Uitspraak 201801840/1/A2


Volledige tekst

201801840/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2018 in zaak nr. 17/3713 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2017 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs afgewezen.

Bij besluit van 26 juli 2017 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2018, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door W. de Kwant, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft op 27 maart 2017 een Nederlands kentekenbewijs aangevraagd voor zijn auto van het merk Autobianchi, waarvoor hij al een Duits kentekenbewijs had. Bij controle is geconstateerd dat het nummer op de carrosserie niet overeenkomt met het nummer zoals dat in het kentekenbewijs staat. Daarop is een onderzoek ingesteld om het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) vast te stellen. Het door de fabrikant toegekende VIN kon tijdens dit onderzoek niet worden vastgesteld. De RDW heeft vervolgens de aanvraag van [appellant] afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij het VIN niet kan vaststellen en de aanvraag dan ook op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de carrosserie, zijnde een hoofdonderdeel, niet is te identificeren omdat daarin geen door de fabrikant ingeslagen VIN (meer) aanwezig is. Hierdoor heeft de RDW geen ruimte om het VIN vast te stellen, aldus de rechtbank. [appellant] kan zich met dat oordeel niet verenigen en is in hoger beroep gegaan.

3.    De voor deze uitspraak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de RDW diverse mogelijkheden heeft om een voertuig te identificeren indien het VIN afwezig of onduidelijk ingeslagen is, maar dat de RDW daar geen gebruik van heeft gemaakt. Hij stelt dat uit artikel 5, eerste lid, van bijlage I van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling) volgt dat het mogelijk is om, als een door de fabrikant ingeslagen VIN ontbreekt, op basis van overige voertuigkenmerken het VIN vast te stellen. De RDW had de aanvraag niet mogen afwijzen, alleen omdat er geen van fabriekswege ingeslagen VIN op het voertuig zit. Dat het voertuig technisch is goedgekeurd, niet als gestolen is geregistreerd, om technische redenen een chassisnummer heeft op andere plaats dan de originele en er geen ander voertuig op het nummer is geregistreerd, zijn redenen om aan te nemen dat het om hetzelfde voertuig gaat. [appellant] heeft ter zitting nog aangevoerd dat uit artikel 49, eerste lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) volgt dat de RDW alleen de inschrijving in het kentekenregister kan weigeren als blijkt dat het op het voertuig aangebrachte nummer op onrechtmatige wijze in overeenstemming is gebracht met het Duitse kentekenbewijs. Daarbij heeft hij aangevoerd dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 september 2007 (ECLI:EU:C:2007:531) volgt dat de RDW het nummer van zijn voertuig direct kan opnemen in het Nederlandse kentekenregister. De RDW had daarom zijn aanvraag voor de afgifte van een kentekenbewijs niet mogen afwijzen, aldus [appellant].

4.1.    Uit artikel 5, eerste lid, van bijlage I van de Regeling, dat gelezen dient te worden in samenhang met de begripsbepaling in artikel 1 van bijlage I van de Regeling, volgt dat het VIN kan worden vastgesteld aan de hand van het door de fabrikant in het voertuig ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid. Aangezien een door de fabrikant ingeslagen VIN in het voertuig van [appellant] ontbreekt, kunnen voor de vaststelling de overige voertuigkenmerken worden gebruikt. De kenmerken en omstandigheden die [appellant] in zijn hogerberoepschrift noemt, zijn echter geen voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden vastgesteld. Zij bieden immers geen uitsluitsel over de identiteit van het voertuig.

Het betoog slaagt daarom in zoverre niet.

4.2.    In artikel 49, eerste lid, onder a, van de Wvw 1994 is een situatie opgenomen waarin de inschrijving in het kentekenregister door de RDW moet worden geweigerd. Uit de formulering van die bepaling blijkt dat dit een aanvullende eis is. Deze geldt namelijk onverminderd artikel 48, eerste lid, van de Wvw 1994. Dat betekent dat die laatste bepaling onverkort van toepassing is. In artikel 49, eerste lid, onder a, van de Wvw 1994 is daarom, anders dan [appellant] betoogt, geen grond gelegen om de inschrijving te accepteren.

Het betoog faalt in zoverre eveneens.

4.3.    Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 september 2007 (ECLI:EU:C:2007:531) gaat over de controle ter identificatie van voertuigen die reeds in andere Lidstaten geregistreerd zijn. Onder verwijzing naar dat arrest heeft het Hof in het arrest van 24 januari 2019 (ECLI:EU:C:2019:59), waar eveneens de identificatie door de RDW van eerder in andere lidstaten geregistreerde voertuigen aan de orde was, het volgende overwogen:

"48. Het Hof heeft evenwel overwogen dat een lidstaat een eerder in een andere lidstaat geregistreerd voertuig vóór inschrijving mag identificeren en daartoe mag vereisen dat het voertuig wordt gepresenteerd en materieel wordt gecontroleerd, teneinde te verifiëren of dat voertuig daadwerkelijk aanwezig is op zijn grondgebied en overeenkomt met de op het kentekenbewijs vermelde gegevens (zie in die zin arrest van 20 september 2007, Commissie/Nederland, C-297/05, EU:C:2007:531, punten 54, 55 en 57-63).

49. Een dergelijke presentatie is door het Hof aangemerkt als een eenvoudige administratieve formaliteit, die geen extra controle inhoudt maar inherent is aan de afhandeling van de inschrijvingsaanvraag en aan het verloop van de procedure (zie arrest van 20 september 2007, Commissie/Nederland, C-297/05, EU:C:2007:531, punt 58).

50. Wat de doelen van richtlijn 1999/37 betreft, dient in herinnering te worden gebracht dat deze richtlijn beoogt bij te dragen tot het vrije gebruik van de weg op het grondgebied van andere lidstaten door erin te voorzien dat voor het inschrijven van een voertuig dat eerder in een andere lidstaat was ingeschreven, een bewijs wordt verlangd waaruit deze inschrijving blijkt en waarin de technische kenmerken van het voertuig vermeld staan, met als doel dat het gemakkelijker wordt die voertuigen opnieuw in het verkeer te brengen in een andere lidstaat en zo bij te dragen tot de goede werking van de interne markt (arrest van 6 september 2012, Commissie/België, C-150/11, EU:C:2012:539, punt 74).

51. Voorts moet het volgens overweging 4 van die richtlijn aan de hand van de inhoud van een kentekenbewijs mogelijk zijn na te gaan of de houder van een rijbewijs uitsluitend de categorieën voertuigen bestuurt die hij mag besturen, daar een dergelijke controle bijdraagt tot een grotere verkeersveiligheid.

52. Het betrokken voertuig moet aan de hand van het eerder in een andere lidstaat afgegeven kentekenbewijs kunnen worden geïdentificeerd en moet overeenkomen met de gegevens op dat kentekenbewijs opdat het opnieuw kan worden ingeschreven in een andere lidstaat (zie in die zin arrest van 20 september 2007, Commissie/Nederland, C-297/05, EU:C:2007:531, punten 54-56), teneinde te verzekeren dat de verkeersveiligheidsvereisten in acht zijn genomen.

53. Daaraan moet worden toegevoegd dat de lidstaten zich er volgens artikel 3, lid 2, van richtlijn 1999/37 in het geval waarin een nieuw kentekenbewijs wordt afgegeven voor een voertuig dat was ingeschreven voordat deze richtlijn werd toegepast (per 1 juni 2004), zoals in de hoofdgedingen, toe mogen beperken alleen die onderdelen in te vullen waarvoor de vereiste gegevens beschikbaar zijn.

54. Zoals de advocaat-generaal in punt 67 van zijn conclusie heeft opgemerkt, betekent het gebruik van een dergelijke uitzonderingsmogelijkheid door de lidstaten niet dat het betrokken kentekenbewijs nadien niet meer hoeft te worden erkend.

55. Voor zover echter uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat althans bepaalde van de gegevens die ontbreken op de kentekenbewijzen die in de hoofdgedingen aan de orde zijn, zoals het aantal zitplaatsen, en die verplicht zijn, eenvoudig kunnen worden achterhaald, moeten deze gegevens worden beschouwd als beschikbaar op het tijdstip waarop die kentekenbewijzen werden opgesteld. Aangezien de voertuigen die in de hoofdgedingen aan de orde zijn voorts aanzienlijke wijzigingen hebben ondergaan, stonden bepaalde technische kenmerken niet op die kentekenbewijzen en heeft de RDW aangenomen dat hij niet in staat was die voertuigen te identificeren.

56. In dit verband moet worden opgemerkt dat blijkens punt 48 van dit arrest de gegevens die zijn vermeld op een kentekenbewijs dat is afgegeven voordat die richtlijn van toepassing werd, overeen moeten komen met het voertuig dat in dat kentekenbewijs wordt omschreven en het mogelijk moeten maken om het betrokken voertuig te identificeren op basis van een eenvoudig onderzoek dat geen enkele extra controle meebrengt, zoals het in de punten 48 en 49 van dit arrest bedoelde onderzoek.

57. Wanneer dat niet het geval is, zijn de autoriteiten van de lidstaat waarin de nieuwe inschrijving van een eerder in een andere lidstaat ingeschreven voertuig is aangevraagd, gerechtigd te weigeren om een dergelijk kentekenbewijs te erkennen."

Hieruit volgt dat een identificatie en registratie als hier aan de orde niet in strijd zijn met het Unierecht. De identificatie als bedoeld in artikel 5 van bijlage I van de Regeling moet worden aangemerkt als een eenvoudige administratieve formaliteit die geen extra controle inhoudt. Bij de identificatie is gebleken dat het door [appellant] aangeboden voertuig niet correspondeerde met de gegevens in het Duitse kentekenbewijs. Hetgeen is overwogen in deze arresten van het Hof staat er niet aan in de weg dat een nader onderzoek plaatsvindt indien, zoals in dit geval, niet kan worden vastgesteld of het ter identificatie aangeboden voertuig hetzelfde voertuig is als het in Duitsland geregistreerde voertuig.

Het betoog faalt.

5.    Voor zover [appellant] een beroep doet op artikel 43e van de Wvw 1994, kan dat reeds niet slagen omdat deze bepaling niet ziet op de vaststelling van het VIN en de aanvraag van een kenteken, maar op de gegevens in het kentekenregister.

Conclusie

6.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de RDW de aanvraag van [appellant] om de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep is dus ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

7.    Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

17-882.

BIJLAGE

Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 26

1. Een goedkeuring voor een individueel voertuig wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld.

(…)

Artikel 48

1. Inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling vinden, tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van de daarvoor door deze dienst vastgestelde tarieven, plaats op aanvraag van:

a. in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, dan wel

b. in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt indien de aanvraag betrekking heeft een inschrijving en tenaamstelling van een bromfiets, en

c. in Nederland gevestigde rechtspersonen.

2. Inschrijving in het kentekenregister vindt slechts plaats indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de inschrijving wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.

(…)

Artikel 49

1. Onverminderd artikel 48, eerste lid, wordt de inschrijving in het kentekenregister geweigerd:

a. indien bij een ingevolge hoofdstuk V verrichte keuring blijkt dat de op het motorrijtuig of aanhangwagen aangebrachte gegevens op onrechtmatige wijze in overeenstemming zijn gebracht met de in het kentekenregister of op het overgelegde kentekenbewijs vermelde gegevens,

(…)

Artikel 52a

1. Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs afgegeven.

(…)

Regeling voertuigen

Artikel 2.1

1. In het kader van een aanvraag tot inschrijving of tenaamstelling, een individuele goedkeuring of een door de Dienst Wegverkeer uitgevoerd onderzoek kan door de Dienst Wegverkeer het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.

2. Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.

3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze, bepaald in bijlage I.

Bijlage I, behorende bij artikel 2.1, derde lid van de Regeling voertuigen

Hoofdstuk 1. Vaststelling en toekenning van het voertuigidentificatienummer

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

hoofdonderdelen van een voertuig met een volledig dragend of semi-dragend chassis: chassis, aandrijflijn en carrosserie;

hoofdonderdelen van een voertuig voorzien van een volledig zelfdragende carrosserie: carrosserie en aandrijflijn;

hoofdonderdelen van een voertuig voorzien van een frame: frame en aandrijflijn;

(…)

model: voertuigbenaming volgens aanduiding van de voertuigfabrikant, met dien verstande dat voertuigen niet onder eenzelfde model vallen, indien zij verschillen ten aanzien van een of meer van de volgende kenmerken:

- voertuigfabrikant;

- merk;

- voertuigclassificatie;

- fundamentele uiterlijke en technische kenmerken van het chassis

- fundamentele uiterlijke en technische kenmerken van het frame;

- fundamentele uiterlijke en technische kenmerken van de carrosserie, en

- fundamentele technische kenmerken van de aandrijflijn;

voertuigidentificatienummer: gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de Dienst Wegverkeer is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.

(…)

Artikel 3. Vaststelling voertuigidentificatienummer met afzonderlijk onderzoek voertuig

Indien de vaststelling van het voertuigidentificatienummer geschiedt zonder afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig door een bedrijf dat gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel a, van het Kentekenreglement, wordt het voertuigidentificatienummer vastgesteld op basis van door de aanvrager verstrekte gegevens.

Artikel 4. Toegekende en vastgestelde voertuigidentificatienummer

In aanvulling op de artikelen 2 en 3, moet het aan het voertuig door de voertuigfabrikant toegekende en door de Dienst Wegverkeer voor hetzelfde voertuig vastgestelde voertuigidentificatienummer op een vast voertuigdeel van het voertuig zijn ingeslagen. Indien het voertuig niet van een ingeslagen voertuigidentificatienummer is voorzien, wordt door de Dienst Wegverkeer op de wijze, bedoeld in artikel 11, een voertuigidentificatienummer ingeslagen.

Artikel 5. Identificatie

1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.

2. Vervanging van versleten, beschadigde of ernstig gecorrodeerde hoofdonderdelen door ongebruikte onderdelen die volledig overeenkomen met het onderdeel waarvoor zij in de plaats komen, worden als reparatie aangemerkt. In dat geval wordt het oorspronkelijke voertuigidentificatienummer aangehouden behorende bij dat betreffende hoofdonderdeel. Met uitzondering van het hoofdonderdeel aandrijflijn mag, indien het hoofdonderdeel niet meer wordt gefabriceerd en niet meer leverbaar is, een door derden vervaardigd hoofdonderdeel zijn gebruikt, mits dit naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer of een bevoegde instantie van een lidstaat van de Europese Unie gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke hoofdonderdeel welke wordt vervangen.

3. In aanvulling op het tweede lid, geldt dat wanneer het hoofdonderdeel met het door de voertuigfabrikant ingeslagen voertuigidentificatienummer wordt vervangen, dit voertuigdeel met het voertuigidentificatienummer moet worden ingeleverd bij de Dienst Wegverkeer voorafgaand aan de inslag van het voertuigidentificatienummer door deze dienst.

4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.

5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.

6. In afwijking van het vijfde lid wordt, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer door de voertuigfabrikant oorspronkelijk geen voertuigidentificatienummer is toegekend, door deze dienst een voertuigidentificatienummer toegekend.

7. Indien het een samengesteld voertuig betreft, wordt het voertuigidentificatienummer voorts vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3.

Artikel 6. Nader onderzoek

Indien twijfel bestaat over de juistheid van het voertuigidentificatienummer, onder meer omdat het van fabriekswege ingeslagen voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan de Dienst Wegverkeer een nader onderzoek instellen.

(…)

Hoofdstuk 2. Inslag van het voertuigidentificatienummer

(…)

Artikel 12. Geen inslag van het voertuigidentificatienummer

Indien het voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen op de wijze, bedoeld in hoofdstuk 1, wordt geen voertuigidentificatienummer aangebracht.