Uitspraak 200304332/2


Volledige tekst

200304332/2.
Datum uitspraak: 6 november 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de besloten vennootschap "MEGA Projecten B.V.", gevestigd te Zenderen,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan “Bangert en Oosterpolder” vastgesteld.

Bij besluit van 3 juni 2003, kenmerk 2002-45237, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 22 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 22 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Hoorn, vertegenwoordigd door mr. L.A.A. van Wakeren en T. van der Lee, ambtenaren der gemeente en bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied ten noordoosten van het stedelijk gebied van Hoorn. Met het plan wordt beoogd de bouw van een nieuwe woonwijk mogelijk te maken.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.

2.3. Verzoekster stelt in beroep dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Daartoe voert zij onder meer aan dat het gemeentebestuur ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 24 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 7.16 van de Wet milieubeheer. Verzoekster is verder van mening dat de in het plan opgenomen faseringsregeling niet deugt en dat door de onthouding van goedkeuring aan artikel 15, aanhef en onder c, van de voorschriften, het plan niet langer economisch uitvoerbaar is.

Verzoekster wenst een voorlopige voorziening om te voorkomen dat haar beroep grotendeels van zijn waarde wordt ontdaan. Zij wenst met name dat de inrichting van het gebied en de in het plan opgenomen fasering ter discussie kunnen worden gesteld voordat de uitvoering begint.

2.4. In de toelichting bij het plan is vermeld dat bij de ontwikkeling van het plangebied wordt gestreefd naar een uitvoering van noord naar zuid, in vijf fasen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor een deel van fase 1 op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling is verleend van het geldende bestemmingsplan. Deze vrijstelling is onherroepelijk, zodat in dit deel van het plangebied de uitvoering kan aanvangen. Ter zitting is bevestigd dat niet valt te verwachten dat op korte termijn met de uitvoering van de overige plandelen zal worden begonnen, uitgezonderd eventueel het plandeel met de bestemming “Centrumdoeleinden”.

Verzoekster bezit gronden in het plangebied waarvan uitvoering in fase 5 wordt verwacht.

Onder deze omstandigheden is de Voorzitter van oordeel dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed ontbreekt. Daartoe is mede in de beoordeling betrokken het grote belang dat is gediend bij de bouw van nieuwe woningen, gelet op de reeds enkele jaren sterk bij de behoefte aan woningen achtergebleven nieuwbouw, zowel op regionaal als nationaal niveau.

Gelet op het voorgaande dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2003

350.