Uitspraak 201710326/1/A2


Volledige tekst

201710326/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad), en
2.    [appellant sub 2], domicilie kiezend te [plaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2017 in zaak nr. 17/3289 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de raad.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2016 heeft de raad een aanvraag van [belanghebbende] om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant sub 2] afgewezen.

Bij besluit van 18 april 2017 heeft de raad het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 april 2017 vernietigd en de raad opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het proces-verbaal van de uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en de raad hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en G. van Dort, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De relevante regelgeving en het beleid van de raad zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Op 2 december 2016 heeft [appellant sub 2] een aanvraag ingediend om toekenning van 39 extra uren rechtsbijstand. Bij besluit van 19 december 2016 heeft de raad dit verzoek afgewezen. Bij het besluit van 18 april 2017 heeft de raad deze afwijzing gehandhaafd.

Aangevallen uitspraak

3.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in deze zaak geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestaat. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het beleid van de raad, het aantal zittingen in een zaak wordt betrokken bij de beoordeling of een strafzaak feitelijk complex is. De raad heeft bij zijn beoordeling ten onrechte niet in aanmerking genomen dat in de zaak van [appellant sub 2] een regiezitting stond gepland, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 april 2017 vernietigd. Verder heeft zij de raad opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de raad bij het nieuw te nemen besluit ook moet meenemen dat in de strafzaak door de aangeefster te kennen is gegeven dat zij een betrouwbaarheidsonderzoek wil laten uitvoeren.

Hoger beroep van de raad

4.    De raad betoogt dat de enkele omstandigheid dat in de zaak een regiezitting is gepland geen indicatie is dat de zaak feitelijk complex is. Het is een indicatie van feitelijke complexiteit van een zaak als ten minste drie of meer inhoudelijke en langdurige zittingen, inclusief regiezitting, plaatsvinden. Nu op het moment van indiening van de aanvraag om extra uren rechtsbijstand nog niet bekend was dat een regiezitting zou worden gehouden, is het besluit volgens de raad in zoverre deugdelijk gemotiveerd.

De raad voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij het nieuw te nemen besluit ook moet worden meegenomen dat in de strafzaak door de aangeefster te kennen is gegeven dat zij een betrouwbaarheidsonderzoek wil laten uitvoeren. Daartoe voert de raad aan dat in de bij de aanvraag om extra uren rechtsbijstand ingebrachte toelichting en begroting geen melding is gemaakt van dit verzoek om een betrouwbaarheidsonderzoek, zodat niet valt in te zien dat deze omstandigheid moet worden gemotiveerd.

Beoordeling

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3224) geeft artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) de raad beoordelingsruimte en daarmee de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van de afhandeling en beoordeling van bewerkelijke zaken en het op grond daarvan toekennen van extra uren rechtsbijstand boven de forfaitaire urengrens. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:950) is het beleid van de raad voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000 niet onredelijk. Gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel, hoeft niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren te leiden (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8694).

5.1.    De raad betoogt terecht dat blijkens de werkinstructie "Eerste aanvraag extra uren", onder punt 6, eerst dient te worden beoordeeld of een zaak feitelijk complex is. Pas als deze vraag bevestigend is beantwoord, wordt toegekomen aan de vraag of op grond van de Richtlijn dossierstudie een noodzaak bestaat om meer uren aan de zaak te besteden. Op grond hiervan heeft de raad in redelijkheid aan de hand van de Beslisboom ‘handvatten voor een snelle beoordeling extra uren strafzaken’ (hierna: de Beslisboom) kunnen beoordelen of sprake is van een bewerkelijke zaak. Volgens de Beslisboom is een zaak mogelijk bewerkelijk indien meer dan drie aspecten die wijzen op feitelijke complexiteit van toepassing zijn.

5.2.    Gelet op de werkinstructie "Extra uren in strafrechtzaken" kan het aantal zittingen worden aangemerkt als een indicatie dat de zaak feitelijk complex is, indien in de zaak drie of meer inhoudelijke en langdurige zittingen plaatsvinden, inclusief regiezitting.

In de aanvraag van 2 december 2016 om toekenning van extra uren rechtsbijstand is vermeld dat in de zaak van [appellant sub 2] een inhoudelijke zitting van minimaal een dagdeel zal plaatsvinden. Ter zitting bij de Afdeling heeft de raad verklaard eerst door het verslag van het telefonisch horen van [belanghebbende] van 14 april 2017 over het bezwaar ervan op de hoogte te zijn geraakt dat in de zaak ook een regiezitting zal plaatsvinden. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat op het moment van de aanvraag op 2 december 2016 het aantal zittingen geen indicatie was dat de zaak feitelijk complex is. Overigens had, indien de regiezitting door de raad wel was betrokken bij de beoordeling of de zaak feitelijk complex is, dit [appellant sub 2] niet kunnen baten, omdat ook inclusief de regiezitting in deze zaak geen sprake is van drie of meer inhoudelijke en langdurige zittingen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de raad ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in deze zaak geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestaat, omdat hij daarbij niet heeft betrokken dat een regiezitting zal plaatsvinden.

Het betoog slaagt.

Incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]

6.    [appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van de raad gegrond is. Nu de Afdeling tot het oordeel komt dat het hoger beroep van de raad gegrond is, zal zij eveneens de door [appellant sub 2] aangevoerde gronden beoordelen.

7.    [appellant sub 2] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat in zijn zaak een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestaat, als gevolg waarvan de zaak niet binnen de tijdsgrens kan worden afgehandeld. Daartoe voert hij aan dat hij wordt verdacht van zeer ernstige zedenmisdrijven. Volgens [appellant sub 2] is het, om de betrouwbaarheid van de aangeefster en getuigen te kunnen beoordelen en ter voorbereiding van de onderzoekswensen van de verdediging, noodzakelijk dat zijn gemachtigde de getuigenverhoren uitluistert en uitkijkt. Als hieruit discrepanties blijken dient te worden gecorrespondeerd met het Openbaar Ministerie en de rechtbank. Nu hij bovendien een ontkennende verdachte is, is zijn zaak feitelijk complex, aldus [appellant sub 2].

Verder betoogt [appellant sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat de gemachtigde van de raad ter zitting bij de rechtbank op 9 november 2017 heeft verklaard dat de kans dat een nieuwe aanvraag om extra uren rechtsbijstand zal worden toegewezen aanzienlijk is. Een op 9 november 2017 ingediende nieuwe aanvraag om extra uren rechtsbijstand is evenwel op 13 februari 2018 afgewezen. Ook voert hij aan dat de belangen gediend met het forfaitaire stelsel van vergoedingen van de raad niet opwegen tegen zijn belangen bij een goede rechtsbijstandverlening. Ten slotte wijst [appellant sub 2] erop dat het besluit van 19 december 2016 ondeugdelijk is gemotiveerd.

7.1.    Volgens de Beslisboom is een zaak mogelijk bewerkelijk indien meer dan drie aspecten die wijzen op feitelijke complexiteit van toepassing zijn. [appellant sub 2] heeft gesteld dat de strafzaak feitelijk complex was door de omvang van het dossier, het aantal zittingen en een ontkennende verdachte.

De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omvang van het dossier geen indicatie is dat de zaak feitelijk complex is. Uit de overgelegde stukken volgt dat het dossier 75 pagina's en tien verhoren bevat. Daarbij heeft de raad terecht in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] met het betoog dat het uitluisteren van de verhoren in zijn zaak noodzakelijk is, om de betrouwbaarheid van de aangeefster en getuigen te kunnen beoordelen en ter voorbereiding van de onderzoekswensen van de verdediging, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn zaak om die reden feitelijk complex is. Uit het overwogene onder 5.2. volgt dat het aantal zittingen geen indicatie is dat de zaak bewerkelijk is. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat [appellant sub 2] de beweerdelijk gepleegde feiten ontkent de zaak niet feitelijk complex maakt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zaak niet feitelijk complex is.

7.2.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Zoals de raad terecht in de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd, had de gestelde toezegging van de gemachtigde van de raad betrekking op de aanvraag van 9 november 2017 om extra uren rechtsbijstand, die in deze procedure niet ter beoordeling staat. Reeds hierom faalt het beroep van [appellant sub 2] op het vertrouwensbeginsel.

7.3.    Het betoog van [appellant sub 2] dat de belangen gediend met het forfaitaire stelsel van vergoedingen van de raad niet opwegen tegen zijn belangen bij een goede rechtsbijstandverlening, faalt eveneens. Dat [appellant sub 2] niet eerder voor een misdrijf is vervolgd en dat een veroordeling een zwaar effect zal hebben op zijn persoonlijke leven, betekent niet dat sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij door de afwijzing van de extra uren onevenredig wordt getroffen in zijn belangen.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het besluit van 19 december 2016 ondeugdelijk is gemotiveerd, geldt dat niet dat besluit, maar het besluit van 18 april 2017 ter beoordeling stond van de rechtbank.

Gelet op het voorgaande heeft de raad het verzoek om toekenning van extra uren rechtsbijstand terecht afgewezen.

Het betoog faalt.

8.    Gelet op het overwogene onder 5.2. en 7.3., is het hoger beroep van de raad gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 april 2017 alsnog ongegrond verklaren.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2017 in zaak nr. 17/3289;

IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

633.

BIJLAGE

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 22

1. Ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten wordt:

a. indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd; (…)

Artikel 31

1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

Werkinstructie Eerste aanvraag extra uren

Toevoegbeleid

Uitgangspunt is dat alle zaken binnen het forfait kunnen worden afgehandeld. In een klein aantal gevallen kan van de advocaat in redelijkheid niet worden verwacht dat hij een heel complexe zaak binnen de tijdgrens van het forfait afhandelt. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan toestemming worden gevraagd om meer uren aan de zaak te mogen besteden.

2. Extra uren doelmatig besteed

2.1. Algemeen

In de nota van toelichting bij het Bvr is doelmatig als volgt toegelicht:

a) de zaak moet een zodanig karakter hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden. (…)
b) de rechtsbijstandverlening moet in verhouding staan tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven (proportionaliteitsbeginsel). (…)

2.2. Feitelijk en juridische complexiteit

Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr 2000 gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. (…)

Feitelijke complexiteit

Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige. Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij. Bijvoorbeeld maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, gebruik van een tolk, psychische stoornis of een onverzoenlijke houding. Deze factoren maken de zaak wel intensief, maar niet feitelijk complex. (…)

6. Beoordeling begroting

Richtlijn dossierstudie in omvangrijke zaken

Voor de beoordeling van de begroting in een omvangrijke zaak maak je onderscheid tussen het globaal doornemen en het intensief bestuderen van (onderdelen van) het dossier. Als richtlijn voor de eerste, globale doorneming en schifting van het dossier geldt een maximale norm van drie pagina’s per minuut, vergelijkbaar met 3 à 4 uur per ordner van 500 pagina’s. (…) In een omvangrijke strafzaak hanteer je deze richtlijn bijvoorbeeld voor het diagonaal doornemen van het dossier. De advocaat kan dan de aspecten die van belang zijn voor de verdediging van zijn cliënt uit het dossier filteren. Deze norm voor de eerste doorneming en schifting van het dossier staat los van de beoordeling van de tijdsbesteding aan het daadwerkelijk bestuderen van relevant gebleken onderdelen van het dossier. De advocaat moet de begroting van deze uren onderbouwen. (…)

Werkinstructie Extra uren in strafrechtzaken

2. Bewerkelijke strafzaak

(…)

Je beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden

1. omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat verdachte daarin heeft;
2. omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Oslo-confrontatie;
3. omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. proceshouding verdachte en medeverdachten;
5. hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat;
7. tenlastelegging lidmaatschap van criminele organisatie
8. verzwarende omstandigheden.

Een strafzaak kan feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken.

(…)

Ad 5. Hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld

Het aantal zittingen kan de zaak bewerkelijk maken, als de zittingstoeslag niet meer volstaat. Dit is het geval bij drie of meer inhoudelijke en langdurige zittingen, inclusief regiezitting.

(…)

Een hulpmiddel bij de beoordeling van de bewerkelijkheid: beslisboom.

Beslisboom

Handvatten voor een snelle beoordeling extra uren strafzaken

B. Feitelijke complexiteit, is er sprake van:
Tabel uitspraak 201710326-1
Zijn meer dan 3 van bovengenoemde aspecten met betrekking tot feitelijke complexiteit van toepassing, dan is de zaak mogelijk bewerkelijk.