Uitspraak 201704620/1/A2


Volledige tekst

201704620/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2017 in zaak nr. 16/7713 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: minister van Infrastructuur en Waterstaat; hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de minister het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 14 november 2016 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2018, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.G. Peters-Van den Elsen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Sinds 20 augustus 2008 is [appellant] eigenaar van de kadastrale percelen [perceel 1] en [perceel 2] te Eibergen met daarop onder meer een woning, gelegen aan de [locatie].

2.    Op 1 maart 2005 is in de Staatscourant (Stcrt. 2005, 42) kennis gegeven van de startnotitie N18 Varsseveld-Enschede (hierna ook: de startnotitie), waarbij is vermeld dat deze vanaf 2 maart 2005 ter inzage ligt. In deze notitie zijn vijf alternatieven uitgewerkt. Op 20 augustus 2013 is het Tracébesluit N18 Varsseveld-Enschede (hierna: het Tracébesluit) vastgesteld. Dit Tracébesluit voorziet onder meer in de realisering van een ongelijkvloerse kruising ter hoogte van de Lintveldseweg.

3.    [appellant] heeft de minister per brief van 8 juni 2016 verzocht om nadeelcompensatie voor waardevermindering van zijn woning. Hij vreest dat zijn woning onverkoopbaar wordt doordat het te realiseren viaduct in onmiddellijke nabijheid van zijn woning komt te liggen. De waarde van de woning wordt negatief beïnvloed door de toenemende verkeersintensiteit als gevolg van het afsluiten van twee toegangswegen naar Eibergen, geluidsoverlast en het inschijnen van licht van langsrijdend verkeer. De waardevermindering is het gevolg van het Tracébesluit, aldus het verzoek.

Wettelijk kader

4.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Standpunt minister

5.    De minister heeft het verzoek afgewezen omdat de schade, voor zover aanwezig, door de publicatie en terinzagelegging van de startnotitie voorzienbaar was op de datum van aankoop van de woning. Dit standpunt heeft de minister in bezwaar gehandhaafd. Aan zijn besluitvorming heeft de minister ten grondslag gelegd dat in de startnotitie vijf verschillende alternatieven zijn vermeld die in de daaropvolgende Trajectnota/MER-fase verder zouden worden uitgewerkt. In de startnotitie is verder een kaart opgenomen met daarop een overzicht van de zoekgebieden voor de diverse tracévarianten van de N18. Het gebied waarin het perceel met de woning van [appellant] ligt, bevindt zich midden in het zoekgebied van vrijwel alle tracévarianten. [appellant] diende rekening te houden met het voor hem meest ongunstige alternatief, te weten een kruising van de nieuwe N18 door middel van een viaduct in de Lintveldseweg, aldus de minister.

Bevoegdheid Afdeling

6.    De Afdeling overweegt ambtshalve dat de wetgever in artikel 8:6, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de bevoegdheid van de rechtbank om in eerste aanleg te oordelen over een beroep tegen een besluit dat betrekking heeft op de Tracéwet uitdrukkelijk heeft uitgesloten (zie de uitspraken van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2621, en 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2764). De rechtbank had zich derhalve onbevoegd moeten verklaren om van het tegen het besluit van 14 november 2016 ingestelde beroep kennis te nemen en had het beroepschrift ter behandeling moeten doorzenden aan de Afdeling.

7.    Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het beroep van [appellant] hierna behandelen en daarbij tevens het in hoger beroep aangevoerde betrekken.

Beoordeling beroepsgronden

8.    [appellant] betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade voor hem voorzienbaar was. In de startnotitie is over verschillende varianten gesproken en daardoor was het onmogelijk om de voorzienbare schade in te schatten. Daarnaast is er geen viaduct in de startnotitie vermeld. Ook is nergens verwezen naar het risico van voorzienbaarheid. Dat op basis van de startnotitie geen conclusie kan worden getrokken over eventuele waardevermindering, leidt tot rechtsongelijkheid. Pas op 20 augustus 2013, dus na de aankoop van zijn woning, heeft de minister een definitief Tracébesluit genomen. Voorts is de minister, nu achteraf is gebleken dat deze bij een onteigeningsprocedure de waardevermindering volledig had dienen te vergoeden, in gebreke gebleven en heeft hem essentiële informatie heeft onthouden ten aanzien van de uitgangspunten van voorzienbaarheid. Hij is bewust door de minister misleid, waardoor hij verschoonbaar heeft gedwaald, aldus [appellant].

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9640), is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt, dan wel dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.

8.2.    In de startnotitie zijn vijf alternatieve tracés voor de verbetering van de N18 op het traject tussen Varsseveld en Enschede beschreven. Van deze vijf alternatieven is onderzoek naar het nul-alternatief wettelijk verplicht, maar volgens de startnotitie is dat geen realistisch alternatief. Het meest milieuvriendelijke alternatief dient eveneens wettelijk verplicht te worden opgenomen in het Tracébesluit, maar daarvan was in de startnotitie geen realistisch alternatief beschikbaar. De tracétrajecten van de overige drie concrete alternatieven zijn ten westen van de bestaande N18, en dus in het gebied waar de woning van [appellant] is gelegen, geprojecteerd. Dat het gebied waar [appellant] woont zich vrijwel midden in het zoekgebied van de tracévarianten bevindt, blijkt ook uit de overzichtskaart van zoekgebieden voor alternatieven die in de startnotitie is opgenomen. [appellant] had op grond van de startnotitie bij de aankoop van zijn woning rekening moeten houden met de kans dat de minister bij de vaststelling van het definitieve tracé van de nieuwe N18 het voor zijn woongenot meest nadelige alternatief zou kiezen. In de startnotitie is voorts vermeld dat ook het realiseren van ongelijkvloerse kruisingen als alternatief zou worden uitgewerkt. [appellant] diende er derhalve rekening mee te houden dat het nieuwe tracé viaducten zou kunnen bevatten. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de minister hem essentiële informatie heeft onthouden ten aanzien van de uitgangspunten van voorzienbaarheid, wordt dit betoog niet gevolgd. Op de minister rust niet een dergelijke informatieplicht.

8.3.    [appellant] diende op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 28 september 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2582) rekening te houden met de mogelijkheid dat het voor hem meest ongunstige alternatief in de startnotitie zou worden gerealiseerd, namelijk de realisatie van een ongelijkvloerse kruising in de nabijheid van zijn perceel. Echter ook de voorzienbaarheid van het meest ongunstige alternatief kent haar begrenzing. Weliswaar diende [appellant] op grond van de startnotitie er rekening mee te houden dat een viaduct in de nabijheid van zijn woning kon worden gerealiseerd, maar hij hoefde onder de bijzondere omstandigheden van dit geval niet te voorzien dat de uitloop van het gerealiseerde viaduct zo dicht bij zijn perceel zou komen te liggen dat deze zou kruisen met de uitrit van zijn erf. Naar [appellant] onweersproken heeft gesteld, heeft hij voor de aanleg van het viaduct zelfs een stuk grond moeten verkopen. Daarmee zijn de omstandigheden in deze zaak afwijkend van die in de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1319). Dit betekent dat, anders dan de realisatie van het N18-tracé op zichzelf zoals hierboven, onder 8.2, is overwogen, de uitloop van het viaduct in aansluiting op de Lintveldseweg bij zijn erf niet voorzienbaar was.

8.4.    Het betoog slaagt.

9.    Het beroep is gegrond. Het besluit komt wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.

10.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2017 in zaak nr. 16/7713;

II.    verklaart het door [appellant] ingestelde beroep gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 14 november 2016, kenmerk RWS-2016/48335;

IV.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt;

V.    gelast dat minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Rijsdijk
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

705.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Tracéwet

Artikel 22

1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8.6

1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

[…].

Bijlage 2: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)

Artikel 2

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

[…]

Tracéwet

[…].

Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014

Artikel 2 Het recht op schadevergoeding

1. De minister kent degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

[…]

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding

Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

Artikel 14 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

[…]

3. De minister wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is. […]

[…].