Uitspraak 201709566/1/A1


Volledige tekst

201709566/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Den Haag (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in het stadsdeel Haagse Hout in de wijk Waalsdorp (wijk 77).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2018, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college het "Plaatsingsplan ORAC’s Waalsdorp (wijk 77), Haagse Hout, Den Haag" vastgesteld en concrete locaties in de wijk Waalsdorp aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van een ORAC nabij de woning van [appellant] aan de [locatie] te Den Haag (locatie 77-30C; hierna: de locatie). Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd bevestigd dat het beroep zich richt tegen dat onderdeel van het besluit.

Beleidskeuze plaatsing ORAC's in de wijk Waalsdorp

2.    In beroep betoogt [appellant] dat het college niet heeft kunnen overgaan tot plaatsing van een ORAC op de locatie. Daartoe betoogt hij dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ervoor is gekozen in de wijk Waalsdorp over te gaan op de inzameling van huisvuil middels ORAC's. Het grootste deel van de wijk bestaat uit grondgebonden woningen die gebruik maken van minicontainers en grootschaliger appartementencomplexen hebben een inpandig afvalsysteem. Dit bestaande inzamelsysteem werkt prima, aldus [appellant]. Een systeem met ORAC's werkt slechts het bijplaatsen van afval naast de ORAC en de daarbij behorende overlast in de hand, zoals ook blijkt uit door [appellant] uitgevoerd onderzoek in andere wijken waar reeds ORAC's in gebruik zijn genomen. Bovendien leidt het gebruik van ORAC's volgens [appellant] tot een gefragmenteerd inzamelsysteem, nu GFT-afval en de inpandige afvalsystemen van appartementencomplexen nog afzonderlijk dient te worden opgehaald, hetgeen volgens [appellant] ook overlast met zich brengt. Daarnaast werkt de plaatsing van ORAC's een vergroot gebruik van plastic tasjes en zakken, alsmede het gebruik van de ORAC voor afval dat daarin niet huis hoort in de hand, hetgeen niet strookt met de milieudoeleinden van de gemeente, aldus [appellant].

Voorts betoogt [appellant] dat het college in het plaatsingsplan willekeurig heeft gehandeld. Dit blijkt reeds uit het feit dat in een deel van de Ruychrocklaan, anders dan op de gekozen locatie, niet wordt overgegaan van minicontainers naar ORAC's, aldus [appellant].

2.1.    In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het besluit van 31 oktober 2017, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gemeente werkt aan een schonere stad. Om de stad nog schoner te krijgen, moeten vuilniszakken uit het straatbeeld verdwijnen.

De gemeente geeft de voorkeur aan één ledigingssysteem per wijk. Uit een analyse van de wijk Waalsdorp is gebleken dat er een brede mix van grondgebonden woningen en gestapelde woningbouw aanwezig is. Verder blijkt dat met name bij de gestapelde woningbouw er sprake is van het aanbieden van huisvuil in vuilniszakken. Dit is, gelet op ervaringen in andere wijken, een mogelijke bron van vervuiling op straat (opentrekken vuilniszakken door dieren etc.). De oorspronkelijke doelstelling van de ORAC's, "de zak van straat", is dus ook van toepassing op Waalsdorp, aldus het college.

Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van willekeur of strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft het college erop gewezen dat het deel van de Ruychrocklaan waar niet is overgegaan op ORAC's niet is gelegen in de wijk Waalsdorp, maar in de wijk Duinzigt. Deze wijk valt onder het raadsbesluit inzake het 3e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers. Onder dat besluit is ervoor gekozen om in Duinzigt voor eengezinswoningen het gebruik van minicontainers te handhaven en voor hoogbouw ORAC's in gebruik te nemen. Bij het raadsbesluit inzake het 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers, waaronder Waalsdorp valt, is ervoor gekozen om in wijken met een gemengde bebouwing, zoals Waalsdorp, geheel over te stappen op ORAC's. Beide gevallen zijn ook overigens niet vergelijkbaar, nu in Duinzigt veel duidelijker onderscheid kan worden gemaakt tussen grondgebonden woningen en hoogbouw dan in Waalsdorp, aldus het college.

2.2.    De Afdeling stelt voorop dat de keuze om in de wijk Waalsdorp over te gaan tot de inzameling van huisvuil door middel van ORAC's, en daarmee de keuze om een ORAC te plaatsen op de locatie in hoge mate politiek-bestuurlijk van aard is en daarom door haar slechts terughoudend kan worden getoetst. Zij is van oordeel dat deze keuze niet zodanig onredelijk moet worden geacht dat het college daarvan af had dienen te zien. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om het standpunt van het college dat in de wijk Waalsdorp sprake is van een zodanig gemengde bebouwing dat het overgaan op inzameling van restafval door middel van ORAC's wenselijk wordt geacht onredelijk te achten. De omstandigheid dat in sommige delen van de wijk minder behoefte zou zijn aan ORAC's en de inzameling met minicontainers goed functioneert, doet daar niet aan af, nu het college de voorkeur mocht geven aan één inzamelsysteem per wijk. Het betoog van [appellant] dat ook bij het gebruik van ORAC's nog andere inzamelsystemen blijven bestaan, zoals die voor GFT-afval en de inpandige afvalsystemen van appartementencomplexen, brengt niet met zich dat het college voor de inzameling van restafval waar mogelijk niet zou mogen streven naar één inzamelsysteem. Evenmin kan het standpunt van het college dat inzameling in een gedeelde inzamelvoorziening het gebruik van andere inzamelmethoden die eerder een bron van vervuiling op straat opleveren overbodig maakt onredelijk worden geacht. Dat het plaatsen van ORAC's leidt tot zodanige overlast voor omwonenden of schade voor het milieu dat daarvoor niet gekozen had mogen worden, is niet aannemelijk gemaakt.

Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college willekeurig heeft gehandeld. Dat volgt immers niet uit de omstandigheid dat in een deel van de Ruychrocklaan geen gebruik wordt gemaakt van ORAC's, nu geen sprake is van vergelijkbare gevallen, gelet op de ligging van dat deel van de Ruychrocklaan in een andere wijk, de aard van bebouwing van die wijk en de afwegingen die daaromtrent in een ander raadsbesluit dan ziet op de voorliggende locatie zijn gemaakt.

Het voorgaande in aanmerking genomen is de conclusie dat het college in zoverre in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen.

De beroepsgrond faalt.

Voorbereiding besluit

3.    [appellant] betoogt dat de procedure die heeft geleid tot het definitieve plaatsingsplan onzorgvuldig is verlopen. Hij voert daartoe aan dat het betrekken van de bewoners in de procedure slechts een formaliteit lijkt en dat van daadwerkelijke inspraak van bewoners of belangenorganisaties geen sprake is geweest. Verzoeken om overleg met de gemeente zijn afgewezen. Er is weliswaar een informatieavond georganiseerd, maar ook daar was van daadwerkelijke inspraak geen sprake en was de boodschap dat bezwaren tegen het ontwerpplaatsingsplan slechts bij wijze van zienswijze konden worden ingediend. Dit heeft geleid tot een juridisering van de inspraakprocedure, waarbij eerst bij het definitieve plaatsingsplan de reactie van het college op de naar aanleiding van het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen bekend werd, aldus [appellant].

3.1.    De Afdeling stelt vast dat bewoners van de wijk Waalsdorp zijn uitgenodigd voor een informatieavond op 13 juni 2017 over het plaatsen van ORAC's in de wijk. Een informatiebijeenkomst voorafgaand aan de besluitvorming is bedoeld om belanghebbenden kennis te laten nemen van nieuwe plannen en hen te informeren over het besluitvormingsproces. Het houden van een dergelijke informatiebijeenkomst is niet bij wet voorgeschreven. Dat een informatieavond is gehouden tijdens de termijn om zienswijzen in te dienen en dat tijdens de informatieavond zelf geen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, leidt niet tot het oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Op 31 mei 2017 is het ontwerpplaatsingsplan ter inzage gelegd. Van 1 juni 2017 tot en met 12 juli 2017 konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Dit heeft [appellant] ook gedaan. Het college heeft in de Nota van Antwoord gereageerd op de door belanghebbenden over het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen. Daarin is onder punt 3 een beschrijving opgenomen van de onderwerpen die naar voren zijn gebracht en is in algemene zin daarop gereageerd. Vervolgens zijn onder punt 4 de specifieke zienswijzen van de belanghebbenden weergegeven, waaronder die van [appellant], en is daarop gereageerd. Daarbij is op bepaalde onderdelen verwezen naar de algemene reacties onder punt 3. Niet is gebleken dat [appellant] onvoldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunten naar voren te brengen. Dat het college voorafgaand aan of tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplaatsingsplan niet in informeel overleg is getreden met bewoners of andere belangengroepen leidt niet tot het oordeel dat het besluit van 31 oktober 2017 niet zorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt voorts dat het college bij het aanwijzen van de locatie onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden. Dit blijkt volgens hem al uit de randvoorwaarden die het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor de plaatsing van ORAC's, waarmee slechts de belangen van de gemeente worden gediend en de belangen van bewoners niet lijken te zijn betrokken.

4.1.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 gehanteerd. Deze houden in:

"- Loopafstand: De maximale loopafstand van perceel tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 meter wordt gehanteerd. De maximale loopafstand van 125 meter kan gehanteerd worden wanneer geen andere locatie beschikbaar is of wanneer aan één van de onderstaande criteria meer recht kan worden gedaan. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college onder bijzondere omstandigheid besluiten hiervan af te wijken.

- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur : zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

4.2.    Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC's dient het college alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan af te wegen. In dat kader komt gewicht toe aan de randvoorwaarden en aan de belangen van omwonenden. Voor zover de belangen van omwonenden niet in de randvoorwaarden zijn opgenomen, kan daaruit op zichzelf nog niet worden afgeleid dat het college die belangen buiten beschouwing heeft gelaten. Mede gelet op de reactie van het college op ingebrachte zienswijzen in de Nota van Antwoord, heeft het college bij het maken van een belangenafweging niet louter volstaan met een toetsing van een beoogde locatie aan de randvoorwaarden, maar heeft het ook de belangen van omwonenden bij zijn besluit betrokken.

Het betoog faalt.

Belangenafweging ten aanzien van geschiktheid locatie

5.    [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot plaatsing van de ORAC op de locatie. Daartoe stelt hij, zakelijk weergegeven, dat de ORAC een aantasting van het stadsbeeld veroorzaakt en zal leiden tot waardevermindering van nabijgelegen woningen, waaronder de zijne. Bovendien zal de plaatsing leiden tot stank- en geluidsoverlast en bestaat het risico dat zwerfvuil rondom de ORAC zal worden geplaatst, dat ongedierte zal aantrekken. Bij brief van 24 september 2018 heeft [appellant] aangegeven dat de overlast en het zwerfvuil die gevreesd werden zich inmiddels daadwerkelijk hebben gemanifesteerd. Voorts is gebleken dat de ORAC niet tweemaal per week wordt geleegd, aldus [appellant].

5.1.    In het algemene deel van de Nota van Antwoord is vermeld dat ORAC's in de gemeente Den Haag al jaren worden gebruikt en dat de gemeente nauwelijks klachten ontvangt over stankoverlast. Reden hiervoor is dat de ORAC's grotendeels onder de grond worden geplaatst en twee halve schalen hebben die tegen elkaar indraaien, waardoor stankoverlast tot een minimum wordt beperkt. De ORAC's worden bovendien twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd.

Voorts vermeldt de Nota dat de ORAC's voorzien zijn van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers, waardoor het plaatsen van een vuilniszak niet of nauwelijks geluidsoverlast veroorzaakt. Het legen van de ORAC's gebeurt doorgaans op werkdagen tussen 07:00 en 22:00 uur en duurt vijf tot tien minuten. Onder deze omstandigheden zal de mogelijke geluidshinder binnen aanvaardbare grenzen blijven.

Daarnaast vermeldt de Nota dat door de grotendeels ondergrondse plaatsing van de ORAC's de hoogte daarvan slechts één meter is en, omdat op veel locaties al auto's geparkeerd staan, daardoor geen sprake is van een devaluatie van het straatbeeld, uitzicht en woongenot. Het is aan belanghebbenden om aannemelijk te maken dat de plaatsing van ORAC's tot waardedaling van de woning leidt.

Tenslotte vermeldt de Nota dat bij plaatsing van ORAC's altijd rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,50m tussen gevel en ORAC's, zodat de doorgang voor rolstoelgebruikers en kinderwagens gewaarborgd is. Aangezien ORAC's veelal in de parkeervakken of -stroken geplaatst zijn, staan deze doorgaans niet dichter op huizen dan geparkeerde auto's.

5.2.    In de Nota van Antwoord is in reactie op de ingediende zienswijzen voorts opgenomen dat de gemeente niet kan garanderen dat de locaties waar de ORAC's worden geplaatst altijd schoon zijn, maar dat breed wordt ingezet op een schone, veilige en leefbare omgeving. Dit doet de gemeente door de ORAC's tweemaal per week te legen en op te treden tegen bewoners die deze onjuist gebruiken. Indien er vuil rondom de container wordt aangetroffen kan daarvan melding worden gemaakt en zal de gemeente handhavend optreden. In andere wijken is de ervaring dat straten waar ORAC's zijn geplaatst veelal schoner zijn dan voorheen het geval was. Het gebruik van ORAC's zorgt er bovendien voor dat ongedierte niet meer bij afval kunnen.

Daarnaast vermeldt de Nota dat de gemeente meent dat geen sprake is van devaluatie van het standsgezicht en dat de gemeente zich daaromtrent laat adviseren door de Adviescommissie Openbare Ruimte.

5.3.    In aanmerking genomen de hiervoor niet onredelijk geachte beleidskeuze om tot plaatsing van ORAC's in de wijk Waalsdorp over te gaan heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in hetgeen [appellant] over de hinder door stank, zwerfvuil of geluid naar voren heeft gebracht geen aanleiding hoeven zien van de aanwijzing van de locatie af te zien. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking hetgeen het college in de Nota van Antwoord heeft gesteld, en met name dat de ORAC's in de gemeente al jaren worden gebruikt en kennelijk slechts incidenteel tot klachten van die aard hebben geleid. Dat er op enig moment kennelijk sprake is geweest van overlast en zwerfvuil leidt gelet daarop niet tot een ander oordeel. In de Nota van Antwoord is aangegeven welke stappen omwonenden kunnen en het college zal ondernemen indien zich een dergelijke situatie voordoet. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling met bovenvermelde motivering tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat plaatsing van de containers, gelet op de beperkte hoogte daarvan, geen onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld of woongenot oplevert. In de stelling van [appellant] dat zijn woning in waarde zal dalen behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van ORAC's schade te lijden die in verband met de onevenredigheid daarvan niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek tot nadeelscompensatie tot het college kunnen richten en dat de beslissing daarop voor bezwaar en beroep vatbaar is.

Hoewel naar de Afdeling onderkent de door het college gekozen locatie voor [appellant] een bepaalde mate van belasting met zich brengt, bestaat er, het voorgaande in aanmerking genomen, in zoverre geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot plaatsing van de ORAC op de locatie.

De beroepsgrond faalt.

6.    [appellant] betoogt vervolgens dat het college willekeurig heeft gehandeld door in de hiervoor onder 5. weergegeven bezwaren tegen plaatsing op de locatie geen aanleiding te zien tot wijziging van die locatie te besluiten, terwijl verschillende andere aanvankelijk gekozen locaties in het definitieve plaatsingsplan zijn gewijzigd naar aanleiding van vergelijkbare bezwaren van omwonenden. Daarbij wijst [appellant] in het bijzonder op de locatie met nummer 77-13, die is gewijzigd, en de locatie met nummer 77-10, die is komen te vervallen.

6.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van willekeur. Op locatie 77-13 is bij plaatsing van de ORAC's gebleken dat ondergrondse bekabeling aanwezig was die nog niet zichtbaar was bij het graven van proefsleuven en die niet kon worden vrijgeschakeld. Hierdoor konden de ORAC's niet worden geplaatst en is een andere locatie gekozen. Op locatie 77-30C waren ook kabels aanwezig, maar deze verhinderden de plaatsing van één ORAC, in plaats van de voorgenomen twee, niet. Locatie 77-10 is komen te vervallen, omdat geen geschikte locatie binnen randvoorwaarden kon worden gevonden. Plaatsing aan de Oostduinlaan was niet mogelijk, nu dit een 50km-zone is waar ook openbaar vervoer van gebruik maakt en de doorstroming van verkeer door plaatsing in gevaar zou komen, aldus het college.

6.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college afdoende heeft gemotiveerd waarom met betrekking tot andere locaties wel tot wijziging, dan wel het laten vervallen, van de gekozen locaties is gekomen en in voorliggend geval niet, zodat geen sprake is geweest van willekeur. Uit het feit dat plaatsing van de ORAC op locatie 77-30C reeds heeft plaatsgevonden, volgt dat daar kennelijk geen sprake was van de bij plaatsing op locatie 77-13 ondervonden problemen met ondergrondse kabels. Daarnaast heeft het college uiteengezet waarom van plaatsing op locatie 77-10 is afgezien, terwijl door [appellant] niet is betoogd dat op locatie 77-30C van een vergelijkbare situatie als op die locatie sprake is.

De beroepsgrond faalt.

Alternatieve locaties

7.    [appellant] beoogt tenslotte dat dat het college in de Nota van Antwoord niet voldoende is ingegaan op de aangedragen geschikte alternatieve locaties voor plaatsing van ORAC's en dat het college, gelet op het bestaan van die geschikte alternatieve locaties, niet in redelijkheid de gekozen locatie heeft kunnen aanwijzen. Daartoe wijst hij erop dat het college onvoldoende is ingegaan op de alternatieve locatie naast de ingang van de Ruychrocklaan 171, nu daarbij niet duidelijk is gemaakt waarom de enkele aanwezigheid van kabels en leidingen deze locatie minder geschikt maakt dan de gekozen locatie, en evenmin inzicht is gegeven in hoe de keuze voor deze alternatieve locatie de in de randvoorwaarden opgenomen maximale loopafstand overschrijdt. Het college heeft volgens [appellant] evenmin afdoende gemotiveerd waarom de tweede alternatieve locatie, gelegen naast de eerstgenoemde, niet geschikt zou zijn. De enkele verwijzing naar de aanwezigheid van bomen is volgens hem onbegrijpelijk, nu dit dezelfde boom betreft als bij de eerste alternatieve locatie en deze daar niet als probleem is aangemerkt. Ook de derde alternatieve locatie, voorbij de hoofdingang van het appartementencomplex, heeft het college volgens hem onvoldoende gemotiveerd ongeschikt geacht, door enkel op te merken dat deze locatie zorgt voor langere loopafstanden. In de brief van 24 september 2018 heeft [appellant] voorts betoogd dat uit eigen metingen blijkt dat de eerste en tweede alternatieve locaties niet leiden tot overschrijding van de maximale loopafstanden en dat de loopafstand naar de derde alternatieve locatie voor de meeste omwonenden korter is dan die naar de gekozen locatie. Bovendien heeft het college in sommige andere gevallen wel gekozen voor een locatie, of afgezien van het plaatsen van een ORAC op een locatie, waardoor loopafstanden van meer dan 125 meter zijn ontstaan, aldus [appellant].

7.1.    In de Nota van Antwoord heeft het college vermeld dat de alternatieve locatie naast de ingang van de Ruychrocklaan 171 geen geschikte locatie is in verband met de ligging van kabels en leidingen. Daarnaast is het volgens het college geen verbetering van het plan in verband met het overschrijden van de maximale loopafstanden. Voorts heeft het college verwezen naar de randvoorwaarden, waarin is opgenomen dat zo min mogelijk kabels en leidingen dienen te worden omgelegd.

De Nota vermeldt voorts dat de locatie naast de eerste alternatieve locatie geen verbetering van het plan is in verband met maximale loopafstanden en de aanwezigheid van bomen die problemen opleveren bij het legen van de ORAC's.

De Nota vermeldt tevens dat de locatie voorbij de hoofdingang van het appartementencomplex geen verbetering van het plan is in verband met langere loopafstanden.

Ter zitting heeft het college verder uiteengezet dat het hoofdargument om de alternatieve locaties minder geschikt te achten dan de gekozen locatie is gelegen in de langere loopafstanden. Daarbij is van belang dat het college het in verband met de veiligheid onwenselijk acht dat omwonenden een straat waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt anders dan via een zebrapad dienen over te steken om een ORAC te bereiken, ook indien die straat, zoals de Ruychrocklaan, geen hoofdroute of ontsluitingsweg is. Het is derhalve een vaste gedragslijn van het college om in dergelijke gevallen loopafstanden te berekenen via het dichtstbijzijnde zebrapad. In voorliggend geval leidt dit tot langere loopafstanden die de alternatieve locaties minder geschikt maken dan de gekozen locatie, aldus het college.

7.2.    Anders dan [appellant] betoogt, geeft de Nota van Antwoord er geen blijk van dat het college onvoldoende op de aangedragen alternatieve locaties is ingegaan. De omstandigheid dat alternatieve locaties bestaan, is in het licht van de door het college daartegen aangedragen bezwaren voorts onvoldoende om te kunnen oordelen dat het college niet in redelijkheid de gekozen locatie de voorkeur heeft kunnen geven boven de door [appellant] genoemde locaties. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college naar voren heeft gebracht over de aanwezigheid van bomen en kabels en leidingen die de alternatieve locaties minder geschikt maken dan de gekozen locatie.

De Afdeling ziet evenmin aanleiding niet uit te gaan van de juistheid van het standpunt van het college dat een keuze voor de alternatieve locaties leidt tot een ongewenste verlenging van loopafstanden. Weliswaar ziet de randvoorwaarde over veiligheid op hoofdroutes en wijkontsluitingswegen en staat vast dat de Ruychrocklaan niet als zodanig is aangewezen, maar dat laat onverlet dat het college, gelet op de aard en de formulering van de randvoorwaarde, in het bijzonder ook in het kader van de beoordeling van de vraag of de voorgestelde alternatieve locatie geschikter is dan de aangewezen locatie, het aspect mocht betrekken of de veiligheid in geding is bij het daarbij moeten oversteken van een weg (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3869). De Ruychrocklaan vormt een doorgaande route waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt. Vaststaat dat ter hoogte van de voorgestelde alternatieve locatie geen zebrapad aanwezig is. Gelet hierop kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het uit een oogpunt van veiligheid ongewenst is dat gebruikers van de ORAC's anders dan via het dichtstbijzijnde zebrapad deze weg moeten oversteken teneinde de ORAC's te bereiken, hetgeen leidt tot de ongewenste verlenging van loopafstanden. De omstandigheid dat bij sommige andere door het college gekozen locaties kennelijk sprake is van loopafstanden van meer dan 125 meter, maakt niet dat het college in het voorliggende geval geen doorslaggevend belang heeft mogen hechten aan het vermijden van door het college niet ten onrechte ongewenst geachte lange loopafstanden.

Hoewel begrijpelijk is dat [appellant] de ORAC liever niet in de directe nabijheid van zijn woning geplaatst zou zien, bestaat in het licht van het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn, dat het college deze in redelijkheid had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

De beroepsgrond faalt.

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Polak    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

574.