Uitspraak 201113507/1/A1


Volledige tekst

201113507/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 november 2011 in zaak nr. 11/4287 in het geding tussen:

[wederpartijen], beiden wonend te Nieuw-Vossemeer, gemeente Steenbergen,

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2011 heeft het college aan Ouderenzorg Anders een omgevingsvergunning voor de duur van vijf jaar verleend voor het plaatsen van tijdelijke units op het perceel Voorstraat 44a te Nieuw-Vossemeer.

Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 november 2011, verzonden op 18 november 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 juli 2011 vernietigd en het besluit van 17 januari 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 januari 2012.

[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartijen], in persoon, en Ouderenzorg Anders, vertegenwoordigd door A. Elferink en A. Bos, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ouderenzorg Anders huurt op het perceel een gebouw genaamd "Het Kreekhuis" ten behoeve van de dagopvang van dementerende ouderen. Dat gebouw heeft een oppervlakte van 45 m². Het bouwplan voorziet in de plaatsing van tijdelijke units op het perceel ten behoeve van 24-uurszorg voor maximaal zes hulpbehoevende, dementerende ouderen. In de units, die toegankelijk zullen zijn vanuit het bestaande gebouw, zullen zes slaapkamers, een woonkamer en een badkamer worden gerealiseerd. Met de realisering van het bouwplan zal de bebouwde oppervlakte op het perceel worden uitgebreid naar 202 m².

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Nieuw-Vossemeer" rust op het perceel gedeeltelijk de bestemming "Gemengde doeleinden", in het bijzonder de bestemming "Bijzondere doeleinden", en gedeeltelijk de bestemming "Open ruimte".

2.3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan de vergunning, voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn, worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met de een goede ruimtelijke ordening.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt in deze bijlage verstaan onder: bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Bor behorende bijlage II, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar.

2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen. Hiertoe voert het college aan dat de voorziene uitbreiding van "Het Kreekhuis" moet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1 van de bij het Bor behorende bijlage II, aangezien niet is vereist dat de voorziene tijdelijke units een aan het op het perceel aanwezige gebouw ondergeschikte functie krijgen, zoals de rechtbank ten onrechte heeft overwogen.

2.5.1. De Afdeling heeft aan de hand van de door het college ter zitting toegelichte plankaart vastgesteld dat op het gedeelte van het perceel, waarop het reeds aanwezige gebouw "Het Kreekhuis" is gelegen de bestemming "Open ruimte" rust en dat geen concrete plannen bestaan deze bestemming te wijzigen. Omdat "Het Kreekhuis" in strijd is met deze bestemming kan het niet bijdragen aan de verwezenlijking ervan, zodat "Het Kreekhuis" niet kan worden aangemerkt als hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende bijlage II.

In de omschrijving van het begrip bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende bijlage II is expliciet opgenomen dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw. Volgens de Nota van Toelichting (Stb. 2010, 143, blz. 132 en 133) bij voormeld artikel betekent dit dat er zonder hoofdgebouw op een perceel dus ook geen sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Bij gebreke van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende bijlage II op het perceel heeft de rechtbank derhalve, zij het op andere gronden, terecht overwogen dat het bouwplan niet kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk.

Het betoog faalt.

2.6. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in de jurisprudentie ontwikkelde eisen met betrekking tot de tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan krachtens artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo, analoog kunnen worden toegepast bij de vraag of het college bevoegd is van het bestemmingsplan af te wijken krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo.

2.6.1. Dit betoog faalt evenzeer. Anders dan het college stelt, heeft de rechtbank de voor toepassing van de in artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo neergelegde bevoegdheid geldende eisen niet analoog toegepast bij de beoordeling of het college krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo kon afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft gelet op het belang van een finale geschilbeslechting uitsluitend onderzocht of de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand kunnen blijven, indien het college wel bevoegd zou zijn om krachtens artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 67,84 (zegge: zevenenzestig euro en vierentachtig cent), bestaande uit de reiskosten van het in persoon ter zitting verschijnen;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

604.