Uitspraak 201804280/1/A1


Volledige tekst

201804280/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2018 in zaak nr. 17/6084 in het geding tussen:

[maatschap], gevestigd te Kerkdriel, gemeente Maasdriel

en

het college.

Procesverloop

Bij brief van 10 november 2017 heeft de Maatschap beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens haar van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

Bij uitspraak van 13 april 2018 heeft de rechtbank het door de Maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen bekend te maken dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan de Maatschap. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De Maatschap heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door ir. R.H.A. Peters, bijgestaan door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, en de Maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [maat A] is eigenaar van twee, aan elkaar grenzende, percelen aan de [locatie 1] te Hurwenen en de [locatie 2] te Rossum.

Op het perceel [locatie 1] is de niet-biologische melkgeitenhouderij van [maat A] gevestigd. Op grond van de bij besluit van 11 mei 2004 verleende vergunning en latere uitbreidings- en wijzigingsvergunningen mogen 5.510 geiten worden gehouden.

De Maatschap, die bestaat uit de twee maten [maat A] en [maat B], is voornemens op het perceel [locatie 2] een biologische geitenhouderij met opfokgeiten op te richten. Bij besluit van 14 juni 2005 is een milieuvergunning verleend voor het houden van 1.000 geiten op dat perceel. Bij besluit van 19 mei 2009 is een milieuvergunning verleend voor het houden van 6.000 opfokgeiten op dat perceel. De Maatschap heeft op 13 november 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een geitenstal voor deze biologische geitenhouderij.

2.    Volgens de Maatschap past de aanvraag binnen het bestemmingsplan en is daarom de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Aangezien het college niet binnen de termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen, is er van rechtswege een omgevingsvergunning ontstaan. De Maatschap heeft het college gevraagd deze bekend te maken.

Bij brief van 13 oktober 2017 heeft het college de Maatschap laten weten dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Volgens het college is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. De gevraagde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is daarom de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing. Dit brengt met zich dat van een van rechtswege gegeven omgevingsvergunning, die niet tijdig bekend is gemaakt zoals bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen sprake is, aldus het college.

De Maatschap is het hier niet mee eens en heeft daarom bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de volgens haar van rechtswege gegeven omgevingsvergunning.

Relevante regelgeving

3.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel", zoals gewijzigd met het bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 2009, reparatieplan". De voor deze procedure van belang zijnde planvoorschriften van het "Buitengebied, binnendijks deel" zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 2009, reparatieplan" niet gewijzigd.

Op het perceel rust de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden".

Artikel 4 van de planvoorschriften luidt:

"De als "Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden" op de kaart bestemmingen aangegeven gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

- agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;

[…]."

Artikel 4.2, onder c, luidt:

"Per op de kaart bestemmingen aangegeven agrarisch bouwperceel is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Agrarische bouwpercelen die blijkens de kaart bestemmingen met elkaar gekoppeld zijn, worden tezamen beschouwd als één bouwperceel en dus als één bedrijf."

Artikel 1, onder 5, luidt:

"agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:

- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen de houtteelt, en/of
- het houden van dieren

met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;"

Beoordeling van het hoger beroep

4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, dat het niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat daarom een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Volgens het college is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing, omdat met het bouwplan een tweede agrarisch bedrijf op het perceel zal worden gevestigd, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. Het voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend belang heeft gehecht aan de ruimtelijke uitstraling, en niet ook heeft gekeken naar technische en functionele bindingen tussen beide activiteiten. Het college voert verder aan dat de rechtbank bovendien heeft miskend dat ook in ruimtelijke zin sprake is van twee bedrijven.

4.1.    Het college heeft ter onderbouwing van zijn betoog gewezen op onder meer de bij deze aanvraag en de aanvraag om een milieuvergunning behorende stukken en de milieuvergunning van 19 mei 2009. Volgens het college blijkt uit deze stukken dat er sprake is van twee verschillende bedrijven in de zin van het bestemmingsplan. Het heeft er daarbij op gewezen dat de geiten in de biologische geitenhouderij geweid worden en naar weidegronden in de omgeving zullen worden vervoerd, zij ander voer en minder medicatie krijgen, hun stal groter is en zij een ander Q-koorts profiel hebben. Het heeft er verder op gewezen dat er tussen de beide geitenhouderijen een fysieke scheiding wordt aangebracht, er geen sprake is van een gezamenlijk gebruik van personeel en machines, de biologische geitenhouderij een eigen ontsluitingsweg krijgt en de beide geitenhouderijen door verschillende personen worden geëxploiteerd.

4.2.    De percelen aan de [locatie 1] te Hurwenen en de [locatie 2] vormen ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen tezamen één agrarisch bouwperceel. Per agrarisch bouwperceel is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

4.3.    Het begrip 'bedrijf' is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of met de komst van de biologische geitenhouderij op het perceel sprake is van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op het bouwperceel terecht de ruimtelijke uitstraling van belang geacht.

4.4.    Ter zitting heeft de Maatschap verklaard dat de stal wordt gebouwd achter de bestaande stallen. Bij het indienen van de aanvraag om milieuvergunning werd belang gehecht aan de toen geldende eisen van Skal ter verkrijging van een Skal-certificering en om die reden was ervoor gekozen om een (fysieke) scheiding aan te brengen tussen de nieuw te bouwen stal en de bestaande stallen en een tweede ontsluitingsweg aan te leggen. Volgens de Maatschap vereist de Skal dit niet langer. Zij heeft verder verklaard dat er een wisselwerking binnen de geitenhouderij bestaat, in die zin dat een lam dat geboren wordt in de reguliere geitenhouderij kan worden opgefokt in de biologische geitenhouderij. Die geit kan eventueel ook weer als melkgeit worden gehouden in de reguliere geitenhouderij. De Maatschap heeft er verder op gewezen dat de opfokgeiten in beginsel niet geweid worden, er weliswaar sprake is van een gescheiden administratie, maar op het perceel geen tweede kantoor zal worden gebouwd en dat de geiten in de biologische geitenhouderij weliswaar ander voer krijgen, maar dit voer over dezelfde weg wordt aangevoerd.

4.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat er in ruimtelijke zin sprake is van één bedrijf. Zij heeft daarbij terecht van belang geacht dat de stal wordt opgericht aansluitend op de reeds bestaande bebouwing en dat het gaat om de uitbreiding van een reeds bestaande bedrijfsactiviteit, namelijk het houden van geiten. Uit de bouwtekening en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat er een fysieke scheiding zal worden aangebracht tussen de nieuw te bouwen stal en de bestaande stallen. Dat in de nieuw te bouwen stal opfokgeiten worden gehouden, deze stal groter is dan de bestaande stallen, de geiten ander voer en minder medicatie krijgen en bij de biologische geitenhouderij een groter risico op Q-koorts bestaat, maken niet dat er in ruimtelijke zin sprake is van twee bedrijven in de zin van het bestemmingsplan. Ook een eventuele tweede ontsluitingsweg leidt er, gelet op de omvang van de activiteiten op het perceel, niet toe dat er, ruimtelijk gezien, sprake is van een tweede bedrijf.

Aangezien er sprake is van één bedrijf in de zin van het bestemmingsplan, is de aanvraag niet met het bestemmingsplan in strijd. De reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wabo is daarom van toepassing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, omdat er niet tijdig op de aanvraag is beslist, de omgevingsvergunning, gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, van rechtswege is gegeven. Zij heeft verder terecht overwogen dat het college de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning alsnog bekend dient te maken.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij Maatschap het Grazende Geitje in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

473.