Uitspraak 201209306/2/R2


Volledige tekst

201209306/2/R2.
Datum uitspraak: 14 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving, gevestigd te Vaassen, gemeente Epe,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Vaassen, gemeente Epe,

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2012, kenmerk 2012-10779, heeft de raad het bestemmingsplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer de Stichting en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
De Stichting heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker sub 2] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door J.W.F. te Woerd en H.J. Bos, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. G.H. Blom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Volkers-van der Wal en ir. H. Posthuma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door S. van Westreenen, als partij gehoord en is het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, vertegenwoordigd door mr. T. van Esch, werkzaam bij de provincie, verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het plan

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het op het grondgebied van de gemeente Epe gelegen gedeelte van het in het reconstructieplan Veluwe (hierna: het reconstructieplan) aangewezen landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) Beemte-Vaassen. Met het plan heeft de raad beoogd uitwerking te geven aan het reconstructieplan. Het plan voorziet daartoe onder meer in vijf bouwblokken ten behoeve van de nieuw- en hervestiging van intensieve veehouderijen. Daarnaast voorziet het plan in een wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan de bestaande bouwblokken binnen de bestemming "Agrarisch" kunnen worden uitgebreid tot een omvang van 1,5 hectare.

De verzoeken

3. De Stichting kan zich niet verenigen met het plan, voor zover daarmee de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk is gemaakt. De Stichting betoogt dat het onderzoek, dat is neergelegd in het op 14 januari 2010 uitgebrachte rapport "PlanMER landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen", dat in opdracht van de gemeenten Epe en Apeldoorn is verricht door Arcadis (hierna: plan-MER), dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende inzicht geeft in de milieugevolgen en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de met het plan mogelijk gemaakte vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen. Hiertoe voert de Stichting aan dat het plan-MER ten onrechte betrekking heeft op het hele LOG Beemte-Vaassen, dat deels op het grondgebied van de gemeente Epe en deels op het grondgebied van de gemeente Apeldoorn is gelegen. Bij het opstellen van het plan-MER is daardoor onvoldoende rekening gehouden met de karakteristieken van het plangebied, waardoor de conclusies als opgenomen in het plan-MER niet kunnen dienen ter motivering van de vaststelling van het plan, aldus de Stichting. Voorts betoogt de Stichting dat bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten in het plan-MER ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. In dat verband stelt de Stichting onder meer dat is uitgegaan van te lage dieraantallen. De Stichting heeft ter zitting gesteld dat in het plan-MER is uitgegaan van een pluimveehouderij met 100.000 kippen, terwijl [belanghebbende], die zich in het plangebied beoogt te vestigen, ruimte wil bieden aan 270.000 kippen. Verder heeft de Stichting ter zitting gesteld dat uit een extrapolatie van het aantal varkens dat wordt gehouden op een bestaande varkenshouderij naar de omvang van een bouwblok van 3 hectare, zoals het plan mogelijk maakt, is gebleken dat in het plan-MER ook is uitgegaan van een te laag aantal varkens per varkenshouderij.

4. [verzoeker sub 2] betoogt onder meer dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast doordat met het plan op ongeveer 100 meter ten zuiden van zijn woning de vestiging van een pluimveehouderij met uitloopstal mogelijk wordt gemaakt. Hij stelt dat hij en zijn gezin stankoverlast zullen ondervinden, hinder zullen hebben door een toename van fijnstof, een verhoogd risico op Q-koorts zullen lopen en dat er onduidelijkheid bestaat over diverse andere gezondheidsrisico’s.

Het standpunt van de raad

5. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan-MER is uitgegaan van een reële invulling van het gebied. Naar de raad stelt is in de onderzochte varianten met betrekking tot intensieve veehouderijen rekening gehouden met de nieuw- en hervestigers op de bouwblokken van 3 hectare en met de doorgroei van bestaande bedrijven naar een omvang van 1,5 hectare.

Wat betreft de hinder ten gevolge van fijnstof rond de woning van [verzoeker sub 2] stelt de raad zich op het standpunt dat het plan-MER niet ziet op individuele situaties. Naar de raad stelt komen bij de ten behoeve van de agrarische bedrijven te verlenen omgevingsvergunningen de specifieke plaatselijke aspecten aan de orde. De bedrijven zullen in dit verband moeten voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, aldus de raad.

Verder heeft de raad gewezen op het belang van de betrokken veehouders bij het plan. Zij hebben jaren niet meer geïnvesteerd in hun huidige locaties en wel in de door hen beoogde verplaatsing naar het plangebied. Verder maken drie bedrijven die uit het extensiveringsgebied zullen verplaatsen naar LOG Beemte-Vaassen, waarop het plan ziet, gebruik van de subsidieregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderij (VIV) van de provincie Gelderland. De subsidietoekenning vereist dat het gehele verplaatsingsproces binnen drie jaar moet zijn afgerond, hetgeen onder meer betekent dat het bedrijf op de nieuwe locatie in werking moet zijn.

Spoedeisend belang

6. Ter zitting is gebleken dat het plan voorziet in de vestiging van vijf nieuwe intensieve veehouderijen op gronden die in eigendom zijn van verschillende initiatiefnemers, die beogen zo spoedig mogelijk tot realisatie over te gaan. De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat nog geen aanvragen voor de benodigde omgevingsvergunningen zijn ingediend, maar dat verschillende initiatiefnemers bezig zijn met de voorbereiding van een vergunningaanvraag en het opstellen van een startnotitie voor een MER. Gelet op de mogelijkheden die het bestreden besluit biedt voor de realisatie van vijf intensieve veehouderijen, waaronder een pluimveehouderij met uitloopstal ten zuiden van de woning van [verzoeker sub 2], en voor de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen, hebben de Stichting en [verzoeker sub 2] naar het oordeel van de voorzitter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Inhoudelijk

7. De gemeenten Epe en Apeldoorn hebben een gezamenlijke planprocedure gevolgd voor de vaststelling van het plan en het bestemmingsplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen", dat op 21 juni 2012 is vastgesteld door de raad van de gemeente Apeldoorn. De planregels van beide bestemmingsplannen zijn grotendeels gelijkluidend. De verbeeldingen van de twee bestemmingsplannen betreffen elk het gedeelte van het LOG Beemte-Vaassen dat is gelegen op het grondgebied van de respectievelijke gemeenten. Voorts is in het kader van de gezamenlijke planprocedure van de gemeenten Epe en Apeldoorn een milieueffectrapportage verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het plan-MER.

8. In het plan-MER staat vermeld dat in het LOG Beemte-Vaassen wordt gezocht naar vestigingsruimte voor maximaal acht nieuwe intensieve veehouderijen, omdat dit het maximale aantal is dat bij motie door de gemeenteraad van Epe is aangenomen en het minimale is waarop de provincie Gelderland koerst. Het gaat om vier nieuwvestigingen en een hervestiging van intensieve veehouderijen op het grondgebied van de gemeente Epe en drie hervestigingen van intensieve veehouderijen op het grondgebied van de gemeente Apeldoorn. Nieuwvestigingen betreffen locaties waar in het vorige plan geen bouwvlak was toegekend, hervestigingen betreffen locaties waar in het vorige plan wel een bouwvlak was toegekend maar waar nog geen intensieve veehouderij is gevestigd. Voorts is vermeld dat er mogelijkheden zijn voor bestaande veehouderijen om door te groeien naar maximaal 1,5 hectare, maar dat in de praktijk slechts enkele bedrijven hiertoe de mogelijkheid hebben.

In het plan-MER zijn de effecten van drie basisvarianten en drie plusvarianten bezien. De basisvarianten betreffen drie variaties van de locaties waar de acht nieuwe intensieve veehouderijen zullen komen. De locaties in basisvariant c sluiten aan bij de locatie van de bouwvlakken in de planverbeelding. Bij de plusvarianten is tevens rekening gehouden met de doorgroei van bestaande veehouderijen. Daarbij is vermeld dat in de praktijk niet veel veehouderijen gebruik kunnen maken van deze gebruiksruimte, omdat zij op slot zitten door dichtbijgelegen gevoelige objecten. Als een bestaande veehouderij genoeg milieuruimte beschikbaar heeft om te groeien en het bouwblok kleiner is dan 1,5 hectare, is het bedrijf bestempeld als doorgroeier en opgenomen in de plusvarianten. Op basis hiervan is ervan uitgegaan dat zeven bestaande veehouderijen zullen doorgroeien, waarvan er vier in het plangebied zijn gelegen. Volgens het plan-MER zijn momenteel in het LOG Beemte-Vaassen 33 veehouderijen aanwezig. Het gaat om twintig intensieve veehouderijen en dertien grondgebonden veehouderijen.

Op basis van een inschatting van de begeleidingsgroep en de inbreng van LTO Noord Gelderland en algemeen bekende verhoudingsgetallen is een mix van vijf varkensbedrijven, twee pluimveebedrijven en een kalverenmestbedrijf aangenomen. Deze zijn fictief volgens de varianten ingeplaatst, waarbij is uitgegaan van een bepaald formaat bedrijven en een bepaald aantal dieren, weergegeven in tabel 4.3 van het plan-MER. Als eis is gesteld dat deze bedrijven voldoende groot zijn voor een toekomstgerichte bedrijfsvoering en dat deze voldoen aan de nieuwe emissie-eisen. Desgevraagd heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting toegelicht dat de aantallen dieren waarvan in het plan-MER is uitgegaan onder meer zijn gebaseerd op de aantallen die de potentiële inplaatsers willen realiseren. Voor de doorgroeiers is volgens het plan-MER uitgegaan van een doorgroei in combinatie met varkens. Bij het type stalsysteem is rekening gehouden met de eisen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Er is gekozen voor het stalsysteem met in verhouding de hoogste emissieconcentraties van ammoniak, geur en fijnstof per dier, waarbij is aangesloten bij de codering van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Wat betreft de fictieve pluimveehouderij is blijkens tabel 4.3 uitgegaan van een bedrijf met 100.000 legkippen die worden gehouden in een stalsysteem met grondhuisvesting met mestbeluchting via buizen onder de beun.

Ten aanzien van het aspect fijnstof levert het houden van kippen volgens het plan-MER de meeste fijnstof-emissie op. In figuur 5.10 is een indicatie gegeven van de effecten bij de inplaatsing van een pluimveehouderij in het noorden en in het zuiden van het LOG Beemte-Vaassen. Het plan staat er echter niet aan in de weg dat op andere locaties een pluimveehouderij wordt gevestigd, met name ter plaatse van het bouwvlak ten zuiden van de woning van [verzoeker sub 2] in het midden van het LOG Beemte-Vaassen. Uit voormeld figuur blijkt volgens het plan-MER dat een pluimveehouderij, met 100.000 kippen en het stalsysteem met Rav-code E.2.9, zijnde grondhuisvesting met mestbeluchting via buizen, derhalve niet een uitloopstal, 200 meter van een gevoelig object vandaan moet liggen om te voldoen aan de grenswaarden van 40 g/m³ als jaargemiddelde concentratie. Volgens het plan-MER zijn binnen het LOG Beemte-Vaassen en de varianten voldoende mogelijkheden om deze afstand te waarborgen.

9. [belanghebbende] heeft ter zitting bevestigd dat zij beoogt zich te vestigen op het bouwblok ten zuiden van de woning van [verzoeker sub 2] en daar een pluimveehouderij met een uitloopstal wenst te realiseren. Zij heeft voorts bevestigd dat zij beoogt 270.000 kippen te houden. Verder heeft [belanghebbende] aangegeven dat de kippen slechts beperkt buiten zullen komen en dat zij wil voorzien in de aanleg van een aarden wal en een sproeisysteem om hinder ten gevolge van fijnstof voor omwonenden te voorkomen.

10. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijven;

b. intensieve veehouderijen;

[…]

Ingevolge het schema behorende bij lid 3.2 geldt voor bebouwing in de vorm van bedrijfsgebouwen en overkappingen als maximale oppervlakte het bouwvlak, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "wonen", en gelden als bijzondere regels onder meer dat de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 2,5 meter bedraagt en dat bedrijfsgebouwen in één bouwlaag worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bedrijfsgebouwen met meer dan één bouwlaag.

Ingevolge lid 3.5, onder 3.7.5, is vrije uitloop van kippen uitsluitend toegestaan indien het betrokken uitloopgebied wordt omgeven door een gesloten, groenblijvende struik- en bomenlaag.

Ingevolge lid 3.8, aanhef en onder b, mag toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 16, lid 16.2, van toepassing. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van bestaande bouwvlakken tot maximaal 1,5 ha, mits:

1. de afstand van het vergrote gedeelte van het bouwvlak tot de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen" alsmede tot andere agrarische bouwvlakken ten minste 100 m bedraagt;

2. vergroting noodzakelijk is in verband met de agrarische bedrijfsvoering, hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bedrijfsplan;

3. ten aanzien van de maatvoering en situering van de bebouwing de regels van de bestemming "Agrarisch" op overeenkomstige wijze worden toegepast;

4. aangetoond is dat vergroting van het bouwvlak, gelet op de omvang, ligging en aard van het agrarische bedrijf op de nieuwe locatie ten opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschaad;

5. zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing op basis van het bepaalde in het 'Beeldkwaliteitplan Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen', zoals opgenomen in bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan, waarbij wijziging ten behoeve van de bestemming "Natuur" mogelijk is;

6. in geval van een vergroting van een intensieve veehouderij of een biologisch pluimveebedrijf, door de GGD Gelre-IJssel een gezondheidskundig advies wordt uitgebracht.

De planregels maken - door omschakeling, hervestiging of nieuwvestiging - vestiging mogelijk van een intensieve veehouderij op alle agrarische bouwvlakken met een maximale omvang van het betreffende bouwblok, derhalve ook op de bouwvlakken waar thans een ander agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is gevestigd. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid om bestaande bouwvlakken met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid te vergroten tot 1,5 hectare. In de planregels is geen maximum opgenomen wat betreft het aantal intensieve veehouderijen dat zich mag vestigen in het plangebied, noch een maximum ten aanzien van de omvang van de toegestane bedrijfsactiviteiten van intensieve veehouderijen in het gebied, zodat het plan ruime mogelijkheden biedt voor de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen. De raad heeft aangegeven dat is uitgegaan van een reële invulling van het plangebied, wat volgens de raad niet betekent dat alle agrarische bouwvlakken door intensieve veehouderijen in gebruik genomen zullen worden, noch dat elk bestaand bouwblok zal worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

Bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten in een plan-MER dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt.

De voorzitter is vooralsnog van oordeel dat bij de beoordeling van de milieueffecten in het plan-MER, waaronder het aspect fijnstof, voornamelijk is uitgegaan van specifieke, realistisch geachte toekomstige bedrijven met bepaalde aantallen dieren en diersoorten, en niet zozeer van de maximale planologische mogelijkheden van het plan.

Naar het oordeel van de voorzitter staat dan ook niet op voorhand vast dat het plan-MER voldoende inzicht geeft in de vraag of de fictieve inplaatsingen representatief moeten worden geacht voor de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt voor intensieve veehouderij.

De voorzitter is voorts van oordeel dat de stelling van de raad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, niet betekent dat de raad bij de vaststelling van het plan niet dient te beoordelen of het plan in beginsel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening gelet op de maximale mogelijkheden van het plan.

Gelet hierop sluit de voorzitter niet uit dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat bij de beoordeling van de milieueffecten, voor zover het plan de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk maakt, ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt en dat het plan-MER derhalve niet aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag kon worden gelegd.

Conclusie

11. Gelet op het voorgaande en gelet op de betrokken belangen ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. In verband hiermee behoeft hetgeen de Stichting en [verzoeker sub 2] voor het overige hebben aangevoerd thans geen bespreking meer.

12. De raad dient ten aanzien van de Stichting en [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Epe van 5 juli 2012, kenmerk 2012-10779;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 51,32 (zegge: eenenvijftig euro en tweeëndertig cent);

veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Epe aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2012

159-743.