Uitspraak 201807190/2/R2 en 201808771/2/R2


Volledige tekst

201807190/2/R2 en 201808771/2/R2.
Datum uitspraak: 19 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Middelburg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2018 heeft het college het uitwerkingsplan "Mortiere fase 9b" vastgesteld.

Bij besluit van 4 september 2018 heeft het college het uitwerkingsplan "Mortiere fase 9c" vastgesteld.

Tegen deze twee besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft in beide procedures de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 31 januari 2019, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J. Boogaard, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg en T.M.J. de Koster, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Consortium Mortiere C.V, vertegenwoordigd door mr. V.J. Rakovitch en mr. R.G. Gebel, beiden advocaat te ’s-Hertogenbosch, vergezeld door [gemachtigde A], en MorgenWonen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partijen gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De twee uitwerkingsplannen voorzien in de bouw van 43 woningen in fase 9b en 31 woningen in fase 9c en maken deel uit van de realisatie van woonwijk Mortiere. [verzoeker] woont naast het plangebied van fase 9b. Hij stelt dat de werkzaamheden die in het verleden voor de verwezenlijking van de nieuwe woonwijk zijn verricht tot wateroverlast hebben geleid op zijn perceel, met schade aan zijn gebouwen en beplanting tot gevolg. Hij stelt dat door de realisering van de twee uitwerkingsplannen de bestaande wateroverlast zal verergeren, omdat niet in voldoende afwateringsmaatregelen is voorzien.

3.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beweerdelijke wateroverlast op het perceel van [verzoeker] door werkzaamheden die in het verleden hebben plaatsgevonden en de eventuele schade die daardoor zou zijn ontstaan, in deze procedure niet aan de orde kunnen worden gesteld, aangezien de voorliggende twee bestreden besluiten daar geen betrekking op hebben. Over die eventuele schade loopt reeds een procedure bij de civiele rechter. Ook de wens van [verzoeker] om op zijn perceel woningen te realiseren valt, gelet op wat hij heeft aangevoerd, buiten de reikwijdte van de twee besluiten die ter beoordeling voorliggen.

Overigens is wat betreft dit laatste punt ter zitting desgevraagd meegedeeld dat van de zijde van het gemeentebestuur nog steeds bereidheid bestaat om planologische medewerking te verlenen als [verzoeker] een stedenbouwkundig aanvaardbaar bouwplan voor zijn perceel indient.

4.    [verzoeker] betoogt dat de twee uitwerkingsplannen de bestaande wateroverlast op zijn perceel zullen verergeren en dat de uitwerkingsplannen de mogelijkheid ontnemen om een deugdelijke afwatering voor zijn perceel te realiseren. In dit verband wijst hij erop dat na ophoging van de omliggende gronden zijn perceel het laagste punt in de omgeving is geworden en dat in de twee plannen onvoldoende maatregelen zijn opgenomen over het reguleren van de waterhuishouding en de afvoer van regenwater. In dit verband heeft [verzoeker] een rapport van Grontmij uit 2015 overgelegd, waaruit blijkt dat met de beoogde maatregelen - zoals de aanleg van nieuwe greppels aan de noordzijde van zijn perceel en het dempen van de sloot aan de Eendrachtsweg en die vervangen door een drain - de afwatering van het perceel van [verzoeker] niet voldoende zal zijn.

4.1.    In de toelichting bij de twee uitwerkingsplannen is vermeld dat de plannen geen negatieve gevolgen zullen hebben voor de waterhuishouding. Daarbij is onder andere vermeld dat voor de woonwijk Mortiere door Bureau Tauw en Arcadis rapporten zijn opgesteld over de waterhuishouding en dat het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van de uitwerkingsplannen. Tussen de overgelegde stukken zitten onder andere een rapport van Royal Haskoning uit 2018 en een memo van Arcadis uit 2015 over de waterhuishouding in het gebied en de mogelijke wateroverlast op het perceel van [verzoeker].

In de memo reageert Arcadis op het rapport van Grontmij. Kort samengevat is daarin vermeld dat de bestaande sloot langs de Eendrachtsweg van wezenlijk belang is voor de afwatering van het perceel van [verzoeker]. Die sloot sluit in noordwestelijke richting aan op de watergang bij de Torenweg en in zuidoostelijke richting op de Mannezeesche watergang. Volgens Arcadis is de afwatering van de sloot op de Mannezeesche watergang enige tijd geblokkeerd geweest door de werkzaamheden in de omgeving, maar is dat inmiddels hersteld door middel van het aanbrengen van een duiker. Wateroverlast op het perceel van [verzoeker] is te voorkomen door de bestaande sloot langs de Eendrachtsweg en de afwateringsmogelijkheden daarvan te behouden, een robuuste sloot langs de noordelijke grens van het perceel van [verzoeker] aan te leggen en die aan te sluiten op de bestaande sloot langs de Eendrachtsweg en een nieuwe greppel bij de Johnny Cashstraat aan te leggen.

4.2.    De voorzieningenrechter wijst erop dat de sloot langs de Eendrachtsweg niet binnen de begrenzing van de plangebieden van de twee uitwerkingsplannen ligt. De verwezenlijking van deze twee plannen heeft dan ook geen invloed op het al dan niet voortbestaan van deze sloot. Het plangebied van fase 9b grenst aan de noordzijde van het perceel van [verzoeker], waar volgens Arcadis een robuuste sloot zou moeten worden aangelegd. In dat uitwerkingsplan is aan de gronden die grenzen aan het perceel van [verzoeker] de bestemming "Verkeer" toegekend. Gronden met de bestemming "Verkeer" zijn ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder f, van de planregels onder meer bestemd voor watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins. Het plandeel met deze bestemming ziet op een strook grond die ongeveer 10 meter breed is. Anders dan [verzoeker] betoogt, biedt het plan voor fase 9b naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarmee voldoende mogelijkheden om binnen die bestemming naast een weg ook een robuuste afwateringssloot aan te leggen, indien dat nodig mocht zijn. Weliswaar is in de stedenbouwkundige verkavelingsschets in hoofdstuk 3 van de plantoelichting geen sloot aangegeven tussen de woningbouw in fase 9b en het perceel van [verzoeker], maar dit acht de voorzieningenrechter niet van doorslaggevend belang, nu een dergelijke schets juridisch niet bindend is. Aangezien de bestemming "Verkeer" de aanleg van afwateringsvoorzieningen mogelijk maakt, volgt de voorzieningenrechter [verzoeker] niet in zijn betoog dat aan de gronden die grenzen aan de noordzijde van zijn perceel in het uitwerkingsplan voor fase 9b de bestemming "Water" had moeten worden toegekend.

4.3.    Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemzaak door de Afdeling zal worden geoordeeld dat potentiële wateroverlast op het perceel van [verzoeker] door verwezenlijking van de twee uitwerkingsplannen niet kan worden voorkomen met de door Arcadis voorgestelde maatregelen, voor zover die binnen de plangebieden van deze twee uitwerkingsplannen liggen. Dit is temeer zo omdat door middel van een voorwaardelijke verplichting in artikel 5, lid 5.2.1, onder i, van de planregels is bepaald dat verwezenlijking van de plannen geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mogen hebben.

5.    Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat de twee plannen financieel niet uitvoerbaar zullen zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat in de toelichtingen van beide plannen is vermeld dat de gemeente samen met het Consortium volledig eigenaar is van de gronden in de plangebieden en dat met het Consortium een anterieure overeenkomst is gesloten over het kostenverhaal. Gezien het voorgaande en omdat [verzoeker] niet inzichtelijk heeft gemaakt welke substantiële kosten ten onrechte buiten beschouwing zouden zijn gebleven, verwacht de voorzieningenrechter niet dat in de bodemprocedure door de Afdeling zal worden geoordeeld dat beide plannen financieel niet uitvoerbaar zijn.

6.    Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van de beroepen van [verzoeker] door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Derhalve is niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De verzoeken van [verzoeker] worden derhalve afgewezen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2019

571.