Uitspraak 201003564/1/M2


Volledige tekst

201003564/1/M2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Roggel, gemeente Leudal, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Roggel, gemeente Leudal,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het college aan [vergunninghouders] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie A] te Roggel. Dit besluit is op 4 maart 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2010, beroep ingesteld. [appellante sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 9 juni 2010. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 juni 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door H.W.P. van Roij en W.H.J. Boonen, beiden werkzaam bij de gemeente, en door S.G.Th. Jacobs, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 16 februari 2011 in zaak nr. 201003564/1/T1/M2, hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 22 februari 2010 te herstellen.

Bij brief van 28 maart 2011 heeft het college te kennen gegeven op welke wijze het uitvoering heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht.

Bij brieven van 6 april 2011 zijn de andere partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen op de brief van 28 maart 2011 naar voren te brengen.

Bij brieven van 4 mei 2011 hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zienswijzen naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

De tussenuitspraak van 16 februari 2011

2.1. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, wordt het beroep van [appellante sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [persoon A] en [persoon B], niet-ontvankelijk verklaard.

2.2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 22 februari 2010 wat betreft de vergunningvoorschriften 10.1.3 en 10.1.4 en voor zover het betreft het onderzoek naar de vanwege het in werking zijn van de inrichting veroorzaakte geluidbelasting ter plaatse van woningen van derden in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid. Hiertoe wordt verwezen naar de tussenuitspraak.

Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak:

- een nader geluidonderzoek uit te voeren op basis van de juiste coördinaten voor de emissiepunten van geluid in de inrichting en de juiste coördinaten voor de in de nabijheid van de inrichting gelegen woningen van derden;

- de Afdeling van de resultaten daarvan op de hoogte te stellen, indien blijkt dat het nadere geluidonderzoek tot uitkomsten leidt waarmee aan de bij het besluit van 22 februari 2010 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan;

- zo nodig een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de derde alinea van overweging 2.17, en de Afdeling mee te delen wat de uitkomsten zijn;

- een eventueel te nemen nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

De brief van 28 maart 2011

2.3. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nader geluidonderzoek uit laten voeren door HMB B.V. De resultaten daarvan zijn weergegeven in een rapport van 28 maart 2011, kenmerk 08240703N (hierna: het geluidrapport). Het college stelt zich op het standpunt dat in het geluidrapport is uitgegaan van juiste coördinaten. De resultaten van het geluidonderzoek tonen aan dat aan de bij het besluit van 22 februari 2010 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, zodat het niet nodig is een nieuw besluit te nemen, aldus het college.

2.4. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat in het geluidrapport is uitgegaan van onjuiste gegevens over de bedrijfsvoering en het aantal geluidgevoelige objecten.

[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben deze aspecten in hun beroepschriften gericht tegen het besluit van 22 februari 2010 niet eerder naar voren gebracht. In het geluidrapport is vermeld dat de gegevens over de bedrijfsvoering ongewijzigd zijn overgenomen uit de eerdere akoestische rapporten. Uit het geluidrapport blijkt verder dat van dezelfde geluidgevoelige objecten is uitgegaan als in deze eerdere rapporten. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het eerst in dit stadium aanvoeren van voormelde aspecten, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De zienswijzen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] blijven daarom in zoverre buiten beschouwing.

2.5. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] stellen - onder verwijzing naar door hen zelf gemaakte tekeningen - dat in het geluidrapport opnieuw onjuiste coördinaten zijn gehanteerd. Zij voeren onder meer aan dat wat de woning [locatie B] betreft, is miskend dat de gevel van de woning door een uitbouw aan de achterzijde 15 centimeter verspringt. Verder bevindt de woning [locatie C] zich volgens hen feitelijk 5 meter dichter bij de inrichting dan waarvan in het geluidrapport is uitgegaan. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat de coördinaten van de ventilatoren in de stallen 3 en 5 onjuist zijn vastgesteld. Voorts voeren zij aan - kort weergegeven - dat de ligging van alle overige gebouwen in de nabije omgeving van de inrichting niet op consequente wijze is bepaald en dat onjuiste invoergegevens zijn gehanteerd wat betreft de schermen en de ligging van bodemgebieden.

[appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren ten slotte aan dat het college heeft miskend dat uit het geluidrapport blijkt dat op een aantal beoordelingspunten op een hoogte van 5 meter niet aan de bij het besluit van 22 februari 2010 gestelde geluidgrenswaarden voor de dagperiode kan worden voldaan.

2.5.1. In het geluidrapport is vermeld dat gebruik is gemaakt van een kadastrale ondergrond die is gedownload vanaf Kadata Internet, een luchtfoto, een topografische kaart van de omgeving, de tekening met nummer 4068-2 van Architectenburo Van den Schoor vof, die deel uitmaakt van de vergunningaanvraag, en van ter plaatse opgenomen situatiegegevens. Over de onderzoeksmethode is in het geluidrapport verder vermeld dat het aangepaste rekenmodel is gebaseerd op de genoemde digitale kadastrale ondergrond op basis waarvan de coördinaten van alle gebouwen, ontvangers en overige modelitems vastliggen. De aldus verkregen invoer is vervolgens in het veld gecontroleerd. Daarbij zijn, zo is in het geluidrapport vermeld, geen relevante uitbreidingen of wijzigingen geconstateerd. Wat de coördinaten van de geluidbronnen betreft is nog vermeld dat die zijn bepaald op basis van de kadastrale ondergrond en de eerder genoemde tekening. In het geluidrapport is verder uiteengezet dat de gehanteerde ligging van objecten van derden in de omgeving exact overeenkomt met de ligging zoals die is gehanteerd in de geur- en fijnstofberekeningen aan de hand van onderscheidenlijk het rekenprogramma "V-stacks vergunning" en het rekenprogramma "ISL3a". De geringe verschillen tussen de gehanteerde coördinaten van de beoordelingspunten in de geur- en fijnstofberekeningen enerzijds en het geluidrapport anderzijds, worden blijkens het geluidrapport veroorzaakt door verschillende invoerinstructies.

2.5.2. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben de juistheid van de onderzoeksmethode die ten grondslag ligt aan het geluidrapport niet bestreden. Evenmin hebben zij bestreden dat hetgeen in het geluidrapport is vermeld over de verschillen in de gehanteerde coördinaten van de beoordelingspunten in de geur- en fijnstofberekeningen enerzijds en het geluidrapport anderzijds, juist is. Verder zijn er weliswaar kleine verschillen tussen de in het geluidrapport gehanteerde invoergegevens en de gegevens die [appellante sub 1] en [appellant sub 2] onder verwijzing naar door hen gemaakte tekeningen naar voren brengen, maar de Afdeling acht het tegen de achtergrond van de niet bestreden onderzoeksmethode niet aannemelijk dat het hier gaat om verschillen die tot relevante afwijkingen in de rekenresultaten leiden. Hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de uitkomsten van het geluidrapport kan worden uitgegaan.

2.5.3. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] gaan in hun stelling, dat uit het geluidrapport blijkt dat op een aantal beoordelingspunten de gestelde geluidgrenswaarden voor de dagperiode niet naleefbaar zijn, uit van rekenresultaten voor 5 meter hoogte. De desbetreffende rekenresultaten zijn echter niet relevant, nu de geluidgrenswaarden voor de dagperiode blijkens de van het voorschriftenpakket bij de vergunning deel uitmakende begrippenlijst gelden op een beoordelingshoogte van 1,5 meter.

2.5.4. Uit het geluidrapport blijkt dat aan de bij het besluit van 22 februari 2010 gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau kan worden voldaan.

2.5.5. Op grond van het vorenstaande overweegt de Afdeling dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek wat betreft het onderzoek naar de vanwege het in werking zijn van de inrichting veroorzaakte geluidbelasting ter plaatse van woningen van derden is hersteld.

2.6. In de tussenuitspraak is overwogen dat vergunningvoorschrift 10.1.3. wat betreft de daarin gestelde geluidgrenswaarden onjuist is vastgesteld en verder dat zowel in dit voorschrift als in vergunningvoorschrift 10.1.4 abusievelijk alleen stal 8 is genoemd, en niet ook de stallen 3 en 4. Deze in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft het college niet hersteld. Herstel van de hier bedoelde gebreken kon slechts plaatsvinden door het stellen van nieuwe voorschriften.

Conclusie

2.7. De beroepen zijn gezien de tussenuitspraak, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het besluit van 22 februari 2010 dient te worden vernietigd.

2.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar aanleiding van de brief van het college van 28 maart 2011 en het geluidrapport, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 februari 2010, behoudens voor zover het de vergunningvoorschriften 10.1.3 en 10.1.4 betreft, in stand blijven.

De Afdeling zal ten aanzien van de voorschriften 10.1.3 en 10.1.4 op na te melden wijze, met inachtneming van de resultaten van het geluidrapport, in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld door [persoon A] en [persoon B];

II. verklaart de beroepen voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leudal van 22 februari 2010;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven, behoudens voor zover het de vergunningvoorschriften 10.1.3 en 10.1.4 betreft;

V. bepaalt dat de vergunningvoorschriften 10.1.3 en 10.1.4 als volgt luiden:

voorschrift 10.1.3

"In afwijking van voorschrift 10.1.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) veroorzaakt door het laden en afvoeren van mest uit de stallen 3, 4 en 8 in onderscheidenlijk de avond- en nachtperiode 12 keer per jaar ter plaatse van rekenpunt 1 zoals genoemd in het geluidrapport, kenmerk 08240703N, van 28 maart 2011, niet meer bedragen dan 47 en 44 dB(A)."

voorschrift 10.1.4

In afwijking van voorschrift 10.1.2 mag het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door het laden en afvoeren van mest uit de stallen 3, 4 en 8 op de rekenpunten 1, 5 en 6 zoals genoemd in het geluidrapport van HMB B.V., kenmerk 08240703N, van 28 maart 2011, niet meer bedragen dan de waarden in dB(A) in de hierna volgende tabel:"

rekenpunt Avondperiode nachtperiode

1 [locatie B] 66 66

5 [locatie D] - 63

6 [locatie E] (zijgevel) - 65

6 [locatie E] (voorgevel) - 64

VI. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft de vergunningvoorschriften 10.1.3 en 10.1.4 in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leudal tot vergoeding van bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 46,85 (zegge: zesenveertig euro en vijfentachtig cent);

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leudal tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leudal aan [appellante sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;

gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leudal aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011

431-632.