Uitspraak 200601215/2


Volledige tekst

200601215/2.
Datum uitspraak: 27 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Boxmeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 april 2005, het bestemmingsplan "Uitbreiding Zoo Parc Overloon" vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 16 januari 2006, no. 1113266, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 13 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 maart 2006.
Bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zodiac Zoos B.V." te Laren, vertegenwoordigd door mr. J. Gundelach en mr. M.M.A. Soppe, advocaten te Enschede, en [partijen].

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding in noordwestelijke en oostelijke richting van het dierenpark "Zoo Parc", een voor publiek opengestelde dagrecreatieve voorziening.

2.4. Verzoekster exploiteert twee intensieve varkenshouderijen ten noordwesten van het plangebied. Zij vreest als gevolg van het bestemmingsplan in haar bedrijfsvoering te worden belemmerd, omdat het plangebied gedeeltelijk binnen de stankcirkel van de varkenshouderijen ligt. Volgens verzoekster maakt het plan een daarmee strijdig gebruik mogelijk. Om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen, heeft verzoekster om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht.

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.

2.6. Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat nagenoeg alle grondwerkzaamheden voor de uitbreiding van het park zijn verricht en enkel nog een deel van de paden en het hekwerk moet worden aangelegd. "Zodiac Zoos B.V." heeft er op gewezen dat grote investeringen in de aanlegwerkzaamheden zijn gedaan en dat deze zo snel als mogelijk was in gang zijn gezet om het park dit zomerseizoen voor het publiek te kunnen openstellen. Voorts heeft zij ter zitting verklaard dat het noordelijke gedeelte van het park niet voor het publiek zal worden ingericht en dat niet om een bouwvergunning voor de winterverblijven van de dieren zal worden verzocht, alvorens een uitspraak in de bodemzaak zal zijn gedaan.

Gelet op de aard van de werkzaamheden die in het park zijn verricht en voor de openstelling in het zomerseizoen nog moeten worden verricht, bestaat geen grond voor het oordeel dat in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Onder deze omstandigheden moet het belang van "Zodiac Zoos B.V." bij de voortgang van de werkzaamheden ten behoeve van een tijdige openstelling van het park zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verzoekster niet heeft verklaard dat om een wijziging van de haar krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning is verzocht. Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding in afwachting van de bodemzaak een voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Het verzoek komt niet voor inwilliging in aanmerking.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2006

206.