Uitspraak 200703489/2


Volledige tekst

200703489/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht" en de vereniging "Bewoners Overleg City Project", beide gevestigd te Utrecht,
verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder aan de stichting "Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland", handelend onder de naam "Holland Casino Utrecht" (hierna: vergunninghoudster), een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een casino, gelegen aan de Overste den Oudenlaan 2 te Utrecht, voor een tijdsduur van maximaal vijf jaar.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. dr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, ir. J.H.M. Kerp en W. Baggen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. N.H. van Biggelaar, advocaat te 's-Gravenhage, en [partij], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Voor zover verzoekers betogen dat ten onrechte vergunning is verleend voor een maximum aantal van 600.000 bezoekers, nu dit aantal de komende jaren ruimschoots zal worden overschreden, overweegt de Voorzitter dat door vergunninghoudster niet meer dan 600.000 bezoekers per jaar is aangevraagd en verweerder is gehouden de aanvraag, zoals ingediend, te beoordelen. Het stond verweerder daarbij niet vrij uit te gaan van een hoger aantal bezoekers dan is aangevraagd.

2.3. Verzoekers betogen dat de gevolgen van de inrichting voor de luchtkwaliteit niet deugdelijk zijn onderzocht en derhalve niet vast staat of kan worden voldaan aan de grenswaarden als opgenomen in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Volgens verzoekers is de achtergrondconcentratie op onjuiste wijze berekend. Voorts is volgens hen de verkeersintensiteit onderschat. Daarbij wijzen zij op verschillende door of namens verweerder opgestelde rapporten, waarin de verkeersintensiteiten hoger liggen dan in het bij het bestreden besluit gehanteerde rapport. Voorts voeren zij aan dat ten onrechte van een bezettingsgraad van 2,8 personen per auto is uit gegaan. Ook zijn de gehanteerde verkeersstromen onjuist en is daarbij onder meer niet met al het aankomend verkeer rekening gehouden, aldus verzoekers.

2.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verlening van de vergunning niet in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2005. Daartoe wijst verweerder op het in zijn opdracht opgestelde onderzoeksrapport "Toetsing luchtkwaliteit tijdelijk Holland Casino Utrecht" van 3 april 2007. Uit dat rapport blijkt dat wat de voor de inrichting relevante stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10) betreft voldaan wordt in de in voormeld Besluit opgenomen grenswaarden.

2.3.2. Wat de achtergrondconcentratie betreft, overweegt de Voorzitter dat verweerder deze heeft berekend met een door hem ontwikkelde methode. De vraag of het gebruik van deze methode juist kan worden geacht dan wel juist is toegepast, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Eerst de Afdeling zal hier, mogelijk na advisering van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Ruimtelijke Ordening en Milieu, een oordeel over kunnen geven. Voorshands ziet de Voorzitter evenwel geen grond voor het oordeel dat verweerder zich bij zijn beoordeling niet op de berekende achtergrondconcentraties heeft kunnen baseren. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de methode in samenspraak met TNO is opgesteld en ook met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM) is besproken.

2.3.3. Wat de verkeersintensiteiten betreft overweegt de Voorzitter dat verweerder zich heeft gebaseerd op verkeerstellingen uit 2005 en 2006. Verweerder heeft voorts gebruik gemaakt van de door vergunninghoudster verstrekte gegevens over het aantal bezoekers en de verkeersstromen van en naar de inrichting, die zijn gebaseerd op parkeer- en bezoekersregistraties. De vraag in hoeverre deze gegevens juist zijn en verweerder daarmee op juiste wijze de verkeersintensiteiten heeft berekend, vergt evenzeer een nadere beoordeling waartoe de onderhavige procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet evenwel thans geen grond voor het oordeel dat verweerder de gevolgen van de inrichting voor de luchtkwaliteit op onjuiste gegevens heeft gebaseerd en niet heeft kunnen uitgaan van de in het rapport van 3 april 2007 opgenomen resultaten. Zo is voorshands niet aannemelijk gemaakt dat bezoekers van de inrichting op zodanige schaal gebruik maken van parkeerplaatsen buiten de aan vergunninghoudster toegewezen parkeerterreinen, dat verweerder de beoordeling niet in redelijkheid op de parkeerregistraties heeft kunnen baseren dan wel dat anderszins van een onjuiste bezettingsgraad is uit gegaan. Ook overigens ziet de Voorzitter in de overgelegde stukken thans geen aanleiding het bestreden besluit in verband met de gevolgen van de inrichting voor de luchtkwaliteit te schorsen.

2.4. Gezien het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter thans geen aanleiding de verzochte voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Blok
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007

428