Uitspraak 201009655/1/H1


Volledige tekst

201009655/1/H1.
Datum uitspraak: 6 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 26 augustus 2010 in zaak nr. 09/984 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TeamworQ B.V.

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college geweigerd aan TeamworQ een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van een zaalaccommodatie/caféruimte op het perceel Dorpsstraat 82 te Krabbendijke.

Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het college het door TeamworQ daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Daartegen heeft TeamworQ beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij tussenuitspraak van 8 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het college opgedragen het daarin omschreven gebrek in het besluit van 15 oktober 2009 te herstellen door middel van het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college het besluit van 15 oktober 2009 herroepen en het door TeamworQ gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door TeamworQ ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 15 oktober 2009 en 4 mei 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak en tegen de tussenuitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2010.

TeamworQ heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college het door TeamworQ gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

TeamworQ en het college hebben elk nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door S. Maatjes, mr. K.C. de Rijk,
ing. J.J. Hoogesteger en R. Louwes, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P.M.J. de Haan, advocaat te Breda, en TeamworQ, vertegenwoordigd door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet volgens de aanvraag in het gedeeltelijk veranderen van de zaalaccommodatie en caféruimte van het café/restaurant/hotel "De Koophandel" aan de Dorpsstraat 82 te Krabbendijke ten behoeve van gebruik als pension. Daartoe worden op de begane grond vijftien slaapkamers gebouwd, alsmede sanitaire voorzieningen aangebracht. Zowel de bestaande caféfunctie als de bestaande restaurantfunctie zullen daarbij verdwijnen.

2.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, voor zover thans van belang, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, voor zover thans van belang, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt: het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1. (..);

2. (..);

3. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan een bouwvergunning is vereist.

2.3.1. De rechtbank is, door in de aangevallen uitspraak en tussenuitspraak te overwegen dat de besluiten van 15 oktober 2009 en 4 mei 2010 onzorgvuldig zijn voorbereid dan wel gemotiveerd ten aanzien van de vraag of het bouwplan leidt tot een wijziging van het bestaande gebruik van het pand, er ten onrechte aan voorbijgegaan dat de verwezenlijking van 15 extra slaapkamers en sanitaire voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van maximaal 52 buitenlandse uitzendkrachten, gelet op de ruimtelijke uitstraling daarvan, niet als een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in art. 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb kan worden aangemerkt. Daardoor is zij er evenzeer aan voorbijgegaan dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de verwezenlijking van de kamers reeds daarom een bouwvergunning is vereist.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak en tussenuitspraak dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 15 oktober 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze na hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.

2.5. Op het perceel geldt ingevolge het bestemmingsplan "Kom Krabbendijke" de bestemming "Centrumdoeleinden" met subbestemming "Ch".

Ingevolge artikel 1, onder 35, van de planvoorschriften wordt onder horecabedrijf verstaan een bedrijf, voor zover thans van belang, gericht op nachtverblijf.

Ingevolge artikel 1, onder 36, wordt onder hotel verstaan een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g, zijn de voor deze doeleinden aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor het uitoefenen van een horecavestiging, behorende tot ten hoogste categorie II van de Staat van Horeca-activiteiten.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, zijn de gronden met de bestemming Horecadoeleinden (H) bestemd voor:

a. ter plaatse zonder subbestemming: horecabedrijven behorende tot ten hoogste categorie I van de Staat van Horeca-activiteiten;

b. ter plaatse van de subbestemming Hh: horecabedrijven behorende tot ten hoogste categorie II van de Staat van Horeca-activiteiten.

Ingevolge het vierde lid, onder b, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid teneinde horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten.

2.5.1. Niet in geschil is dat een pension niet wordt genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, die van de planvoorschriften deel uitmaakt. Een hotel wordt daarin wel genoemd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit volgt dat binnen de op het perceel geldende bestemming "Centrumdoeleinden" en subbestemming "horeca" een pension niet is toegestaan. Steun voor het oordeel dat de toelaatbaarheid van horecabedrijven in dit geval beperkt moet worden uitgelegd, wordt gevonden in artikel 14, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, dat het college de bevoegdheid geeft onder voorwaarden een binnenplanse vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van een horecabedrijf dat niet in de Staat van Horeca-activiteiten is genoemd.

Het college heeft - naar ook niet in geschil is - uit de aanvraag van een bouwvergunning voor het gedeeltelijk veranderen van een zaalaccommodatie en caféruimte door het plaatsen van gipswanden met deuren en het aanbrengen van voorzieningen terecht afgeleid dat het bouwplan erop is gericht om in het pand in tweepersoonskamers aan buitenlandse uitzendkrachten logies/woonruimte te verschaffen voor de duur van hun arbeidsverhouding met - hoofdzakelijk - TeamworQ, waarbij deze uitzendkrachten zelf zorg dragen voor hun consumpties. Het bouwplan is dan ook niet aan te merken als een hotel als bedoeld in de planvoorschriften. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, zodat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan.

Gebleken is dat het college vanwege de verwachte ruimtelijke uitstraling van het beoogde gebruik door maximaal 52 uitzendkrachten niet bereid is ten behoeve van het bouwplan ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Mitsdien heeft het college terecht geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan.

2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.

2.7. Het besluit van 10 februari 2011 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal dit besluit op voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.

2.8. Uit het voorgaande volgt dat aan dit besluit, dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 26 augustus 2010 en de tussenuitspraak van die rechtbank van 8 april 2010 in zaak nr. 09/984;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal van 10 februari 2011, kenmerk 11.003004.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011

392.