Uitspraak 201802150/1/A1


Volledige tekst

201802150/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Belangenbehartiging Wijkraad Welgelegen, gevestigd te Haarlem,
appellante,

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2018 in zaak nrs. 18/219 en 18/220 in het geding tussen:

1.    Stichting Belangenbehartiging Wijkraad Welgelegen,
2.    Stichting Haarlemsbouwplannen.nl, gevestigd te Haarlem,

en

het college van burgemeesters en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college aan de gemeente Haarlem een omgevingsvergunning verleend voor de herinrichting van de Dreef te Haarlem.

Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college het door de Wijkraad daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, en dat besluit gehandhaafd met aanvulling van de motivering.

Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het door de Wijkraad daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Wijkraad hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar de Wijkraad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R. de Vries en ing. R. Admiraal, bijgestaan door mr. L. van der Meulen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit aanleggen. De bodem verstorende werkzaamheden bestaan uit het vervangen van de fundatie van het voet- en fietspad (tot ongeveer 40 cm beneden maaiveld) en de vervanging van het bestaande riool over een lengte van ongeveer 280 m met een breedte van ongeveer 3 tot 4 m en tot ongeveer 1,6 m beneden maaiveld.

Ter plaatse van de werkzaamheden hebben de gronden volgens het bestemmingsplan "Frederikspark" de bestemming "Verkeer" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht". Volgens artikel 17, lid 17.5, van de planregels is het noodzakelijk dat een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen wordt verleend, alvorens de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.

2.    De Wijkraad heeft bezwaar tegen de voorgenomen herinrichting van de Dreef. Door de voorgenomen asfaltering van de weg wordt afbreuk gedaan aan het historische karakter van de Dreef, aangezien de Dreef was voorzien van klinkers en de uitstraling had van een boulevard.

3.    De werkzaamheden zijn omstreeks mei 2018 afgerond. De weg is weliswaar geasfalteerd, maar de toplaag is voorzien van een structuur van straatstenen die gelijkenis heeft met de situatie vóór uitvoering van de werkzaamheden.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    De Wijkraad betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het asfalteren van de Dreef in strijd is met de bestemming "Waarde - beschermd stadsgezicht" als omschreven in artikel 18 van de planregels. Volgens de Wijkraad is daarom ook een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.

4.1.    Artikel 18, lid 18.1, van de planregels luidt: "De voor "Waarde - beschermd stadsgezicht" aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing."

Lid 18.2, luidt: "In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels: […]."

4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen diende te verlenen, aangezien de aangevraagde werkzaamheden niet in strijd zijn met artikel 17 van de planregels.

De rechtbank heeft ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een omgevingsvergunning was vereist voor de activiteit gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Voor zover artikel 18, lid 18.1, van de planregels niet alleen ziet op gebouwen hetgeen door het college ter zitting is betoogd, overweegt de Afdeling dat in de toelichting van het bestemmingsplan, noch in de aanwijzing stadsgezicht Haarlem van 5 december 1990, is vermeld dat beschermende waarde toekomt aan de materiaalkeuze van het wegdek op de Dreef. In artikel 18, lid 18.2, van de planregels zijn alleen regels vermeld met betrekking tot bouwwerken en niet met betrekking tot werken zoals hier aan de orde.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

672.