Uitspraak 201009226/1/R1


Volledige tekst

201009226/1/R1.
Datum uitspraak: 14 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Wijdewormer, gemeente Wormerland,
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], wonend te Wijdewormer, gemeente Wormerland,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het college het wijzigingsplan voor de gronden Jisperdijk hoek Jisperpad te Wijdewormer (sectie H 717) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2010, en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2010, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 14 december 2010. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 27 december 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door E. Bressers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] (hierna in enkelvoud: [belanghebbende]), vertegenwoordigd door S. Broers, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de vestiging van een deel van het agrarisch bedrijf van [belanghebbende] op de hoek van de Jisperdijk en het Jisperpad. Ter plaatse wordt onder meer de bouw van een woning en een stal voor melkkoeien mogelijk gemaakt.

2.2. Ter zitting heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met de Wet ammoniak en veehouderij, de artikelen 19, 24 en 28 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie alsmede artikel 4.7, aanhef en onder c, aanhef en onder 6, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland". Deze beroepsgronden heeft hij niet eerder naar voren gebracht. Nu [appellant sub 1] dit eerst ter zitting heeft aangevoerd, dient het met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij dit eerder naar voren had gebracht. Deze beroepsgronden kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.

2.3. Wat betreft het verzoek van [appellant sub 1] eveneens uitspraak te doen inzake het bezwaar van [appellant sub 1] tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de stal in het wijzigingsplangebied, overweegt de Afdeling dat zij daartoe in deze procedure niet bevoegd is.

2.4. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat [belanghebbende] in strijd met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland" alsmede in strijd met de verleende vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) drijfmest uitrijdt in het Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, overweegt de Afdeling dat dit een omstandigheid betreft die geen betrekking heeft op het onderhavige wijzigingsplan, zodat dit niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen.

2.5. De Afdeling overweegt voorts dat in deze procedure het wijzigingsplan ter beoordeling voorligt en niet een bouwplan ter uitvoering daarvan. Het betoog van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat uit de stukken onvoldoende blijkt van een weloverwogen beoordeling van de welstandsaspecten van het bouwplan, kan derhalve niet aan de orde komen.

2.6. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voeren aan dat zij ten onrechte geen mededeling van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan hebben ontvangen en dat zij ondanks een toezegging niet binnen 6 weken een reactie op hun zienswijze hebben ontvangen. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] concluderen dat de wijzigingsplanprocedure gelet hierop opnieuw dient te worden doorlopen.

2.6.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierin, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college gehouden is om eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpwijzigingsplan en/of binnen 6 weken een reactie toe te zenden aan indieners van een zienswijze. Op grond van de gedane toezegging was het college wel gehouden binnen 6 weken een reactie op de zienswijze aan de indieners toe te zenden. Een overschrijding van deze termijn leidt er echter niet toe dat het college niet langer bevoegd was een reactie op de zienswijze aan [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] toe te zenden en de wijzigingsplanprocedure voort te zetten. Het betoog van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat de wijzigingsplanprocedure opnieuw dient te worden doorlopen, faalt.

2.7. Wat betreft het standpunt van [appellant sub 1] dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 17 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009, overweegt de Afdeling dat dit artikel betrekking heeft op intensieve veehouderijen en dat het college ter zitting heeft gesteld dat het bedrijf van [belanghebbende] niet als zodanig kan worden aangemerkt. [appellant sub 1] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met dit artikel.

2.8. Met betrekking tot het standpunt van [appellant sub 1] dat het wijzigingsplan voorts is vastgesteld in strijd met artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, overweegt de Afdeling dat deze verordening ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan nog niet in werking was getreden, zodat dit artikel in dit geval niet van toepassing is. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de verordening inmiddels meer dan een jaar in werking is en dat het gemeentebestuur nog niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de regels daaruit onder meer in het onderhavige wijzigingsplan te incorporeren, overweegt de Afdeling dat dit een omstandigheid betreft van na de datum van het bestreden besluit en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.

2.9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voeren aan dat het wijzigingsplan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege geur- en geluidhinder en verlies van uitzicht. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] wijzen voorts op de aantasting van hun privacy en rust en op overlast van vliegen en ongedierte. Daarnaast vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voor een waardedaling van hun woningen.

2.9.1. Aan het perceel waarop het wijzigingsplan betrekking heeft, is in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland", dat op 4 april 2007 is vastgesteld en op 4 oktober 2007 is goedgekeurd, de bestemming "Agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarden" zonder bouwperceel toegekend. Voorts is hieraan de aanduiding "Speciale Beschermingszone Wormer- en Jisperveld Vogelrichtlijn" toegekend.

2.9.2. Ingevolge artikel 4.7, aanhef en onder c, aanhef en onder 8, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland" kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wat betreft de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarden" wijzigen in die zin dat op de kaart een nieuw bouwperceel, met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak, wordt aangegeven, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en, voor zover van toepassing, er geen aantasting plaatsvindt van het gebied Wormer- en Jisperveld, dat op de kaart is voorzien van de aanduidingen "Speciale Beschermingszone Wormer- en Jisperveld Vogelrichtlijn" en/of "Speciale Beschermingszone Wormer- en Jisperveld Habitatrichtlijn". Er zal advies worden gevraagd bij een ecologisch deskundige instantie.

Ingevolge artikel 4.2.1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel" of "bouwperceel intensief veehouderijbedrijf".

Ingevolge artikel 4.2.1, aanhef en onder l, van de planvoorschriften gelden voor bedrijfsgebouwen en een dienstwoning maximale hoogtes van 12 respectievelijk 9 meter.

2.9.3. Het wijzigingsplan kent aan het perceel de aanduiding "bouwperceel", met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak, toe.

In de plantoelichting staat dat het bouwperceel een oppervlakte heeft van 1,5 hectare. Gelet hierop en gelet op de verbeelding heeft het bouwvlak een oppervlakte van ongeveer 6.000 m2. Ingevolge de planvoorschriften geldt geen maximaal bebouwingspercentage en evenmin geldt een maximale oppervlakte voor bedrijfsgebouwen.

2.9.4. [appellant sub 1] woont tegenover het plangebied. Tussen het plangebied en zijn woning liggen een weg en een watergang. Het bouwvlak is langgerekt en ligt in de lengterichting langs het Jisperpad. De korte zijde van het bouwvlak ligt langs de Jisperdijk, schuin tegenover de woning van [appellant sub 1]. Op de gronden recht tegenover zijn woning ligt geen bouwvlak. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 85 meter van het bouwvlak.

[appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] wonen op een afstand van ongeveer 200 meter ten oosten van het bouwvlak.

2.9.5. De Afdeling stelt voorop dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van het bouwperceel, inclusief het bouwvlak, en de daarbij behorende bouwmogelijkheden in beginsel als een gegeven mogen worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

2.9.6. De Afdeling overweegt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aan het belang van [belanghebbende], die de melkveehouderij exploiteert, een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] bij het behouden van hun huidige woon- en leefklimaat. Hierbij betrekt de Afdeling dat het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] in noordwestelijke respectievelijk westelijke richting weliswaar wordt beïnvloed als gevolg van de vestiging van een deel van het agrarisch bedrijf ter plaatse, maar dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Bovendien hebben zij nog altijd vrij uitzicht in de overige richtingen. Voorts wordt in het in zoverre niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluid- en geurhinder die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de woning en de stal, gelet op de onderlinge afstanden en gelet op de ligging in het buitengebied niet onaanvaardbaar zal zijn. Voor zover [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] vrezen voor een aantasting van hun privacy en rust alsmede overlast van vliegen en ongedierte, overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zo hiervan al sprake zal zijn dit zeer beperkt zal zijn vanwege de grote afstand van hun woningen tot het bouwvlak. Wat betreft de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] gevreesde waardedaling van hun woningen, overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze niet zodanig zal zijn dat daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben aangevoerd voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 4.7, aanhef en onder c, aanhef en onder 8, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsvoorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woonsituatie.

2.10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voeren verder aan dat het wijzigingsplan leidt tot een aantasting van het Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder. Daartoe stellen zij dat het college niet mocht uitgaan van de passende beoordeling die in het kader van de aanvraag van de vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 is gemaakt, maar dat het een eigen afweging moest maken. De passende beoordeling bevat volgens hen onjuistheden, zodat het college zich ook om die reden niet daarop mocht baseren. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat het college op basis van de passende beoordeling niet heeft kunnen besluiten dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, nu elke vestiging leidt tot een aantasting van het gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder.

2.10.1. Blijkens het ontwerpbesluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu) tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied "Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder" valt het wijzigingsplangebied binnen dit gebied en komt het gebied voor op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG.

2.10.2. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

Ingevolge artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998 geldt de verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een plan niet in gevallen waarin het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan.

2.10.3. Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [belanghebbende] een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor het realiseren van een nieuwe ligboxenstal, woning, opslagruimte en vergroting van de veestapel op het weiland bij de hoek Jisperdijk/Jisperpad, binnen het Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder.

2.10.4. In het kader van de aanvraag van de vergunning is door N. Vens een passende beoordeling gemaakt, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Natuurtoets, beoordeling effecten van de bouw van een woning, ligboxenstal en opslagruimte op flora en fauna en t.a.v. Natuurwetgeving" van 5 december 2008 en laatste revisie van 16 juli 2009 (hierna: de passende beoordeling).

2.10.5. In de passende beoordeling staat dat ten behoeve van de inventarisatie van de natuurwaarden door bureau Veldkamp een bezoek is gebracht aan het plangebied, een quickscan is opgesteld, het Natuurloket is geraadpleegd, gebruik is gemaakt van recente onderzoeken naar broedvogels en niet-broedvogels en zowel de natuurtypenkaart van het Wormer- en Jisperveld van de vereniging Natuurmonumenten als de Atlas van de Natura 2000-gebieden in laag Holland is geraadpleegd. Ten behoeve van de inventarisatie van de mogelijke negatieve effecten is de Effectenindicator voor Natura 2000-gebieden van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) gebruikt. Door het invoeren van het gebied "Womer- en Jisperveld & Kalverpolder" en de activiteiten woningbouw en grondgebonden landbouw, zijn de voor het wijzigingsplan relevante storingsfactoren bepaald. Per storingsfactor is gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitatsoorten en types een beoordeling gemaakt. Geconcludeerd wordt dat er geen significant negatief effect te verwachten is. Wel moet een vergunning in het kader van de Nbw 1998 worden aangevraagd, aldus de passende beoordeling.

2.10.6. Nu de passende beoordeling recentelijk is gemaakt, ziet op het project waarvoor ook het onderhavige wijzigingsplan is vastgesteld en niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van nieuwe gegevens of inzichten, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de passende beoordeling vanwege het feit dat deze is gemaakt ten behoeve van de vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998.

2.10.7. Wat betreft het standpunt van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat de passende beoordeling onjuistheden bevat, overweegt de Afdeling als volgt.

Voor zover zij in dit verband aanvoeren dat in de passende beoordeling de Effectenindicator van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is gebruikt, maar dat de invloed van het wijzigingsplan op het Natura 2000-gebied wat betreft enkele verstoringsfactoren niet is beoordeeld en wat betreft andere verstoringsfactoren is onderschat, overweegt de Afdeling dat zij hun standpunt niet met een deskundig tegenrapport hebben onderbouwd. Hun verwijzingen naar al dan niet wetenschappelijke documenten zijn in dit kader onvoldoende, nu in geen van deze documenten specifiek is ingegaan op de invloed van het onderhavige wijzigingsplan op het Natura 2000-gebied. Zelfs indien in navolging van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] op basis hiervan zou kunnen worden geconcludeerd dat de passende beoordeling onvolledig is dan wel dat enkele gegevens hieruit onjuist zijn, wordt hierin geen grond gevonden voor het oordeel dat de gestelde gebreken van een dusdanige aard zijn dat het college zijn besluit niet op de passende beoordeling heeft mogen baseren. Hierbij betrekt de Afdeling dat de passende beoordeling is opgesteld door een deskundige die jarenlange ervaring heeft als wetlandwacht van onder andere het Wormer- en Jisperveld. Ter zitting is voorts gebleken dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] in dit kader niet kunnen worden aangemerkt als deskundige.

Voorts voeren zij in dit verband aan dat de passende beoordeling niet volledig is bij de vermelding van de soorten die volgens het Natuurloket in het kilometerhok ter plaatse voorkomen. In dit verband is van belang dat volgens het college niet alle soorten zijn genoemd die voorkomen in het desbetreffende kilometerhok, maar alleen die soorten die daadwerkelijk in het plangebied voorkomen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in de passende beoordeling niet in redelijkheid kon worden volstaan met het noemen van deze soorten en dat het college zich gelet hierop derhalve in zoverre niet in redelijkheid op de passende beoordeling mocht baseren.

2.10.8. In de passende beoordeling is geconcludeerd dat geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen te verwachten is. De Afdeling is van oordeel, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat het college op grond hiervan heeft kunnen vaststellen dat het wijzigingsplan niet leidt tot een aantasting van het gebied Wormer- en Jisperveld als bedoeld in artikel 4.7, aanhef en onder c, aanhef en onder 8, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland". De uitleg zoals door [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] wordt voorgestaan, volgt de Afdeling niet. Deze uitleg leidt ertoe dat de wijzigingsmogelijkheid wat betreft het gebied Wormer- en Jisperveld betekenisloos zou zijn.

2.10.9. De Afdeling overweegt verder dat in het niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat evenmin aan de overige wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.7, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Wormerland", is voldaan.

2.10.10. Wat betreft het standpunt van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat het wijzigingsplan niet voldoet aan één van de voorwaarden die het college in verband met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid heeft gesteld, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens het college moet de locatie waarop [belanghebbende] zijn stal zal bouwen, voldoen aan de voorwaarde dat er voldoende ruimte moet zijn om vanuit de stal te beweiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplangebied aan deze voorwaarde voldoet. Hierbij betrekt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat ook tijdens het broedseizoen vanuit de stal kan worden beweid indien nestbeschermers worden gebruikt. Ook is het mogelijk dat de koeien op een ander perceel worden beweid dan wel dat de koeien op stal blijven. Indien die situaties zich voordoen, betekent dat, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] veronderstellen, echter niet reeds dat daarom onvoldoende ruimte aanwezig is om vanuit de stal te beweiden. Hierbij betrekt de Afdeling dat het broedseizoen slechts een beperkt deel van het jaar betreft.

2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011

559.