Uitspraak 201802972/1/A3


Volledige tekst

201802972/1/A3.
Datum uitspraak: 20 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amstelveen,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2018 in zaak nr. 17/4888 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.R.G. Keijzer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door T. Kok, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De in de uitspraak aangehaalde regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.

2.    [appellante] heeft een urgentieverklaring voor woningtoewijzing om sociale en medische redenen aangevraagd. Zij heeft de door haar bewoonde onzelfstandige woonruimte op verzoek van de verhuurder per 1 maart 2017 verlaten. Zij woonde daar sinds 1 juli 2012. [appellante] heeft verschillende medische en psychische klachten.

Uitspraak rechtbank

3.    De rechtbank is van oordeel dat het college de urgentieverklaring terecht heeft geweigerd op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016 (hierna: de Verordening) en artikel 2.2, onder d en j, van de Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking gemeente Amstelveen (hierna: de Beleidsregels). Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het huisvestingsprobleem van [appellante] voorkomen had kunnen worden en opgelost kan worden met behulp van een voorliggende voorziening.

Met het college is de rechtbank van oordeel dat de door [appellante] overgelegde medische stukken geen aanknopingspunten bevatten waaruit volgt dat [appellante] medisch gezien, al dan niet met behulp van haar netwerk, niet in staat was om gedurende de huurperiode een woonruimte te zoeken. Evenmin blijkt uit de door [appellante] overgelegde medische stukken dat niet van haar kan worden verwacht dat zij buiten de regio Amstelveen gaat wonen. Een concrete medische onderbouwing daarvoor ontbreekt in de door [appellante] overgelegde medische stukken, aldus de rechtbank. Gelet op het ontbreken van een concrete medische onderbouwing van de gevolgen van de medische klachten van [appellante], heeft het college op de aanvraag kunnen beslissen zonder een advies bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in te winnen.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het huisvestingsprobleem van [appellante] voorkomen had kunnen worden en opgelost kan worden met behulp van een voorliggende voorziening. Het college heeft het standpunt dat zij haar best niet heeft gedaan om een woning te vinden niet onderbouwd. [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college is gevolgd dat zij zich niet voldoende heeft ingespannen om tijdens de huurperiode zelf of met behulp van haar netwerk een passende woonruimte binnen of buiten de regio Amstelveen te vinden. Zij heeft onder andere op woningen op WoningNet gereageerd, maar haar opgebouwde wachttijd is niet lang genoeg. Daarnaast moet zij rondkomen van een Wajong-uitkering en is haar inkomen daardoor te laag om op de particuliere woningmarkt een woning te kunnen huren. [appellante] betoogt dat zij niet gehouden is om ook buiten de gemeente Amstelveen naar woonruimte te zoeken. De rechtbank miskent de ernst van de medische klachten van [appellante]. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij medisch gezien niet gehouden is bij familie en kennissen in de buurt te blijven. [appellante] is na het verbreken van haar relatie terug gegaan naar Amstelveen omdat ze ondersteuning nodig heeft van familie. De rechtbank stelt ten onrechte dat een concrete medische onderbouwing van de gevolgen van de medische klachten ontbreekt. Naast fysieke klachten heeft ze ook psychische klachten, waardoor het moeilijk is om voor zichzelf te zorgen. Daarbij heeft ze hulp nodig van mensen die ze vertrouwt. Dat zijn familie en kennissen. Zij verwijst naar een verklaring van haar zus.

De rechtbank heeft voorts miskend dat zij een urgentieverklaring heeft aangevraagd op grond van sociale en medische gronden. Zij heeft fysieke en psychische klachten, waaronder PTSS en een depressieve stoornis. Zij meent dat zij op grond van haar medische klachten een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Daarvoor heeft zij voldoende stukken aangeleverd waaruit haar klachten en beperkingen blijken. Voor de beoordeling van deze stukken had het college een medisch deskundige moeten inschakelen. De medewerkers van de gemeente zijn daarvoor niet voldoende medisch onderlegd, aldus [appellante]. [appellante] verzoekt de Afdeling een medisch deskundige te benoemen.

4.1.    De systematiek van de Verordening is dat een aanvraag eerst wordt getoetst aan de algemene weigeringsgronden in artikel 2.6.5 van de Verordening. Alleen als deze weigeringsgronden niet van toepassing zijn, komt het college toe aan de beoordeling of sprake is van één van de urgentiecategorieën genoemd in artikel 2.6.8 van de Verordening, waaronder urgentie vanwege medische of sociale redenen. De rechtbank heeft niet miskend dat de aanvraag voor urgentie berust op sociale en medische gronden, maar is niet aan een beoordeling toegekomen of voldaan wordt aan deze urgentiecategorie omdat de rechtbank van oordeel is dat het college terecht de weigering op een algemene weigeringsgrond heeft gebaseerd.

4.2.    De Afdeling zal in het navolgende eerst de gronden gericht tegen het oordeel dat een algemene weigeringsgrond van toepassing is, beoordelen. Alleen als die beroepsgronden slagen, komt de Afdeling toe aan de beoordeling van de gronden die zien op de toepasselijkheid van de urgentiecategorie op sociale en medische gronden.

4.3.    Het college heeft aan de weigering de algemene weigeringsgrond in artikel 2.6.5, onder d, en impliciet, de gronden onder c en e, van de Verordening aan de afwijzing van de urgentie ten grondslag gelegd. [appellante] is akkoord gegaan met de opzegging van de huur. Daarnaast kon haar huisvestingsprobleem met een voorliggende voorziening worden voorkomen, of worden opgelost.

4.4.    [appellante] stelt dat de medische stukken die zij heeft ingebracht voldoende aantonen dat zij vanwege haar medische klachten bij familie en kennissen in de buurt moet blijven wonen en van haar niet verwacht kan worden dat zij buiten de regio Amstelveen naar een woning zoekt. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt het volgende.

In de brief van de huisarts G.A. Bogaerds van 10 januari 2017 staat dat [appellante] lijdt aan de ziekte van Crohn, fybromyalgie en chronisch vermoeidheidssyndroom en dat zij paniekaanvallen heeft veroorzaakt door tijdsdruk, spanningen en chaotische drukte. Zij heeft EMDR gehad, wat deels geholpen heeft. Door de vermoeidheid slaapt zij overdag ook veel en heeft zij rust nodig. In een brief van de anesthesioloog H.M. Koning van 27 juni 2017 en brieven van hem aan de huisarts staat dat zij in behandeling is voor pijnklachten aan nek, rug, voeten en been. Hij stelt dat het voor haar gezondheid beter is om in een benedenwoning of in een woning met een lift te wonen. In de brief van de huisarts van 8 november 2017 staat dat hij het wenselijk acht dat zij in de buurt van haar familie blijft wonen. In de verklaring van haar behandelend psychiater S.M.E. Schopman van 12 september 2017 staat dat zij in behandeling is voor PTSS en depressie bij fybromyalgie en vermoeidheid. Hij verklaart dat het voor de gezondheid van [appellante] van belang is dat zij een rustige plaats waar weinig prikkel zijn, heeft om te verblijven waar weinig prikkels zijn. Vanwege de klachten, onder andere de paniekaanvallen, is het prettig voor haar om in de buurt van haar eigen netwerk te verblijven zodat zij ondersteund kan worden bij het uitlaten van de hond, koken en boodschappen. Zijn verwachting is dat als zij verder van haar netwerk komt te wonen dit haar situatie niet ten goede zal komen omdat haar netwerk haar psychische toestand in de gaten houdt.

In de verklaring van 1 augustus 2017 van [zus van appellante] staat dat [appellante] ondersteuning nodig heeft als zij een paniekaanval heeft, om naar buiten te gaan en om aangemoedigd te worden om te eten en te zorgen dat er eten in huis is. Zij stelt dat als haar netwerk niet in de buurt woont, [appellante] zal vereenzamen, niet meer op straat zal komen en niet meer zal eten.

Wat betreft de pogingen van [appellante] om een woning te verkrijgen door te reageren op WoningNet blijkt het volgende uit het dossier. In het rapport Urgentiewoonzaken van 18 april 2017 staat dat [appellante] in WoningNet niet reageert op lotingwoningen en vaak op benedenwoningen en eengezinswoningen. Naar aanleiding van de aanvraag om urgentie is haar geadviseerd ook op lotingwoningen te reageren en meegedeeld dat een kamer ook een voorliggende voorziening is. Tevens is meegedeeld dat zij tevens op woningen buiten de regio Amstelveen moet reageren.

4.5.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uit de door [appellante] overgelegde stukken niet blijkt dat het medisch gezien absoluut noodzakelijk is dat zij in de buurt van haar familie woont en dat niet van haar kan worden gevergd dat zij buiten de regio Amstelveen naar een woning zoekt. Voorts blijkt dat [appellante] haar zoektocht naar een woning heeft beperkt tot de regio Amstelveen binnen een beperkte categorie van zelfstandige woonruimte. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het huisvestingsprobleem opgelost kan of kon worden door een voorliggende voorziening. Het college mocht de aanvraag reeds om deze reden weigeren.

Voor het inschakelen van een medisch deskundige ziet de Afdeling geen aanleiding. De door [appellante] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 1993, ECLI:NL:RVS:1993:AN3512, AB 1994, 180 ziet op het inwinnen van een advies bij de GGD in het kader van de beoordeling van de medische redenen voor een urgentie. Aan het toetsen van de medische omstandigheden van [appellante] is het college niet toegekomen vanwege de toepasselijkheid van een algemene weigeringsgrond.

Aan de beroepsgrond gericht tegen de weigering op grond van artikel 2.6.5, tweede lid, van de Verordening in samenhang met artikel 2.2, onder j, van de Beleidsregels komt de Afdeling gelet op het voorgaande niet toe.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

725.

Bijlage

Huisvestingsverordening Amstelveen 2016

Artikel 2.6.5

1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[...]

c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;

d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;

[...]

i. de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was;

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een urgentiecategorie bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte.

[...]

Artikel 2.6.8. Overige regionale urgentiecategorieën

1.Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;

b. Woningzoekenden, met inbegrip van de situatie waarin dit slechts geldt voor één lid van het huishouden van een woningzoekende, die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte in een levensontwrichtende woonsituatie verkregen die naar het oordeel van burgemeester en wethouders alleen opgelost kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte, voor zover zij niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

[…]

Artikel 2.6.11

1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…]

Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking gemeente Amstelveen versie van juli 2015 (hierna: Beleidsregels)

Artikel 2.2

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning.

In de volgende gevallen is in ieder geval op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem:

[…]

- de aanvrager woont op dit moment bij een ander huishouden in;

[…]

- de aanvrager bewoont thans woonruimte op grond van een tijdelijke huurovereenkomst, welke binnenkort afloopt of bewoonde woonruimte op grond van een inmiddels afgelopen tijdelijke huurovereenkomst.

[…]

d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

Een voorliggende voorziening is een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn.

e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;

Hiervan is in ieder geval sprake:

- bij woninguitzetting wegens huurschuld of overlast, veroorzaakt door één of meerdere leden van het huishouden van aanvrager. Eventueel kan in het kader van een lokaal "laatste kans"-beleid toch besloten worden tot verlening van een urgentie aan het desbetreffende huishouden.

- als aanvrager zonder eerst te zorgen voor adequate woonruimte voor hem en zijn huishouden naar de desbetreffende gemeente is verhuisd.

[…]

i. de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was.

De woonplaats zoals vermeld in de Basisregistratie (BRP) is hierbij in beginsel leidend. Aanvrager wordt geacht verantwoordelijk te zijn voor de juistheid van zijn inschrijving in de BRP.

j. Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een urgentiecategorie bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte.

Woont een aanvrager van een urgentieverklaring gedurende de periode van twee jaar direct voorafgaand aan de aanvraag niet in een zelfstandige en volgens het bestemmingsplan voor permanente bewoning geschikte woning, dan kan de urgentieverklaring geweigerd worden.

Van deze weigeringsgrond is in ieder geval sprake als:

- het huisvestingsprobleem het gevolg is van het bewonen van onzelfstandige woonruimte, ongeschikt voor het huishouden van aanvrager;

- het huisvestingsprobleem het gevolg is van het bewonen van niet voor bewoning geschikte gebouwen of bouwwerken;

- het huisvestingsprobleem het gevolg is van het bewonen van gebouwen die ingevolge de Wet ruimtelijke ordening niet bewoond mogen worden.

Deze weigeringsgrond heeft tot doel te voorkomen dat woningzoekenden kiezen voor bewoning van daarvoor niet geschikte objecten, daardoor een huisvestingsprobleem krijgen en vervolgens via een urgentie voorrang op de woningmarkt kunnen krijgen. Daarmee is deze weigeringsgrond verwant aan de onder e. genoemde weigeringsgrond (verwijtbaarheid).