Uitspraak 201208149/1/A2


Volledige tekst

201208149/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2012 in zaak nr. 12/1066 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2011 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 16 januari 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.

De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek) en de werkinstructie C010 wet werk en bijstand.

Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb van het Handboek vloeit de uitsluitingsgrond uit dat artikel voort uit de doelstelling van de wet. Die strekt ertoe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem, waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van de Wrb zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat een noodzaak tot het verlenen van juridische bijstand bestaat. Is juridische bijstand niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen, waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden, aldus deze aantekening.

2. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand door een advocaat ten aanzien van de behandeling van het bezwaar van [appellant] tegen de buitenbehandelingstelling van zijn bijstandsaanvraag, omdat hij niet op een afspraak van 5 juli 2011 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen was verschenen.

Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit van 16 januari 2012, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zonodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bezwaarprocedure waarvoor een toevoeging was verzocht een juridische vraag betrof die dermate complex was, dat daarvoor juridische bijstand noodzakelijk was. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld staat in die bezwaarprocedure niet de feitelijke vraag centraal op welke datum een afspraak gemaakt zou zijn, maar de juridische vraag welke gevolgen het bestuursorgaan aan het niet-verschijnen van [appellant] op die afspraak had moeten verbinden, aldus [appellant].

3.1. De Wrb strekt ertoe een voorziening te bieden voor juridische bijstand. Het was aan de raad om te beoordelen of daartoe, ten tijde van de besluitvorming op de aanvraag, noodzaak bestond. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel, dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geschil zich nog in een stadium bevond waarin juridische bijstand door een advocaat niet noodzakelijk was, en dat [appellant] zelf de nodige stappen kon ondernemen, zoals het inwinnen van inlichtingen bij een medewerker van het Juridisch Loket. Die had hem kunnen wijzen op de van belang zijnde wettelijke regels ten aanzien van zijn bezwaar. Dat de beoordeling door de raad van de vraag of juridische bijstand noodzakelijk is, in het kader van een beroepsprocedure tot een andere uitkomst kan leiden dan in een bezwaarschriftprocedure, maakt het beleid, anders dan [appellant] heeft betoogd, niet willekeurig. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad het indienen van een bezwaarschrift als hier aan de orde als feitelijk en juridisch niet complex heeft beoordeeld, nu het niet toekennen van de uitkering rechtstreeks verband hield met het niet-verschijnen van [appellant] op een afspraak. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over de juridische merites van het geschil doet niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de feitelijke aard van het geschil.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013

17-756.