Uitspraak 201112988/1/A4 en 201112989/1/A4


Volledige tekst

201112988/1/A4 en 201112989/1/A4.
Datum uitspraak: 13 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Neeltje Jans), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2011 met kenmerk NB.10.052 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de bouw en exploitatie van 9 windturbines op de dammen van de Bouwdokken Neeltje Jans.

Bij besluit van 1 november 2011 met kenmerk NB.10.053 heeft het college aan Windpark OSK B.V. een vergunning op grond van de Nbw 1998 verleend voor de aanleg en het onderhoud van een 150 kV elektriciteitskabel door het Natura 2000-gebied Oosterschelde.

Tegen deze besluiten heeft Neeltje Jans bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2011, beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld bij brieven van 17 januari 2012.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 april 2012, waar Neeltje Jans, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S.M.W.L. van Boven, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Versteeg en ing. M.J. Berrevoets, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Windpark OSK B.V., vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, [gemachtigden], verschenen.

2. Overwegingen

Wettelijk kader

2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien - zoals in dit geval - een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Ingevolge artikel 19ia, eerste lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, is artikel 16, eerste lid, van overeenkomstige toepassing indien de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied mede betrekking heeft op doelstellingen als bedoeld in artikel 10a, derde lid (hierna: de complementaire instandhoudingsdoelstellingen).

Het tweede lid bepaalt dat indien het eerste lid van toepassing is, een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, tevens als een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, in samenhang met het eerste lid, geldt.

Artikel 16, eerste lid, bepaalt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat het verboden is om zonder vergunning in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon.

Natura 2000-gebieden en instandhoudingsdoelstellingen

2.2. Het windturbinepark wordt opgericht op de bouwdokken van het voormalige werkterrein Neeltje Jans bij de stormvloedkering, dat is gelegen aan het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Ingevolge het besluit waarbij dit gebied krachtens artikel 10a van de Nbw 1998 is aangewezen gelden instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype grote baaien en voor de noordse woelmuis, de gewone zeehond en een aantal vogelsoorten (hierna: de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen). Verder geldt voor dit gebied ingevolge artikel 15a, derde lid, samen met artikel 10a, derde lid, van de Nbw 1998 een complementaire instandhoudingsdoelstelling voor behoud van het weidse karakter en ongereptheid uit een oogpunt van natuurschoon.

Aan de zeezijde van de stormvloedkering ligt het Natura 2000-gebied Voordelta. Ingevolge het besluit waarbij dit gebied is aangewezen gelden Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen voor de grijze en gewone zeehond en voor een aantal vogelsoorten.

Toetsing vergunningen

2.3. In deze procedure staat in de kern ter beoordeling of het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden, gelet op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen, niet worden aangetast zodat artikel 19f van de Nbw 1998 niet aan vergunningverlening krachtens artikel 19d in de weg staat.

Daarnaast staat ter beoordeling of het college op goede gronden in de complementaire instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde geen aanleiding heeft gezien om de met overeenkomstige toepassing van artikel 16 van de Nbw 1998 te verlenen vergunning te weigeren. Bij deze toetsing is van belang dat met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet per 31 maart 2010 het derde lid van artikel 16 is vervallen. In dit artikellid was, kort weergegeven, bepaald dat de vergunning slechts kan worden verleend indien de wezenlijke kenmerken van het beschermd natuurmonument niet worden aangetast. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 68) blijkt dat de wetgever deze eis te streng achtte, en het bevoegde gezag in alle gevallen de ruimte heeft willen bieden om bij vergunningverlening niet alleen rekening te houden met de bescherming van de natuurwaarden, maar ook met andere belangen die met het uitvoeren van de aangevraagde handeling zijn gemoeid.

Terinzagelegging rapporten

2.4. Neeltje Jans heeft ter zitting aangevoerd dat in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verschillende rapporten waarnaar in het bij de voorbereiding van het bestreden besluit opgestelde milieueffectrapport en in het in het kader van de vergunningverlening opgestelde rapport "Natuureffect plaatsing windturbines Bouwdokken, Neeltje Jans" van april 2010 van Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist (hierna: de natuurtoets) wordt verwezen, niet ter inzage hebben gelegen bij het ontwerpbesluit.

2.4.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.4.2. Niet in geschil is dat het milieueffectrapport en de natuurtoets ter inzage hebben gelegen bij het ontwerpbesluit. De literatuur en de rapporten waarnaar in deze twee documenten wordt verwezen, zijn niet aan te merken als stukken die betrekking hebben op het ontwerpbesluit en redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling daarvan. Zij hoefden daarom niet met het ontwerpbesluit ter inzage te worden gelegd.

Vergunning voor elektriciteitskabel

2.5. Vergunning is verleend om een elektriciteitskabel over een lengte van ongeveer 8 km in de bodem van de Oosterschelde te laten lopen. In de aanvraag om vergunning is vermeld dat bij het leggen van de kabel water onder hoge druk in de bodem wordt gespoten, waardoor de kabel door zijn eigen gewicht in de bodem zakt. Hierbij wordt de bodem tijdelijk over een breedte van 50 cm (de kabelgleuf) en daarnaast 2 m naast de kabelgleuf beïnvloed. De werkzaamheden duren ongeveer 2 weken.

2.6. Gezien de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde, staat ter beoordeling of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de kabel op het habitattype grote baaien, de zeehond of de aangewezen vogels, niet zodanig zijn dat de natuurlijke kenmerken van het gebied zullen worden aangetast. Wat dit betreft wordt in de natuurtoets geconcludeerd dat de aanleg van de kabel een geringe tijdelijke verstoring tot gevolg heeft die niet significant wordt geacht, en dat de aanwezigheid van de kabel als zodanig geen effecten heeft.

2.6.1. Neeltje Jans voert aan dat ten aanzien van de kabel geen passende beoordeling is gemaakt, omdat het onderzoek naar de gevolgen vanwege de kabel onvolledig en ondeugdelijk is.

Voor zover Neeltje Jans in haar beroep betoogt dat onvoldoende kennis van de habitat van de Oosterschelde bestaat, onder verwijzing naar een niet nader genoemde diersoort die recent zou zijn ontdekt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurtoets niet op juiste feiten is gebaseerd.

Voor zover Neeltje Jans betoogt dat geen aandacht is besteed aan de effecten van elektromagnetische velden op vissen, merkt de Afdeling op dat op blz. 126 van het milieueffectrapport wordt geconcludeerd dat deze effecten naar verwachting verwaarloosbaar zijn. Neeltje Jans heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.

Neeltje Jans stelt verder dat de gevolgen vanwege de aanleg van de kabel en vanwege eventuele herstelwerkzaamheden aan de kabel niet worden beschreven in het milieueffectrapport. Hierover merkt de Afdeling op dat in de natuurtoets, die als bijlage bij het milieueffectrapport is gevoegd, de desbetreffende effecten in ogenschouw zijn genomen. Overigens is in het milieueffectrapport zelf ook op deze effecten ingegaan, zoals onder meer blijkt uit de op blz. 129 vermelde conclusies over de effecten van de kabel.

Voorts betoogt Neeltje Jans dat de conclusie van de natuurtoets dat de kabel geen effecten heeft, tegenstrijdig is met de op blz. 130 van het milieueffectrapport vermelde conclusie dat de effecten klein zullen zijn. Hierover merkt de Afdeling op dat in de natuurtoets is geconcludeerd dat de aanwezigheid van de kabel voor het habitattype grote baaien geen effect heeft, en in het milieueffectrapport is geconcludeerd dat de effecten van de kabel gezien de ingraafdiepte en de geringe sterkte van de gegenereerde magnetische velden klein en aanvaardbaar zijn. De natuurtoets en het milieueffectrapport zijn in dit opzicht niet tegenstrijdig, omdat de vermelde conclusies op twee verschillende onderwerpen betrekking hebben. De conclusie in de natuurtoets heeft betrekking op de effecten op de bodem van het neerleggen van de kabel, de conclusie in het milieueffectrapport op de effecten van magnetische velden op vissen.

Gezien het voorgaande geeft het beroep van Neeltje Jans geen aanleiding voor het oordeel dat de effecten op het Natura 2000-gebied Oosterschelde, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, onjuist zijn beoordeeld. Het college heeft op basis van deze gegevens met een passende beoordeling kunnen concluderen dat de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast, zodat artikel 19f van de Nbw 1998 niet dwingt tot weigering van de vergunning.

2.7. Neeltje Jans stelt dat de vergunning voor de kabel bij afweging van de betrokken belangen desondanks had moeten worden geweigerd, omdat het mogelijk zou kunnen zijn om de kabel niet in de bodem van de Oosterschelde, maar door een leidingenstraat van de stormvloedkering te leggen.

Zoals ligt besloten in de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011 in zaak nr. 201008420/1/R2, kan het college in het geval waarin, zoals hier, de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet worden aangetast en om die reden geen verplichting bestaat om de vergunning te weigeren, desondanks op basis van een afweging van de betrokken belangen de vergunning weigeren. Gezien de geringe effecten van de aanleg van de kabel en gelet op de onzekerheid of de leidingenstraat van de stormvloedkering nog beschikbaar is op het moment dat de kabel zal worden gerealiseerd, kon het college echter in redelijkheid besluiten vergunning te verlenen voor de aanleg van de kabel door de bodem van de Oosterschelde. Overigens heeft het college rekening gehouden met de omstandigheid dat de kabel mogelijk door de leidingenstraat kan worden gelegd door in het besluit met kenmerk NB.10.053 te bepalen dat de vergunning vervalt indien blijkt dat de leidingenstraat van de kering kan worden gebruikt.

2.8. De beroepsgronden over de vergunning voor de elektriciteitskabel falen.

Bouw van het windturbinepark

2.9. Bij de bouw van het windturbinepark zal een aantal heipalen worden geplaatst. Neeltje Jans betoogt dat de effecten daarvan op rustende zeehonden niet zijn onderkend, dan wel zijn onderschat. Zij betoogt in dit kader dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar het gebruik van de trekroute van zeehonden door de stormvloedkering. Neeltje Jans betoogt in dit verband verder dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan het cumulatief effect van de gelijktijdig te bouwen windturbines op de Roggenplaat en aan de gevolgen voor de bouw voor broedvogels in het broedseizoen.

2.9.1. Ter zitting is gebleken dat de windturbines op de Roggenplaat op dit moment in aanbouw zijn en naar verwachting in augustus 2012 zijn gerealiseerd, terwijl de bouw van de windturbines waarvoor de thans bestreden vergunning is verleend niet eerder dan in 2013 is voorzien. Gelet hierop mist de stelling van Neeltje Jans, dat de windturbines gelijktijdig gebouwd zullen worden, feitelijke grondslag.

2.9.2. In paragraaf 6.7 van de natuurtoets wordt aandacht besteed aan de gevolgen van heiwerkzaamheden. Daarin wordt geconcludeerd dat gehoorschade uit te sluiten is en dat significante effecten te vermijden zijn door gevoelige dieren de kans te geven uit de gevarenzone te zwemmen. In de vergunningvoorschriften 3 en 4 van besluit NB.10.052 is daarom bepaald dat de fundatiepalen deels moeten worden geboord en de overige heiwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd middels een 'slow start'. In het verweerschrift geeft het college aan dat niet continu zal worden geheid, zodat de zeehonden gebruik kunnen maken van de trekroute door de kering wanneer er niet geheid wordt.

2.9.3. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de verstorende effecten van het heien op zeehonden onvoldoende zijn beschouwd, noch voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat met de getroffen maatregelen is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Overigens is ter zitting door Windpark OSK B.V. onweersproken gesteld dat om tegemoet te komen aan door Rijkswaterstaat gestelde eisen, in het geheel niet geheid zal worden. Het is daarom aannemelijk dat het feitelijk effect van de aanleg van het windmolenpark, voor zover zich dit voor kan doen, in zoverre geringer zal zijn dan is voorzien bij de verlening van de vergunning.

2.9.4. Op blz. 10 van de aanvraag staat dat in de planning van de werkzaamheden rekening kan worden gehouden met het broedseizoen om eventuele verstoring te beperken en dat de bouwdokken voorafgaand aan de bouw minder aantrekkelijk gemaakt kunnen worden voor broedvogels zodat zij een andere broedlocatie zullen kiezen. In vergunningvoorschrift 1 van besluit NB.10.052 is bepaald dat de werkzaamheden conform de aanvraag moeten worden uitgevoerd. Gelet daarop wordt bij de aanleg van het windturbinepark, anders dan Neeltje Jans stelt, wel rekening gehouden met het broedseizoen.

2.10. De beroepsgronden over de bouw van het windturbinepark falen.

Exploitatie van het windturbinepark

2.11. Neeltje Jans betoogt dat geen vergunning had mogen worden verleend vanwege de effecten van het windturbinepark op vogels. Zij stelt in dat verband allereerst dat deze gevolgen niet goed zijn beoordeeld omdat in Nederland nog geen ervaring is opgedaan met windturbines met een tiphoogte van 180 m. Verder zijn volgens Neeltje Jans de gehanteerde verstoringsafstanden voor niet-broedvogels zeer kort en is onvoldoende gemotiveerd waarom die afstanden zijn gehanteerd. Daarnaast is volgens haar het aantal verwachte aanvaringsslachtoffers geheel niet onderzocht. Volgens Neeltje Jans is bovendien het verstorende effect op vogels, dat wordt veroorzaakt door de onderhoudsbezoeken aan de windturbines, ondergewaardeerd omdat mogelijk vaker dan eens per maand een onderhoudsbezoek zou moeten plaatsvinden. Tot slot betoogt zij dat het effect van de windturbine bij het voormalig zanddepot op het droogvallend slik van Plaat Neeltje Jans niet is beoordeeld.

2.11.1. Eerst ter zitting heeft Neeltje Jans meerdere argumenten aangevoerd op grond waarvan volgens haar het milieueffectrapport en de natuurtoets, met inbegrip van de daarbij betrokken literatuur, een onjuiste beoordeling bevatten van onder meer de mate van verstoring en het aantal aanvaringsslachtoffers van vogels.

2.11.1.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

2.11.1.2. Neeltje Jans heeft haar argumenten eerst ter zitting aangevoerd waardoor de andere partijen daarop niet adequaat hebben kunnen reageren, terwijl niet is gebleken dat zij dit niet eerder kon doen. De Afdeling laat deze argumenten daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.

2.11.2. In de natuurtoets is zowel aandacht besteed aan de verstoring van vogels, als aan het aantal aanvaringsslachtoffers. De stelling van Neeltje Jans dat geen onderzoek is gedaan naar de aanvaringsslachtoffers, mist feitelijke grondslag.

Verder is in paragraaf 5.4 van de natuurtoets weergegeven op basis van welke uitgangspunten het aantal aanvaringsslachtoffers kan worden gerelateerd aan de omvang van de windturbines. Neeltje Jans heeft in haar beroepschrift geen argumenten gegeven op basis waarvan de in dit opzicht gekozen uitgangspunten onjuist zouden moeten worden geacht.

In paragraaf 6.5 van de natuurtoets zijn de verstoringsafstanden voor niet-broedvogels bepaald aan de hand van waarnemingen bij de best vergelijkbare praktijksituaties. In het verweerschrift stelt het college dat voor zover geen informatie voorhanden was, is uitgegaan van de uit de literatuur bekende grootst mogelijke verstoringsafstand van 300 m. Neeltje Jans heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde verstoringsafstanden in dit geval onjuist zijn. Het, onder verwijzing naar andere rapporten en andere gebieden, stellen dat de gehanteerde afstanden te kort zijn, zoals Neeltje Jans in haar beroep heeft gedaan, is daartoe niet voldoende.

Wat verstoring tijdens onderhoudsbezoeken betreft, heeft het college erop gewezen dat rekening is gehouden met globaal tussen de 100 en 200 bezoeken per jaar. Ook als Neeltje Jans terecht stelt dat soms vaker dan eens per maand een onderhoudsbezoek zal plaatsvinden, is niet aannemelijk dat voor de 9 windturbines van het windturbinepark jaarlijks meer dan 200 bezoeken zullen plaatsvinden. De verstorende effecten van deze bezoeken zijn dan ook niet onderschat, nog daargelaten dat niet aannemelijk is dat deze bezoeken als zodanig een reëel effect zouden kunnen hebben op de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden.

Tot slot zijn in paragraaf 7.1 van de natuurtoets de gevolgen van het windturbinepark op de foeragerende vogels bij het zanddepot beoordeeld. De stelling van Neeltje Jans dat deze gevolgen niet zijn beoordeeld, mist feitelijke grondslag.

2.11.3. Het beroep geeft gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen voor de vogels onjuist zijn beoordeeld. Er is evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen concluderen dat in dit opzicht geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden plaatsvindt.

2.12. Neeltje Jans betoogt verder, zo moet het beroep kennelijk worden begrepen, dat de herinrichting van het voormalig zanddepot ten onrechte is voorgesteld als compenserende maatregel in de zin van artikel 19h, eerste lid, van de Nbw 1998, omdat die herinrichting reeds deel uitmaakt van een ander project en niet een tweede maal kan worden opgevoerd.

Dit betoog mist feitelijke grondslag, omdat de vergunning niet verplicht om compenserende maatregelen te treffen.

2.13. De beroepsgronden over de exploitatie van het windturbinepark falen.

Complementaire instandhoudingsdoelstelling (natuurschoon)

2.14. Neeltje Jans betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de windturbines passen in het landschap. Volgens Neeltje Jans is het landschap, anders dan het college meent, niet aan te merken als industrieel. Volgens haar leidt het project, in samenhang met de ten onrechte buiten beschouwing gelaten te realiseren windturbines op de Roggenplaat, tot een aantasting van ruimte en openheid.

2.14.1. In overweging 2.3 is reeds overwogen dat wat betreft de inpassing van de windturbines in het landschap, ter beoordeling staat of het college op goede gronden in de complementaire instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde geen aanleiding heeft gezien om de met overeenkomstige toepassing van artikel 16 van de Nbw 1998 te verlenen vergunning te weigeren. Daarbij hoefde het college niet alleen rekening te houden met de bescherming van de natuurwaarden, maar kon het ook rekening houden met andere belangen die met het uitvoeren van de aangevraagde handeling zijn gemoeid.

2.14.2. In hoofdstuk 6 van het milieueffectrapport zijn de gevolgen voor het landschap onderzocht. Op blz. 53 is vermeld dat de nog te realiseren windturbines op de Roggenplaat zijn meegenomen in de referentiesituatie. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Anders dan Neeltje Jans stelt, wordt het landschap door het college niet als "industrieel" aangemerkt. In haar verweerschrift kenmerkt het college het landschap als "technocratisch" en wijst daartoe op de stormvloedkering, de verschillende havens van Neeltje Jans en de reeds aanwezige windturbines. In het Omgevingsplan Provincie Zeeland 2006-2012 is de stormvloedkering aangewezen als concentratielocatie voor windenergie.

Het college heeft bij de vergunningverlening met overeenkomstige toepassing van artikel 16 van de Nbw 1988, het belang van natuurschoon betrokken, maar ook het belang van het behalen van de doelstelling voor het realiseren van windenergie zoals neergelegd in het Omgevingsplan Provincie Zeeland 2006-2012. Volgens het college sluiten de windturbines goed aan bij de omgeving van de stormvloedkering die grotendeels wordt gekenmerkt door gebouwen en andere door de mens aangelegde elementen. Door de windturbines op die locatie te concentreren zijn de gevolgen voor het open en weidse landschap van het gehele Natura 2000-gebied Oosterschelde beperkt. Gelet op het voorgaande hoefde het college geen aanleiding te zien om bij afweging van alle betrokken belangen de vergunning voor het windturbinepark te weigeren.

2.15. De beroepsgronden over de complementaire instandhoudingsdoelstelling falen.

Conclusie

2.16. Gezien het voorgaande falen alle beroepsgronden.

2.17. De beroepen zijn ongegrond.

2.18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012

262-687.