Uitspraak 201702556/1/R3


Volledige tekst

201702556/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk, gevestigd te Goedereede, en andere,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostdijkseweg 26 Goedereede" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostdijkseweg 26 Goedereede" opnieuw vastgesteld.

Buurtschap Oostdijk en Nieuwenwijk en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2018, waar Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en andere, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Witbreuk, advocaat te Almelo, en door [gemachtigde a], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, en door mr. J. den Braber en S. Koppenaal, zijn verschenen.
Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Het beroep tegen het besluit van 26 januari 2017

1.    Zoals ter zitting is gebleken wenst de raad het op 26 januari 2017 vastgestelde plan niet meer te handhaven. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 26 januari 2017 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het besluit van 26 januari 2017 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.    Het beroep tegen het besluit van 26 januari 2017 is gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Het beroep tegen het besluit van 8 maart 2018

Inleiding

3.    Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep tegen het besluit van 26 januari 2017 van rechtswege mede betrekking op het besluit van 8 maart 2018.

4.    Het plan maakt op het perceel Oostdijkseweg 26 te Goedereede de bouw van een woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk. Het nieuw toe te voegen bouwvlak is ongeveer 525 m2 groot. Het bestemmingsvlak is ongeveer 950 m2 groot. Enkele appellanten zijn organisaties die opkomen voor natuur en landschap, anderen zijn omwonenden.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Planregeling

6.    Het plan kent aan de gronden ter plaatse van het perceel Oostdijkseweg 26 te Goedereede de bestemming "Wonen", toe voor de bouw van 1 woning met een maximum bouwhoogte van 7 m, en een maximum goothoogte van 4 m.

Gebruiksmogelijkheden woning

7.    Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en anderen voeren aan dat het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet onder de specifieke gebruiksverboden zijn gebracht en het daarom niet duidelijk is of deze gebruiksmogelijkheden onder de definitie van "Wonen" zijn begrepen.

7.1.    In artikel 1, lid 1.125, van de planregels is "wonen" gedefinieerd als "het duurzaam hoofdverblijf houden op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden."

7.2.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen;

alsmede voor:

b. het behoud en herstel en versterking van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke waarden;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen."

7.3.    De Afdeling is in navolging van de raad van oordeel dat het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet onder de bestemming "Wonen" vallen. Het uitoefenen van die beroepen en activiteiten moet als in strijd met die bestemming worden beschouwd.

Het betoog faalt.

Strijd met de provinciale verordening

8.    Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en anderen voeren aan dat het plan in strijd met artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 is vastgesteld. Zij stellen dat het bestemmingsvlak voor 390 m2 en het bouwvlak voor 260 m2 binnen de aanduiding "strategische reservering natuur" is gelegen. Zij wijzen op de toelichting bij de Verordening ruimte 2014. Daarin staat dat moet worden voorkomen dat andere functies worden gerealiseerd die leiden tot waardevermeerdering ten opzichte van de agrarische functie. Volgens hen doet die situatie zich met de bouw van deze woning voor. De nieuwe bestemming en het bouwvlak leiden volgens hen tot een significante beperking van de ontwikkeling en instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.

8.1.    De raad stelt dat de huidige begrenzing van de aanduiding ‘strategische reservering natuur’ niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie, terwijl dat wel is beoogd. De raad wijst er voorts op dat de strategische reservering natuur slechts betrekking kan hebben op gronden die agrarisch worden gebruikt en wijst erop dat daarvan geen sprake is. Daarom is aan het college van gedeputeerde staten van de provincie

Zuid-Holland ook verzocht om de aanduiding ‘strategische reservering natuur’ in overeenstemming te brengen met het feitelijk gebruik van de gronden, aldus de raad. Bovendien leidt de woonbestemming volgens de raad niet tot een significante beperking van de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, zodat geen compensatie nodig is. De raad wijst erop dat volgens de Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland pas sprake is van een significant effect als de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied in betekenende mate worden aangetast. Dit is hier volgens de raad niet aan de orde omdat het gaat om een kleine strook grond die niet zal worden bebouwd. Ten slotte wijst de raad op de in de Verordening ruimte 2014 opgenomen ontheffingsmogelijkheid.

8.2.    Artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 luidt: "Een bestemmingsplan voor gronden binnen de strategische reservering natuur waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 8 Natuurnetwerk Nederland’, wijst geen bestemmingen aan die de mogelijkheden tot instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden significant beperken, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik."

8.3.    De Afdeling stelt vast dat op ‘Kaart 8 Natuurnetwerk Nederland’ aan een deel van de gronden binnen het plangebied de aanduiding ‘strategische reservering natuur’ is toegekend. In zoverre is het plan in strijd met artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014, omdat het plan voor die gronden voorziet in de bestemming "Wonen". Anders dan de raad ziet de Afdeling in de omstandigheid dat de aanduiding niet in overeenstemming zou zijn met de feitelijke situatie, de omstandigheid dat is verzocht om aanpassing van de in de provinciale verordening voorziene geometrische bepaling en de omstandigheid dat van de betrokken bepaling van de provinciale verordening ontheffing mogelijk is, geen grond voor een ander oordeel.

Het betoog slaagt.

9.    Gelet op het vorenstaande kan het plan wegens strijd met artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 niet in stand blijven. De Afdeling ziet geen grond voor finale geschillenbeslechting. In de gegeven omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding een oordeel te geven de overige naar voren gebrachte beroepsgronden. In dit verband tekent zij nog wel aan op voorhand niet overtuigd te zijn van de juistheid van de stelling van de raad dat vanwege het plan geen significante negatieve effecten zijn te verwachten op het nabijgelegen Natura-2000 gebied "Duinen Goeree en Kwade Hoek". Dit niet alleen tegen de achtergrond van de constatering dat ook de eerst na het bestreden besluit gegeven toelichting ter zake niet geheel correct bleek omdat was uitgegaan van een onjuiste kritische depositiewaarde, maar ook vanwege de onduidelijkheid die ter zitting naar voren is gekomen over de exacte berekening van de emissie. Wat betreft het beroep op het gemeentelijk beleid wijst de Afdeling er op dat ook het beleid in overeenstemming dient te zijn met artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014.

10.    Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 26 januari 2017 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het besluit van 8 maart 2018 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.3.2, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014.

11.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten - deskundigenkosten en kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand - te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    vernietigt het besluit van 26 januari 2017 en het besluit van 8 maart 2018;

II.    draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel I. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij Vereniging Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.145,15 (zegge: eenentwintighonderdvijfenveertig euro en vijftien cent), waarvan € 1.280,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan Vereniging Buurtschap Oostdijk en Nieuwendijk en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.

w.g. Van Diepenbeek

voorzitter    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

513.