Uitspraak 201804310/1/A1


Volledige tekst

201804310/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Eijsden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 april 2018 in zaak nr. 17/1860 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het college aan Lidl Nederland GmbH omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van drie winkelwagen-opvangen op het perceel Breusterhof 1 te Eijsden.

Bij besluit van 22 maart 2016 heeft het college het bezwaar van [appellanten] gegrond verklaard en het besluit van 6 oktober 2015 herroepen en daarbij aangegeven dat ten behoeve van het nemen van een nieuw besluit de uitgebreide voorbereidingsprocedure zal worden gestart.

Op 4 juli 2017 hebben [appellanten] beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag van Lidl.

Bij besluit van 18 juli 2017 heeft het college aan Lidl omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van drie winkelwagen-opvangen op het perceel.

Bij uitspraak van 13 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] ingestelde beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft verder het tegen het besluit van 18 juli 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de winkelwagen-opvang 1 in de directe nabijheid van de woning van [appellanten], en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat is vernietigd in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Lidl heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2019, waar [appellanten], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.E.H.M. Reijnders, zijn verschenen. Ter zitting is tevens Lidl, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Lidl is gevestigd in winkelcentrum Breust. Zij heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de realisering van drie winkelwagen-opvangen bij haar supermarkt. De winkelwagen-opvang direct ten noorden van de supermarkt heeft een lengte van 17 m en een breedte van ongeveer 1,5 m. Er kunnen 126 winkelwagens in twee rijen worden geplaatst. De andere twee winkelwagen-opvangen, één aan de noordwestzijde en één aan de oostzijde van de supermarkt, hebben een lengte van 9 m en een breedte van ongeveer 3 m. Zij bieden beide ruimte aan 124 winkelwagens in vier rijen. Deze laatste twee winkelwagen-opvangen worden voorzien van wanden aan drie zijden en een overkapping.

Het hoger beroep heeft alleen betrekking op de winkelwagen-opvang ten noordwesten van de supermarkt op het parkeerterrein van het winkelcentrum. Deze winkelwagen-opvang is gesitueerd achter de woning van [appellanten].

2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de winkelwagen-opvang ten noordwesten van de supermarkt in strijd is met artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Breust - Eijsden", omdat deze buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Om realisering van de winkelwagen-opvang mogelijk te maken heeft het met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning verleend. Aan het besluit van 18 juli 2017 ligt onder meer het rapport 'Akoestisch onderzoek geluiduitstraling, Installaties en winkelwagens bij Lidl Eijsden' van K+ Adviesgroep van 23 september 2016 en de notitie 'Ruimtelijke afweging akoestiek winkelwagens' van K+ Adviesgroep van 16 maart 2017 ten grondslag.

[appellanten] kunnen zich niet verenigen met de verlening van de omgevingsvergunning voor de winkelwagen-opvang die is gesitueerd aan de noordwestzijde van de supermarkt. Volgens hen zal het gebruik van deze winkelwagen-opvang, gelet op de situering ervan vlakbij hun woning, leiden tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. Ter onderbouwing van hun betoog hebben [appellanten] het rapport '2nd opinion akoestische onderzoek LIDL Eijsden' van het geluidBuro van 2 februari 2018 overgelegd.

Bij brief van 3 april 2018 heeft het college een rapport van RUD Zuid-Limburg van 20 maart 2018 overgelegd. In dat rapport is vermeld dat het bronvermogen voor de winkelwagens, zoals is toegepast in het rapport van 16 maart 2017, te laag is ingeschat en dat de second opinion van 2 februari 2018 hout snijdt.

3.    De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de RUD Zuid-Limburg volgt dat het akoestische onderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd en dat het besluit voor zover daarmee de winkelwagen-opvang op de locatie bij de woning van [appellanten] wordt vergund, niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Volgens de rechtbank is het beroep daarom gegrond en komt het besluit van 18 juli 2017 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank heeft, gelet op het ter zitting door het college ingenomen standpunt dat het bouwplan geen nadelig effect heeft ten opzichte van datgene wat planologisch reeds is toegestaan en het bij een nieuw te maken belangenafweging de omgevingsvergunning alsnog zou verlenen, aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand te laten.

Relevante regelgeving

4.    Ter plaatse van de in hoger beroep aan de orde zijnde winkelwagen-opvang geldt het bestemmingsplan "Winkelcentrum Breust - Eijsden" Op de gronden rust de bestemming "Centrum".

Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel;

[…],

en de daarbij behorende voorzieningen,

met dien verstande dat:

[…];

2. detailhandel is toegestaan tot een totale bruto vloeroppervlakte van maximaal 6.515 m2, waarbij voorts geldt dat:

a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1' een supermarkt is toegestaan, met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 1.685 m2;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 2' een dagwinkel met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 235 m² is toegestaan, alsmede een supermarkt, waarvan het bruto vloeroppervlak op de begane grond maximaal 1.870 m² mag bedragen en waarbij tevens een magazijn in de kelder en een kantine, kantoor en toiletten op de verdieping zijn toegestaan en de bestaande oppervlakte niet mag worden uitgebreid;

[…]."

Artikel 3.2.1 luidt:

"Op de voor ' Centrum ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen, ten behoeve van de in 3.1 genoemde doeleinden;
b. bijgebouwen;

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen."

Artikel 3.2.2 luidt:

"Met betrekking tot het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a. gebouwen moeten in het bouwvlak worden gebouwd;

[…]."

Beoordeling van het hoger beroep

5.    [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan een bouwwerk voor de opvang van winkelwagens niet rechtstreeks toestaat, omdat in het bestemmingsplan niet de nadere aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" is toegekend aan de gronden waarop de winkelwagen-opvang is voorzien. Zij voeren verder aan dat niet wordt voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zodat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

5.1.    Op de gronden waarop de Lidl is gevestigd en waarop de winkelwagen-opvang zal worden gerealiseerd, rust de bestemming "Centrum". Op de als zodanig aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels detailhandel en daarbij behorende voorzieningen toegestaan.

De supermarkt is een vorm van detailhandel en is daarom ingevolge het bestemmingsplan toegestaan. De winkelwagen-opvang is een bij de supermarkt behorende voorziening en is om die reden ook toegestaan, zij het dat buiten het bouwvlak slechts een winkelwagen-opvang is toegestaan, die niet is aan te merken als een gebouw. De nadere aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" die is toegekend aan de gronden waarop de supermarkt is gevestigd, houdt, zo blijkt uit artikel 3.1 van de planregels, in dat de supermarkt dient te voldoen aan de in de planregels opgenomen maximale bruto vloeroppervlakte. Deze aanduiding is niet opgenomen om de locatie van de supermarkt en daarbij behorende voorzieningen te regelen. Het ontbreken van die aanduiding ter plaatse van de voorziene winkelwagen-opvang leidt daarom niet tot het oordeel dat deze daar niet is toegestaan.

5.2.    Uit het voorgaande volgt dat het bestemmingsplan het toestaat dat bezoekers van de supermarkt met winkelwagens over het parkeerterrein lopen en de winkelwagens stallen op de locatie waarop de in het hoger beroep aan de orde zijnde winkelwagen-opvang is voorzien. De gestelde geluidsoverlast die [appellanten] als gevolg van de realisering van de winkelwagen-opvang achter hun woning ondervinden, had aldus ook veroorzaakt kunnen worden door de bouw van een in overeenstemming met het bestemmingsplan zijnde winkelwagen-opvang. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college gelet op de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt het belang van Lidl bij verlening van de omgevingsvergunning in redelijkheid kan laten prevaleren boven de belangen van [appellanten]. De Afdeling overweegt in dit verband nog dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, [appellanten] mogelijk minder overlast zullen ervaren van de met het bouwplan voorziene winkelwagen-opvang dan van een winkelwagen-opvang die in overeenstemming met het bestemmingsplan is. De wanden en het dak kunnen immers leiden tot een vermindering van de geluidsoverlast.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde deel van het besluit in stand te laten.

Het betoog faalt.

6.    Voor zover [appellanten] ter zitting van de Afdeling hebben aangevoerd dat een winkelwagen-opvang op een ander locatie minder overlast veroorzaakt, kan hen dat niet baten. Het college dient te beslissen aan de hand van de aanvraag zoals die is ingediend. Het bestaan van alternatieven kan slechts tot het onthouden van planologische medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich voordoet.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

473.