Uitspraak 201904458/1/R2


Volledige tekst

201904458/1/R2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Groen in Amersfoort en anderen, allen gevestigd te Amersfoort,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 heeft de raad het verzoek van de stichting en anderen om herziening van het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" afgewezen.

Bij besluit van 16 april 2019 heeft de raad het door de stichting en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en de stichting en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2021, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. L. Haver Droeze, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Maaijen, ing. H.W. Nijland en ing. A.D. van der Beek, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Op 28 augustus 2018 hebben de stichting en anderen een verzoek ingediend om het bestemmingsplan "Westelijke ontsluiting" dat door de raad op 11 oktober 2016 is vastgesteld te herzien. Bij uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:246, heeft de Afdeling het door onder andere Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard. Het plan is met die uitspraak onherroepelijk geworden. Volgens de stichting en anderen is sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waaruit blijkt dat het plan moet worden herzien.

2.       Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen van een besluit - in dit geval het besluit van 11 oktober 2016 - inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n verzoek inwilligen of afwijzen. Een bestuursorgaan mag zo'n verzoek ook inwilligen als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, het verzoek om terug te komen van een besluit af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.

De bestuursrechter beoordeelt niet ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

Als het bestuursorgaan ervoor kiest het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar een eerder besluit dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd nog wel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:892.

3.       De raad heeft zich, gelet op de besluiten van 6 november 2018 en 16 april 2019, en het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de meeste door de stichting en anderen aangedragen redenen om het bestemmingsplan te herzien geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die noodzaken tot een herziening van het bestemmingsplan.

3.1.    De eerste grond die de stichting en anderen hebben aangedragen om het plan te herzien betreft de onjuistheid van het verkeersmodel dat ten grondslag ligt aan het plan. Onder meer hebben de stichting en anderen gesteld dat nieuwe bewonersmetingen fouten in dat model hebben aangetoond. In het primaire besluit van de raad en de beslissing op bezwaar is enerzijds in algemene termen gesteld dat aan het betoog over het verkeersmodel geen nieuwe feiten en/of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, zodat het verzoek om herziening reeds om die reden werd afgewezen. Anderzijds is ook inhoudelijk ingegaan op een aantal elementen van het betoog van de stichting en anderen. In dit verband heeft de raad onder meer gesteld dat metingen in een specifiek jaar niet doorslaggevend zijn ten aanzien van de betrouwbaarheid van een verkeersmodel en dat de door de stichting en anderen gestelde verbeterde doorstroming mede het gevolg is van de economische crisis.

Naar het oordeel van de Afdeling is uit deze onderbouwing van de raad niet af te leiden welke onderdelen van het betoog van de stichting en anderen zijn weerlegd met als grondslag het ontbreken van nieuwe feiten en/of omstandigheden en welke onderdelen van het betoog wel nieuwe feiten en/of omstandigheden betreffen, maar inhoudelijk zijn weerlegd.

Reeds hierom is de Afdeling van oordeel dat het besluit op bezwaar van 16 april 2019 niet berust op een zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Het betoog slaagt.

4.       Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De Afdeling ziet hierom ook geen aanleiding om de overige beroepsgronden te behandelen.

5.       Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 16 april 2019, kenmerk 5958385, waarbij de bezwaren van de Stichting Groen in Amersfoort en anderen ongegrond zijn verklaard;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Amersfoort aan Stichting Groen in Amersfoort en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €345,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzitter

w.g. Scheele
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

723-955