Uitspraak 201009797/1/R1


Volledige tekst

201009797/1/R1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2010, kenmerk 2010/0129851, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel voor zover nodig opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Kampen bij besluit van 2 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Brunnepe-Oranjewijk".

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2010, beroep ingesteld.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De raad van de gemeente Kampen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar [appellanten], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, en de raad, vertegenwoordigd door ing. D. Jager, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college beslist over de goedkeuring van het plan. In haar uitspraak van 23 mei 2007, zaak nr. 200605004/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebouwen", voor zover dat de meest westelijk gelegen woontoren betreft, en de plandelen met de bestemming "Groenvoorziening", voor zover deze betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de palingrokerij en de naastgelegen woningen op [locaties], zoals aangegeven op de bij voornoemde uitspraak behorende kaart nr. I. In het voorliggende besluit heeft het college opnieuw goedkeuring verleend aan het deel van het plan waarvoor de Afdeling bij voornoemde uitspraak de verleende goedkeuring heeft vernietigd.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) , gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Het plan maakt het mogelijk om langs de IJssel binnen de als "Woongebouwen" bestemde plandelen vijf woontorens te realiseren. Aan de plandelen grenzend aan de woontorens is de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. Ter plaatse van de palingrokerij, de woningen [locaties] en de haringinleggerij maakt het plan de meest westelijke woontoren en een deel van de groenvoorzieningen mogelijk.

2.4. Volgens [appellanten] is het onderzoek "Cultuurhistorische waarde palingrokerij" van 13 februari 2008 door het Gelders Genootschap (hierna: het onderzoek van het Gelders Genootschap) onzorgvuldig tot stand gekomen, nu het ten aanzien van de cultuurhistorische waarden voornamelijk is gebaseerd op het door henzelf overgelegde onderzoek "Cultuurhistorische Verkenning en Waardestelling van Visrokerij van Heerde te Brunnepe" uit maart 2007 dat in opdracht van de stichting Vischrookerij Van Heerde en Reumer, Slagersplein te Brunnepe is uitgevoerd door Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis (hierna: het onderzoek van BBA), maar het Gelders Genootschap op basis van de feiten uit dit onderzoek tot een andere conclusie komt. Voorts voeren zij aan dat de onderzoekers de locatie slechts korte tijd hebben bezocht.

2.4.1. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat het Gelders Genootschap op basis van dezelfde feiten tot een andere conclusie komt dan BBA, niet leidt tot het oordeel dat het onderzoek van het Gelders Genootschap onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het staat het Gelders Genootschap op zichzelf vrij op basis van zijn deskundigheid aan de feiten een andere waardering toe te kennen. Ook de omstandigheid dat het onderzoek ter plaatse kort heeft geduurd, leidt niet tot de conclusie dat reeds daarom het onderzoek van het Gelders Genootschap onzorgvuldig zou zijn.

2.5. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte alleen de palingrokerij als cultuurhistorisch waardevol beschouwt. Volgens hen is de palingrokerij niet los te zien van de overige gebouwen. Ook stellen zij dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de woningen en de haringinleggerij niet als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt.

2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat met het onderzoek van het Gelders Genootschap voldoende zorgvuldig is gekeken naar de cultuurhistorische waarden van de palingrokerij en de aanpalende woningen. Volgens het college volgt uit het onderzoek van het Gelders Genootschap dat de voormalige palingrokerij voor Kampen een hoge cultuurhistorische waarde heeft en het behouden waard is, maar dat het voor het behoud van de cultuurhistorische waarde niet nodig is om de aangrenzende woningen te behouden. Dit is niet nodig, omdat er zo veel wijzigingen zijn geweest dat de gaafheid van het complex is aangetast, en omdat de waarde van de palingrokerij op zich staat, aldus het college.

2.5.2. Niet in geschil is dat de palingrokerij een hoge cultuurhistorische waarde heeft voor de gemeente Kampen. De dubbele woning en de haringinleggerij worden weliswaar in het onderzoek van BBA beschreven, maar de rokerij wordt als het interessantste deel aangemerkt. In het onderzoek van het Gelders Genootschap staat dat de haringinleggerij weinig architectonische waarde heeft en dat deze cultuurhistorisch van minder belang is ten opzichte van de palingrokerij. Wat betreft de dubbele woning staat er dat deze de nodige wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het totaalbeeld niet zodanig is dat instandhouding ervan absoluut noodzakelijk is om de cultuurhistorische waarde van de rokerij in stand te houden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van het Gelders Genootschap dusdanige gebreken bevat dat het college niet daarvan heeft mogen uitgaan. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat alleen de palingrokerij een dusdanige cultuurhistorische waarde heeft dat deze bewaard dient te blijven. Het betoog van [appellanten] faalt.

2.6. [appellanten] betogen voorts dat de palingrokerij niet naar een andere locatie verplaatst kan worden, omdat de bouwkundige staat ervan reeds slecht is en bij restauratie de authenticiteit verloren zal gaan. Zij stellen dat bij opslag van de bouwmaterialen zeker sprake zal zijn van achteruitgang van de kwaliteit van deze materialen. Ook is de financiële haalbaarheid ervan volgens hen niet gegarandeerd en is de verplaatsing niet afdwingbaar vastgelegd in het plan. [appellanten] betogen verder dat verplaatsing van de palingrokerij naar een van de twee kansrijke locaties onvoldoende is gegarandeerd, omdat de daadwerkelijke nieuwe locatie nog niet bekend is. De door de raad aangewezen locaties zijn volgens hen ten onrechte als kansrijk aangemerkt. De locatie Koggewerf ligt niet in Brunnepe en de locatie Brunneperhaven/Beltweg ligt achter dezelfde dijk als waar de palingrokerij nu achter ligt.

2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat verplaatsing van de palingrokerij te realiseren is. Uit het onderzoek van het Gelders Genootschap volgt dat het door de eenvoud van de constructie van de palingrokerij goed mogelijk is deze te verplaatsen en te restaureren. Daarbij komt volgens het college dat de gemeente heeft toegezegd zorg te zullen dragen voor zorgvuldige opslag en dat de gemeente uitgaat van herplaatsing van de palingrokerij binnen vijf jaar. Het college stelt verder dat uit onderzoek van de gemeente twee kansrijke locaties voor de palingrokerij naar voren zijn gekomen, die beide aan een haventje liggen. Door de directe relatie met het water van de rivier komt de vroegere functie van de palingrokerij zo goed mogelijk tot haar recht en is het mogelijk een relatie met het voormalige vissersdorp te leggen. Voor beide locaties is de beoogde toeristische/recreatieve functie goed inpasbaar, aldus het college.

De raad heeft toegelicht dat een breed onderzoek naar mogelijke locaties voor de verplaatsing van de palingrokerij is opgezet, waaruit de locatie Koggewerf en het gebied Brunneperhaven/Beltweg als het meest kansrijk naar voren zijn gekomen. Volgens de raad zijn gebiedsvisies in ontwikkeling, waarna een bestemmingsplanprocedure kan worden gestart. Voorts heeft de raad toegelicht dat de locatie Koggewerf weliswaar niet in Brunnepe ligt, maar wel in de directe nabijheid van Brunnepe, en dat het geen harde voorwaarde is dat de palingrokerij in Brunnepe herplaatst moet worden. Een harde voorwaarde is volgens de raad dat de relatie met het water en bij voorkeur met een haven wordt hersteld.

2.6.2. In het onderzoek van het Gelders Genootschap staat dat gezien de relatief eenvoudige constructie van de palingrokerij verplaatsing overwogen kan worden. Gezien de ervaringen van het overbrengen van gebouwen naar het Openluchtmuseum in Arnhem en het Buitenmuseum van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen zou het in het onderhavige geval mogelijk moeten zijn de muren in gedeelten te verplaatsen en op een geschikte plaats te herbouwen, aldus het onderzoek van het Gelders Genootschap. Gelet op dit onderzoek heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verplaatsing van de palingrokerij technisch mogelijk is. Wat betreft het betoog dat de bouwmaterialen bij opslag ervan in kwaliteit achteruit zullen gaat, overweegt de Afdeling dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat achteruitgang van de bouwmaterialen in zorgvuldige opslag ernstiger zal zijn dan in de huidige situatie. Dat bij restauratie de authenticiteit verloren zal gaan, omdat geen gebruik kan worden gemaakt van de bestaande bouwmaterialen acht de Afdeling, wat daar ook van zij, niet van dusdanig belang dat het college hierom niet tot de goedkeuring van het plan in zoverre heeft mogen overgaan. Om het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen veilig te stellen is restauratie immers in het algemeen de aangewezen methode.

2.6.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de afspraak met de projectontwikkelaar om een deel van de kosten van afbraak en opslag van de palingrokerij op zich te nemen mondeling is gemaakt. Ook heeft de raad toegelicht dat het voornemen van de raad om de kosten van herplaatsing op zich te nemen niet in een raadsbesluit is neergelegd. Nu de toezeggingen over de kosten van afbraak, opslag en herbouw van de palingrokerij niet zijn neergelegd in een schriftelijke overeenkomst of een raadsbesluit, overweegt de Afdeling dat [appellanten] terecht stellen dat de nakoming van deze toezeggingen onvoldoende is gegarandeerd en heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat voldoende financiële garanties bestaan voor verplaatsing van de palingrokerij.

2.6.4. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat op de locatie Brunneperhaven/Beltweg ook andere ontwikkelingen zijn voorzien. Wat betreft de locatie Koggewerf is niet weersproken dat bouwen op die locatie strijdig is met het beleid van Rijkswaterstaat. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat uitzonderingen op dit beleid mogelijk zijn en dat hierover gesprekken plaats hebben gevonden met Rijkswaterstaat, maar dat geen uitsluitsel is gegeven over de vraag of de palingrokerij op deze locatie herbouwd kan worden. Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende verzekerd is dat de palingrokerij herplaatst kan worden. Het college heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat herplaatsing van de palingrokerij, die volgens het college, in navolging van de raad, behouden moet blijven voor de gemeente Kampen, naar een geschikte andere locatie kan en zal plaatsvinden.

2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet voorts aanleiding goedkeuring te onthouden aan het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Woongebouwen", voor zover dat de meest westelijk gelegen woontoren betreft, en de plandelen met de bestemming "Groenvoorziening", voor zover deze betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de palingrokerij en, gelet op de samenhang van dit plandeel, zoals op de plankaart opgenomen, de naastgelegen woningen op [locaties].

2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van 17 augustus 2010, kenmerk 2010/0129851, van het college van gedeputeerde staten van Overijssel;

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woongebouwen", voor zover dat de meest westelijk gelegen woontoren betreft, en de plandelen met de bestemming "Groenvoorziening", voor zover deze betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de palingrokerij en de naastgelegen woningen op [locaties], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart nr. I.;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 918,11 (zegge: negenhonderdachttien euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012

91-655.