarvan te slopen.

Ingevolge lid 14.2.2 is het bepaalde in lid 14.2.1 niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. uitgevoerd worden, danwel uitgevoerd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verleende danwel aangevraagde vergunning.

Ingevolge lid 14.2.3. kan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk slechts worden verleend, indien:

a. het nieuw op te richten bouwwerk geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en daarover advies is verkregen van Bureau Monumenten en Archeologie;

b. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreffen, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop of vervanging daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt en daarover advies is verkregen van Bureau Monumenten en Archeologie;

c. een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van ter plaatse geprojecteerde gebouwen en bouwwerken, dan wel aannemelijk kan worden gemaakt dat voor de bouw van de ter plaatste geprojecteerde nieuwbouw een omgevingsvergunning zal worden verleend.

3.3. In het rapport "Cultuurhistorische verkenning en advies", uitgevoerd door Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam in opdracht van de deelraad, is ten aanzien van het perceel van het NLR het volgende vermeld. Na de voltooiing van het hoofdgebouw en het windtunnelgebouw in 1941, lag de bouw van het NLR vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog enkele jaren stil. De elektriciteitscentrale en de oost- en westvleugel konden pas aan het einde van de jaren veertig worden gebouwd. De capaciteit die deze uitbreidingen bood, was reeds vóór de oorlog gewenst en het waren opnieuw de architecten Van Tijen en Maaskant die het ontwerp leverden. Dit maakt dat de elektriciteitscentrale en de oost- en westvleugel wat betreft vormentaal zodanig aansluiten op het vooroorlogse hoofd- en windtunnelgebouw dat er van één complex kan worden gesproken. Zowel de voor- als naoorlogse bouwdelen beschikken over gebogen daken en veel glas. In de loop der jaren is de heldere opzet van het complex verloren gegaan door nieuwbouw. Het complex is echter tot op heden nagenoeg intact gebleven. Bij de aanwijzing tot monument van de vooroorlogse bouwdelen zijn feitelijk de naoorlogse uitbreidingen abusievelijk van bescherming uitgezonderd. Het verdient aanbeveling om ook deze bouwdelen tot het monumentale complex te rekenen.

3.4. In het besluit van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 september 2004 is het hoofdgebouw met bijbehorend windtunnelgebouw aangewezen als monument. In het besluit is onder meer vermeld dat deze gebouwen van algemeen belang zijn vanwege cultuur- en architectuurhistorische waarden als representatief voorbeeld uit het oeuvre van Maaskant en Van Tijen en vanwege de oorspronkelijke functie die samenhangt met de ontwikkeling van de luchtvaart in Nederland. Voorts is vermeld dat de overige gebouwen op het terrein voor bescherming van geen belang zijn.

3.5. De Afdeling overweegt dat het voeren van overleg in de voorbereidingsfase geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat geen overleg is gevoerd met het NLR heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

3.6. Het afwegingskader om een gebouw aan te wijzen als monument kent andere criteria dan het afwegingskader om de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toe te kennen. Verder zijn de rechtsgevolgen bij de aanwijzing van een gebouw als monument anders dan de rechtsgevolgen bij toekenning van de dubbelbestemming aan de westvleugel en de elektriciteitscentrale. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de omstandigheid dat de westvleugel en de elektriciteitscentrale niet als monument in de zin van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen, de deelraad aan deze gebouwen niet de dubbelbestemming had mogen toekennen.

De deelraad heeft ter zitting toegelicht dat anders dan in het rapport "Cultuurhistorische verkenning en advies" is vermeld, hij zich niet meer op het standpunt stelt dat de westvleugel en de elektriciteitscentrale abusievelijk niet als monument zijn aangewezen. De deelraad stelt in dit verband dat uit nadere informatie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed blijkt dat ten tijde van het besluit tot aanwijzing van het hoofdgebouw met bijbehorend windtunnelgebouw, met name gebouwen gerealiseerd in de periode 1815 tot ongeveer het begin van de Tweede Wereldoorlog als monument werden aangewezen. Daarom zijn de westvleugel en de elektriciteitscentrale die van na de Tweede Wereldoorlog dateren, niet als monument aangewezen, aldus de deelraad. Weliswaar heeft de deelraad ter zitting een andere verklaring gegeven waarom de westvleugel en de elektriciteitscentrale niet als monument zijn aangewezen dan in het rapport is vermeld, maar gelet op het hiervoor genoemde verschil in afwegingskader wordt hierin geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het voornoemde rapport in zoverre gebreken vertoont of zodanige leemtes in kennis bevat dat de deelraad zich hierop niet had mogen baseren.

Voor zover het NLR betoogt dat ten onrechte de gebouwen op het perceel van het NLR als één complex zijn beschouwd, heeft de deelraad zich, gelet op het rapport "Cultuurhistorische verkenning en advies", in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanuit de cultuurhistorie gezien de gebouwen gezamenlijk als één complex kunnen worden beschouwd. Het betoog dat de westvleugel en de elektriciteitscentrale geen bijzondere uiterlijke of specifieke kenmerken hebben en de schoorstenen bij de elektriciteitscentrale reeds zijn gesloopt maakt dit niet anders, nu de gebouwen door dezelfde architect zijn ontworpen en de deelraad onweersproken heeft gesteld dat ook na de sloop van de schoorstenen bij de elektriciteitscentrale de vormentaal van de gebouwen, zoals de bouwhoogte, het kapprofiel, het materiaalgebruik, de rooilijn en de spanten, met elkaar overeenkomt.

Voor zover het NLR heeft betoogd dat zij met de toekenning van de dubbelbestemming onevenredig in haar belangen wordt geraakt vanwege de voorgenomen sloop van de elektriciteitscentrale, overweegt de Afdeling dat de toegekende dubbelbestemming geen absoluut verbod tot sloop van gebouwen met die bestemming inhoudt, maar dat een omgevingsvergunning voor het slopen van dat gebouw kan worden verleend indien wordt voldaan aan artikel 14, lid 14.2.3, van de planregels. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat die criteria onevenredig bezwarend zijn en dat de deelraad in redelijkheid geen groter gewicht heeft mogen toekennen aan het voorkomen van het aantasten van de cultuurhistorische waarde van het NLR-complex dan aan het belang van het NLR om de elektriciteitscentrale te kunnen slopen zonder een vergunning als bedoeld in artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels.

Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" voor de westelijke vleugel en de elektriciteitscentrale wenselijk is om door middel van een vergunningstelsel als bedoeld in artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels te kunnen bezien of met de sloop en het nieuw oprichten van bouwwerken aldaar geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het gehele complex op het NLR-terrein.

3.7. Gelet op het voorgaande is het beroep van het NLR ongegrond.

Het beroep van VWZ en anderen

Procedureel

4. Het beroep van VWZ en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Generaal Vetterstraat 75-77, anders dan gericht tegen de toegekende bouwhoogte voor dat perceel, de plandelen met de bestemmingen "Bedrijf", voor zover de toegelaten functies worden bestreden, en "Verkeer", steunt niet op een bij de deelraad tijdig naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de deelraad.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede artikel 6:13 van de Awb kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 17 december 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 29 januari 2013. VWZ en anderen hebben op 28 januari 2013 een zienswijze naar voren gebracht. De aanvullende zienswijze van VWZ en anderen is bij de deelraad op 5 april 2013 ingekomen en derhalve niet binnen de gestelde termijn naar voren gebracht. De daarin nieuw genoemde planonderdelen zijn gelet hierop niet tijdig naar voren gebracht. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door VWZ en anderen gestelde omstandigheid dat VWZ en anderen pas in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2013 aanleiding zagen om een aanvullende zienswijze naar voren te brengen, nu hetgeen VWZ en anderen in die procedure hebben aangevoerd hun reeds bekend was gedurende de zienswijzetermijn. Ook anderszins is geen sprake van een rechtvaardigingsgrond.

Het beroep van VWZ en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.

5. De deelraad voert aan dat het beroep van VWZ en anderen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover hun beroep betrekking heeft op de bouwhoogte voor het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 en het plandeel ten oosten van dit perceel met de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Hoofdgroenstructuur". Hiertoe voert de deelraad aan dat VWZ en anderen in hun zienswijze niet zijn ingegaan op deze planonderdelen, maar uitsluitend zijn opgekomen tegen onderdelen uit de toelichting van het plan.

5.1. Het beroep van VWZ en anderen is onder meer gericht tegen de maximale bouwhoogte voor het bouwvlak aan de Generaal Vetterstraat 75-77. In de zienswijze zijn VWZ en anderen ingegaan op de maximale bouwhoogte voor gebouwen binnen het plangebied, waarbij zij hebben betoogd dat de bouwhoogte voor nieuwbouw zou moeten worden teruggebracht van 20 m naar 10 m. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep gericht tegen dit planonderdeel niet-ontvankelijk te verklaren.

Het beroep van VWZ en anderen is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Hoofdgroenstructuur" ter plaatse van de groenstrook nabij het perceel Generaal Vetterstraat 75-77. In de zienswijzen zijn VWZ en anderen ingegaan op de hoofdbomenstructuur en hebben zij op het belang van de bescherming van bomen gewezen. Voorts hebben zij erop gewezen dat in het plan onduidelijkheden staan betreffende de hoofdgroenstructuur. Uit de zienswijzen valt derhalve af te leiden dat zij zich mede hebben willen richten tegen de toegekende bestemmingen voor dit planonderdeel, zodat evenmin aanleiding bestaat het beroep ten aanzien van dit planonderdeel niet-ontvankelijk te verklaren.

6. Het beroep van VWZ en anderen is mede ingesteld door [belanghebbende]. [belanghebbende] woont op een afstand van ongeveer 166 m van het plandeel met de bestemmingen "Groen" en "Waarde - Hoofdgroenstructuur" ter plaatse van de groenstrook nabij het perceel Generaal Vetterstraat 75-77. Voorts woont [belanghebbende] op een afstand van ongeveer 210 m van het bouwvlak voor perceel Generaal Vetterstraat 75-77 waarvoor een maximumbouwhoogte van 20 m is vastgesteld. Vanuit zijn woonboot heeft [belanghebbende] geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [belanghebbende] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [belanghebbende] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.

De conclusie is dat [belanghebbende] geen belanghebbende is ten aanzien van de bestreden plandelen als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2, van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep tegen deze plandelen kan instellen. Het beroep van VWZ en anderen, voor zover ingesteld door [belanghebbende], is niet-ontvankelijk.

7. VWZ en anderen voeren aan dat de deelraad ten onrechte hun aanvullende zienswijze van 5 april 2013 buiten beschouwing heeft gelaten.

7.1. De deelraad heeft, zoals volgt uit de notitie "Notitie afhandeling nagekomen zienswijze", de nagekomen zienswijze van VWZ en anderen van 5 april 2013 bij de besluitvorming betrokken. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

Inhoudelijk

8. VWZ en anderen betogen dat de groenstrook tegenover het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 in het plan onvoldoende bescherming heeft gekregen. In dit verband voeren zij aan dat de onderlinge rangorde van de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Hoofdgroenstructuur" onvoldoende duidelijk is nu volgens VWZ en anderen binnen de dubbelbestemming een bouwverbod geldt en binnen de bestemming "Groen" niet. Voorts leidt het vereiste dat er een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur benodigd is voordat tot bouwen kan worden overgegaan tot rechtsonzekerheid.

VWZ en anderen voeren aan dat op de bestemming "Groen" ten onrechte terrassen, parkeergarages en bruggen mogelijk worden gemaakt. De gevolgen van het mogelijk maken van deze functies voor de ecologische verbindingszone, de boomkruinenroute en de aanwezige vleermuizen zijn onvoldoende onderzocht. De deelraad heeft in dit verband onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van de hoofdgroenstructuur als functie voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie.

Verder is het plan in strijd met de Structuurvisie Amsterdam 2040 (hierna: Structuurvisie), omdat daarin is vermeld dat bouwactiviteiten op gronden van de hoofdgroenstructuur niet zijn toegestaan.

8.1. De deelraad stelt dat de toegestane bebouwing op de groenstrook tegenover het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 aanvaardbaar wordt geacht, maar dat wel een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur is vereist.

Verder stelt de deelraad dat het desbetreffende perceel geen deel uitmaakt van de boomkruinenroute voor vleermuizen.

De groenstrook is volgens de deelraad in de Structuurvisie aangewezen als ‘corridor’. Volgens de deelraad volgt uit de Structuurvisie dat de groenstrook geen ecologische verbindingsroute is, maar een secundaire verbinding. Volgens de richtlijnen die voor dit type gronden gelden zijn kleinschalige voorzieningen inpasbaar, aldus de deelraad.

8.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel gelegen tegenover het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde- Hoofdgroenstructuur" toegekend.

Voor het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 geldt een bouwhoogte van 20 m.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

a. park- en groenvoorzieningen;

[…];

d. culturele voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd", met inachtneming van het bepaalde in lid 6.3.2;

e. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen culturele voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.3.3;

[…];

g. voet- en fietspaden;

h. waterberging;

i. waterlopen en waterpartijen;

j. kunstwerken;

k. oeververbindingen (bruggen);

l. werken van beeldende kunst;

m. straatmeubilair;

n. speelvoorzieningen;

o. tuinen;

p. terrassen;

q. ondergrondse parkeergarage, uitsluitend in de kelder en / of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens op maaiveld zijn toegestaan;

r. geluidwerende voorzieningen;

s. nutsvoorzieningen.

Ingevolge lid 6.2.1 mag op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met uitzondering van nutsvoorzieningen en grafmonumenten.

Ingevolge artikel 15, lid 15.1, zijn de voor "Waarde - Hoofdgroenstructuur" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de hoofdgroenstructuur.

Ingevolge lid 15.2.1 is het niet toegestaan om op of in de in lid 15.1 genoemde gronden gebouwen op te richten, te verplaatsen of uit te breiden, tenzij hiervoor een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur is verkregen.

Ingevolge lid 15.2.2 geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat deze, conform de aan de overige in lid 15.1 genoemde gronden toegekende bestemmingen opgericht mogen worden, nadat hiervoor een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur is verkregen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.90, wordt onder een terras verstaan een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.

8.3. Op de verbeelding is aan het perceel geen bouwvlak toegekend. Derhalve zijn ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels geen gebouwen, behoudens nutsvoorzieningen en grafmonumenten op het perceel toegestaan. Derhalve is de vrees voor een ondergrondse parkeergarage ongegrond.

Ingevolge artikel 1, lid 1.90, van de planregels zijn terrassen alleen toegestaan indien deze ten dienste staan van een horecabedrijf. Binnen de bestemming "Groen" is geen zelfstandige horeca toegestaan. Op de verbeelding is aan het perceel niet de aanduiding "gemengd" toegekend, zodat ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder d en e, van de planregels evenmin ondersteunende horeca is toegestaan. De vrees voor een terras op het perceel is in zoverre ongegrond.

8.3.1. In de Structuurvisie is het perceel aangeduid als onderdeel van de hoofdgroenstructuur als type ‘corridor’. Per groentype zijn vervolgens richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing beschreven. Voor het type corridor is aangegeven dat corridors niet (verder) mogen worden doorsneden met infrastructuur of anderszins hun kwaliteit als groene route mogen verliezen. Kleinschalige recreatieve en op de natuur gerichte elementen zoals een picknicktafel, een bankje, een informatiebord worden passend geacht. In dit type is geen sprake van een ecologische zone.

8.3.2. Voor zover VWZ en anderen hebben aangevoerd dat de toegestane bouwwerken op de groenstrook in strijd zijn met de Structuurvisie, overweegt de Afdeling dat, anders dan VWZ en anderen betogen, in de Structuurvisie geen absoluut bouwverbod is geformuleerd ten aanzien van het bouwen op gronden die vallen onder de hoofdgroenstructuur, maar is aangegeven dat de kwaliteit als groene route niet verloren mag gaan. In hetgeen VWZ en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan een brug, de nutsvoorzieningen en grafmonumenten, ertoe zullen leiden dat de kwaliteit van het perceel als groene route verloren gaat.

8.3.3. Voor zover VWZ en anderen hebben betoogd dat ten onrechte een brug op het perceel mogelijk wordt gemaakt, wordt in aanmerking genomen dat het perceel in de Structuurvisie is aangeduid als corridor en dat voor dit groentype is aangegeven dat deze niet mag worden doorsneden met infrastructuur. Met het mogelijk maken van een brug kan het perceel worden doorsneden met infrastructuur en is het plan in zoverre in strijd met de Structuurvisie. Nu de deelraad ter zitting heeft aangegeven dat op het perceel geen brug zal worden gerealiseerd, terwijl het plan dit wel mogelijk maakt, is het plan in zoverre in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid voorbereid.

8.3.4. Voorts wordt overwogen dat gelet op artikel 6, leden 6.1 en 6.2.1, en artikel 15, leden 15.2.1 en 15.2.2, van de planregels geen onduidelijkheid bestaat over de bouwmogelijkheden op het perceel, nu de ingevolge die bepalingen toegestane nutsvoorzieningen, grafmonumenten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alleen mogen worden opgericht nadat advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur is verkregen.

Voor zover is betoogd dat artikel 15, lid 15.2.1 en lid 15.2.2, van de planregels rechtsonzeker is vanwege het vereiste advies van de Technische Adviescommissie, overweegt de Afdeling dat dit geen nader afwegingsmoment met zich brengt. Nu het betoog in het beroepschrift noch ter zitting nader is toegelicht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre om deze reden niet in stand kan blijven.

8.3.5. Het betoog dat de toegekende planregeling onvoldoende bescherming biedt voor de boomkruinenroute voor vleermuizen hebben VWZ en anderen niet onderbouwd. Voor zover VWZ en anderen in dit verband hebben gesteld dat uit het beleidsstuk "Visie groen en blauw 2020" volgt dat ter plaatse van het perceel sprake is van een boomkruinenroute, overweegt de Afdeling dat in dit beleidsstuk is vermeld dat een verbinding van boomkruinen van de Schinkelscheg met het Vondelpark wenselijk wordt geacht en dat hiervoor een continue bomenrij noodzakelijk is. Ter zitting heeft de deelraad onweersproken gesteld dat geen sprake is van een continue bomenrij, noch dat ter plaatse sprake is van een boomkruinenroute voor vleermuizen. Gelet hierop heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen nader onderzoek naar de gevolgen van de bebouwing voor vleermuizen wegens een boomkruinenroute had moeten plaatsvinden.

8.3.6. Voorts heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van enige inbreuk op de ecologische hoofdstructuur geen sprake zal zijn, nu uit de Structuurvisie volgt dat het perceel geen deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur en dat de mogelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nutsvoorzieningen en grafmonumenten op het perceel geen gevolgen hebben voor de op grotere afstand van het perceel gelegen ecologische hoofdstructuur.

8.3.7. Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegestane bebouwing op het perceel het groene karakter van de groenstrook niet onevenredig aantast.

8.3.8. Voor zover VWZ en anderen zich verzetten tegen de toegekende bouwhoogte voor het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 wordt in aanmerking genomen dat het vorige plan eveneens een bouwhoogte van 20 m mogelijk maakte en dat in hetgeen VWZ en anderen in dit verband hebben aangevoerd, geen aanleiding wordt gezien dat met de bouwhoogte de landschappelijke kwaliteit van de naastgelegen groenstrook zodanig wordt aangetast dat de deelraad niet in redelijkheid een bouwhoogte van 20 m voor die percelen heeft mogen vaststellen.

8.3.9. In hetgeen VWZ en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel gelegen tegenover het perceel Generaal Vetterstraat 75-77 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van VWZ en anderen, voor zover ontvankelijk, is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Opdracht

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

10. Ten aanzien VWZ en anderen dient de deelraad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het NLR bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Woonschepen Zuid en anderen niet-ontvankelijk voor zover:

- gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Generaal Vetterstraat 75-77, anders dan gericht tegen de toegekende bouwhoogte voor dat perceel;

- gericht tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf", voor zover gericht tegen de toegelaten functies;

- gericht tegen plandelen met de bestemming "Verkeer";

- het beroep mede is ingesteld door [belanghebbende];

II. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Woonschepen Zuid en anderen voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van de deelraad van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o." van 29 mei 2013 voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het perceel gelegen tegenover het perceel Generaal Vetterstraat 75-77;

IV. draagt de deelraad van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam (thans: de raad van de gemeente Amsterdam) op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onder III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. verklaart het beroep van de stichting Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium ongegrond.

VI. veroordeelt raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Woonschepen Zuid en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan de vereniging Vereniging Woonschepen Zuid en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

533-763.