Uitspraak 201809154/2/A1


Volledige tekst

201809154/2/A1. 
Datum uitspraak: 7 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 5 oktober 2018 in zaken nrs. 18/2564 en 18/2934 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Dronten.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2018 heeft het college geweigerd aan [verzoekster] omgevingsvergunning te verlenen voor onder andere het in gebruik nemen van een mobiele puinbreker op het perceel [locatie 1] te Dronten.

Bij uitspraak van 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.H. Tuit, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hegger, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    [verzoekster] is een bedrijf op het gebied van onder meer grond-, weg- en waterbouwwerkzaamheden en heeft onder meer een vestiging op de percelen [locatie 1]-[locatie 2] te Dronten. Op deze percelen wordt puin opgeslagen om het later te kunnen verwerken.

[verzoekster] heeft op 14 september 2016 een aanvraag ingediend onder andere voor het gebruik van een mobiele puinbreker voor twaalf dagen per jaar op het perceel [locatie 1] te Dronten. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten het gebruiken van gronden en of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het oprichten van een inrichting.

Bij besluit van 7 november 2017 heeft het college besloten tot het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit dat strekt tot verlening van de door [verzoekster] gevraagde omgevingsvergunning.

Bij besluit van 15 mei 2018 heeft het college geweigerd de door [verzoekster] aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Onder meer de naar aanleiding van het ter inzage gelegde ontwerpbesluit ingekomen zienswijzen hebben het college tot het inzicht gebracht dat het gebruik van een mobiele puinbreker op locaties zoals de aangevraagde niet te verenigen zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Bij uitspraak van 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [verzoekster] tegen het besluit van 15 mei 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat uit het verhandelde ter zitting bij de rechtbank naar voren is gekomen dat het zwaartepunt van het college om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken is gelegen in de nieuwe ruimtelijke visie. Omdat in het besluit van 15 mei 2018 niets is opgenomen over deze nieuwe visie voor het bedrijventerrein, terwijl dit wel beslissend is geweest in de belangenafweging, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 15 mei 2018 te kort schiet en dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat het college de ter zitting gegeven motivering aan de weigering om mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan ten grondslag mocht leggen en heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 15 mei 2018 in stand te laten.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

3.    [verzoekster] en het college zijn onder meer verdeeld over het antwoord op de vraag of de aan [verzoekster] bij besluit van 25 april 2012 verleende omgevingsvergunning ook de toestemming om maximaal 12 dagen per jaar puin te breken op het perceel [locatie 2] te Dronten bevat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van deze rechtsvraag, voor zover daar in de hoofdzaak aan wordt toegekomen, alsmede de overige rechtsvragen die in de hoofdzaak spelen zich niet lenen voor beantwoording door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal daarom alleen het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen beoordelen.

De beoordeling van het verzoek

4.    [verzoekster] verzoekt een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het haar wordt toegestaan overeenkomstig haar aanvraag van 14 september 2016 tot een maximum van twaalf dagen per jaar tot inzet van de mobiele puinbreker over te gaan op het perceel [locatie 1] te Dronten. Het spoedeisend belang is volgens [verzoekster] gelegen in het feit dat het perceel op dit moment vol ligt met puin dat de afgelopen drie jaar is verzameld en dat gebroken moet worden. Deze op het perceel aanwezige hoeveelheid puin maakt volgens [verzoekster] dat puinbreekwerkzaamheden dringend noodzakelijk zijn, omdat anders afvoer naar elders moet plaatsvinden en zij duur puingranulaat moet inkopen.

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoekster] gedurende drie jaar puin heeft verzameld op het perceel [locatie 1], terwijl zij wist dat het college zich op het standpunt stelt dat [verzoekster] ter plaatse geen puin mag breken. [verzoekster] had er ook voor kunnen kiezen om het puin niet naar Dronten te vervoeren, maar naar haar vestiging in Almere, waar puin mag worden gebroken. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, nog daargelaten het verstrekkende karakter van deze voorziening.

Slot

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2019

776.