Uitspraak 201008544/1/M2


Volledige tekst

201008544/1/M2.
Datum uitspraak: 9 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [appellant sub 5]woude, gemeente Dantumadiel
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, en anderen, (hierna: [appellante sub 3] en anderen),
4. [appellant sub 4], wonend te De Tike, gemeente Smallingerland,
5. [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Noardburgum, gemeente Tytsjerksteradiel,

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld als bedoeld in artikel 83 van de Wgh voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuw aan te leggen Centrale As voor 50 woningen. Dit besluit is op 17 augustus 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, [appellante sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, en [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 4] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2011, waar [appellante sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden, en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, vertegenwoordigd door mr. J. Gundelach, mr. M.A.A. Soppe, beiden advocaat te Enschede, S.H. Galema, gedeputeerde, ing. B.H. Boersma, procesmanager verkeer en planologie van De Centrale As, ing. W. de Boer, ing. S.P. Hilarides, ing. J.H. Bruinsma, ing. A.G. Wijnsma, drs. S.B. Douma, ing. S. Hoitinga, allen werkzaam bij de provincie, ing. J. Sijtsma, werkzaam bij de gemeente Tytsjerksteradiel, drs. ing. J.V. Munsterman, werkzaam bij Goudappel Coffeng Adviseurs en ing. J. Eggens, werkzaam bij Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V., zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bestreden besluit is genomen ten behoeve van de voorgenomen aanleg van de weg De Centrale As en omvat het traject vanaf de noordelijke rotonde Dokkum (Lauwersseewei) tot Nijega en de rondwegen om Hurdegaryp en Garyp. Bij het bestreden besluit zijn voor 50 woningen hogere geluidgrenswaarden vastgesteld.

Crisis- en herstelwet

2.2. [appellant sub 2] betoogt dat provinciale staten ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing hebben geacht op het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.

2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, voor zover hier van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In bijlage I bij de Chw is onder 2.1 als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangewezen: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijk ordening (hierna: Wro).

Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wgh en artikel 3.26 van de Wro, worden bij de vaststelling van een inpassingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

2.4. Het inpassingsplan "Provinciaal Inpassingsplan De Centrale As", vastgesteld op 23 juni 2010, voorziet in de realisering van De Centrale As. Dit inpassingsplan is vastgesteld op grond van afdeling 3.5 van de Wro. Nu het besluit tot vaststelling van de hogere grenswaarden, gelet op artikel 76, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wgh en artikel 3.26 van de Wro, is vereist voor de vaststelling van het inpassingsplan is dit besluit vereist voor de ontwikkeling dan wel de verwezenlijking van het infrastructurele werk De Centrale As. Dit betekent dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is op dit besluit. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Ontvankelijkheid

2.5. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2.6. [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben schriftelijk een zienswijze naar voren gebracht over het inpassingsplan "Provinciaal Inpassingsplan De Centrale As". De daarin naar voren gebrachte motivering beperkt zich wat betreft het aspect geluid tot de gevolgen van het inpassingsplan voor het woon- en leefklimaat bij hun woning en het ontbreken van maatregelen die de geluidoverlast bij hun woning kan beperken. Nu voorts in de aanhef van de zienswijzen slechts is verwezen naar het inpassingsplan en ook overigens in de zienswijzen slechts is gerefereerd aan het inpassingsplan, ziet de Afdeling niet dat [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] naast een zienswijze met betrekking tot het inpassingsplan daarbij mede een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit hogere grenswaarden.

Dat zoals [appellante sub 3] en anderen betogen het college hun zienswijze over het inpassingsplan ook bij het onderhavige besluit heeft behandeld, doet aan het vorenstaande niet af. De ontvankelijkheid van een beroep, daaronder begrepen de vraag of een zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren is gebracht, betreft een ambtshalve door de bestuursrechter te beoordelen aspect, zodat deze zelfstandig tot een oordeel daarover dient te komen en deze aangevoerde omstandigheid voor die beoordeling niet van belang is.
2.7. Nu uit het vorenstaande volgt dat [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit hogere geluidgrenswaarden en er geen grond bestaat voor het oordeel dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten, zijn hun beroepen niet-ontvankelijk.

Wettelijk kader

2.8. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor de woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 83, derde lid, kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld. Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, mag deze waarde 63 dB niet te boven gaan en voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, mag deze waarde 58 dB niet te boven gaan.

Akoestisch onderzoek

2.9. [appellant sub 1] betoogt dat bij berekening van de geluidsbelasting op zijn gevel ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat doorgaans sprake is van een westelijke windrichting. Daartoe voert hij aan dat ondanks dat het overgrote deel van het jaar sprake is van westelijke wind, voor zijn woning eenzelfde geluidbelasting is berekend als voor de woning [locatie 1] ten westen van zijn huis.

2.9.1. De woning van [appellant sub 1] aan [locatie 2] te [appellant sub 5]woude, gemeente Dantumadiel, ligt ten oosten van de voorziene Centrale As. De woning aan [locatie 1] ligt aan de overzijde, ten westen van de Centrale As. Bij het bestreden besluit is voor beide woningen een hogere grenswaarde van 50 dB vastgesteld.

2.9.2. Volgens het college is conform de standaard rekenmethode rekening gehouden met de invloed van wind op de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 1].

2.9.3. Blijkens het rapport "Akoestisch onderzoek aanleg en reconstructie De Centrale As", van het adviesbureau NAA, van 23 april 2010, (hierna: akoestisch rapport) is het akoestisch onderzoek uitgevoerd met de Standaard Rekenmethode II conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. In deze rekenmethode wordt rekening gehouden met de invloed van wind op de geluidbelasting.

Uit hetgeen tegen het bestreden besluit naar voren is gebracht en het verhandelde ter zitting is de Afdeling niet gebleken dat het Reken- en meetvoorschrift onjuist is toegepast. In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat geen rekening is gehouden met de heersende windrichting wordt dan ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het akoestisch rapport zodanige gebreken vertoont dat het college zich daarop niet had mogen baseren.

Het betoog van [appellant sub 1] faalt.

2.10. [appellant sub 2] stelt dat onvoldoende is onderzocht of bij zijn woning aan de grenswaarde kan worden voldaan, nu volgens hem ten onrechte geen rekening is gehouden met de verschuiving van de onderdoorgang ter hoogte van de Foksegatten.

2.10.1. Bij het bestreden besluit is voor de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 3] een hogere grenswaarde van 54 dB (rekenhoogte 4,5 meter) vastgesteld.

Bij de vaststelling van het inpassingsplan is de onderdoorgang ter hoogte van de Foksegatten vijf meter in oostelijke richting verschoven. Ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] is bij de vaststelling geen wijziging aangebracht.

2.10.2. Het college heeft zich onder verwijzing naar bijlage 6, blad 27, van het akoestisch rapport op het standpunt gesteld dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de verschuiving van de onderdoorgang ter hoogte van de Foksegatten. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat geen grond aan te nemen dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met deze verschuiving. Het betoog van [appellant sub 2], dat vanwege de verschuiving van de onderdoorgang de geluidbelasting hoger zal zijn dan waarvan bij het besluit is uitgegaan, faalt.

Maatregelen

2.11. [appellant sub 2] voert verder aan dat niet duidelijk is waarom voor zijn woning geen maatregelen kunnen worden getroffen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van artikel 82, eerste lid, van de Wgh.

2.11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat ook bij toepassing van geluidreducerend asfalt de geluidbelasting voor de woningen van [appellant sub 2] boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Toepassing van aanvullende geluidreducerende maatregelen zal volgens het college onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

2.11.2. Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

2.11.3. Bij het bestreden besluit heeft het college onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege De Centrale As op de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Volgens het akoestisch rapport is, om te bepalen of het treffen van maatregelen aan de bron van het geluid of het aanbrengen van overdrachtbeperkende maatregelen doelmatig is, het zogenoemd schermcriterium gehanteerd. In dit criterium worden volgens het rapport het aantal geluidgevoelige bestemmingen betrokken waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en de mate van overschrijding, de effectiviteit van een geluidsscherm en de kosten van het geluidsscherm per geluidgevoelige bestemming. Volgens het rapport is het plaatsen van schermen niet doelmatig omdat met de te plaatsen schermen de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] niet wordt teruggebracht tot de in artikel 82, eerste lid, van de Wgh genoemde voorkeursgrenswaarde van 48 dB. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport in zoverre zodanige gebreken vertoont dat het college zich daarop niet had mogen baseren.

2.11.4. Uit het vorenstaande volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van aanvullende geluidbeperkende maatregelen, zodat het college in zoverre in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen.

Het betoog faalt.

Binnenwaarde 33 dB

2.12. [appellant sub 1] betoogt dat volgens hem in zijn woning op 4,5 meter hoogte niet aan de maximale binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan.

2.13. In artikel 111, tweede lid, van de Wgh is - kort weergegeven en voor zover hier van belang - bepaald dat indien met betrekking tot gevels van woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare waarde is vastgesteld, burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen treffen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.

2.14. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] aldus, dat bij het bestreden besluit al moet worden vermeld bij welke woningen welke gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen om te bereiken dat de geluidbelasting binnen die woningen vanwege De Centrale As niet meer dan 33 dB bedraagt. Uit de systematiek van de Wgh volgt echter dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Het bestreden besluit gaat niet over de verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel als bedoeld in artikel 111, tweede lid, van de Wgh. Inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de maximale binnenwaarde van 33 dB is daarom in deze beroepsprocedure niet aan de orde. Nu de provincie garant staat voor uitvoering van de benodigde isolatiemaatregelen, heeft het college zich verder terecht op het standpunt gesteld dat voldoende zekerheid bestaat dat deze maatregelen zullen worden getroffen.

Het betoog faalt.

Overig

2.15. [appellant sub 2] verwijst in zijn beroepschrift overigens naar de inhoud van door hem naar voren gebrachte zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist is.

Conclusie

2.16. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.

2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5 A] en [appellant sub 5 B] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011

432.