Uitspraak 201709136/1/V3


Volledige tekst

201709136/1/V3.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017 in zaak nr. NL17.10656 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de vreemdeling overgelegde e-mail een te onduidelijk en onzeker beeld van de op korte en lange termijn benodigde behandeling schetst om zonder nader medisch advies een verantwoorde overdracht aan Italië te waarborgen en dus een effectieve communicatie hierover met de Italiaanse autoriteiten niet mogelijk is. Om dit te onderbouwen voert de staatssecretaris aan dat uit de e-mail niet blijkt van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de vreemdeling bij overdracht als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.

2.1. De vreemdeling heeft in de aanvullende gronden van beroep een e-mail van zijn psycholoog van 26 februari 2017 overgelegd, die het volgende vermeldt:

Of er vanuit medisch perspectief bezwaar is tegen een overdracht naar Italië, is voor Veldzicht onmogelijk in te schatten. Van belang wordt geacht dat er mogelijkheid is tot behandeling van de traumatische klachten. Daar (zijn) is in Veldzicht mee gestart en de psychotherapie ten aanzien van de specifieke klachten wordt nu opgestart in klinische setting op een open afdeling. Afhankelijk van hoe deze behandeling aanslaat, zoals mijn collega eerder aangaf kunnen we dat binnen een maand zien, kan worden bekeken of de behandeling op ambulante wijze kan worden voortgezet.

Of een overdracht voor 10 januari 2018 plaats kan vinden, valt of staat dan ook met bovenstaande: kan er behandeling voor de traumatische klachten gegeven worden in Italië? En hoe slaat de behandeling hier in Nederland aan?

Op dit moment is er geen sprake van suïcide gevaar en (is) doordat er niet bekend is waar patiënt terecht komt in Italië en wat de mogelijkheden zijn, is het onmogelijk in te schatten of er kans is op decompensatie. Op dit moment acht het behandelend (team) het nog van belang dat patiënt in een klinische setting verblijft met de start van de traumatherapie om vervolgens over te gaan op ambulante behandeling.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980 en ECLI:NL:RVS:2017:2986) volgt uit het arrest C.K. dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Of dit het geval is moet volgens het Hof worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.

2.3. In dit geval maken de eerste en tweede passage uit de overgelegde e-mail, zoals ook door de rechtbank weergegeven, concreet melding van de gezondheidstoestand van de vreemdeling, zijn medische behandeling en de noodzaak daartoe. Deze passages beschrijven echter niet de gevolgen van een overdracht op zichzelf voor de gezondheidstoestand. Verder heeft de psycholoog in de derde passage het risico op suïcide en decompensatie als gevolg van de overdracht niet als reëel of hoog ingeschat. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft de vreemdeling dan ook door de e-mail te overleggen niet met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aangetoond. De staatssecretaris was dus niet verplicht nader onderzoek te verrichten naar de gezondheidstoestand en de gevolgen daarvoor van een overdracht.

De grief slaagt.

Conclusie

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 oktober 2017 beoordelen, voor zover dit na het vorenstaande nog bespreking behoeft.

4. De vreemdeling heeft in beroep geklaagd dat de staatssecretaris ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van de door de vreemdeling benodigde medische zorg in Italië en aan de Italiaanse autoriteiten geen individuele garanties heeft gevraagd voor deze zorg.

4.1. Blijkens de onder 2.2 genoemde uitspraken van de Afdeling volgt uit het arrest C.K. verder dat bij de vraag of in de verantwoordelijke lidstaat passende medische zorg aanwezig is het interstatelijk vertrouwensbeginsel een belangrijke rol speelt. Ingevolge dat beginsel bestaat een sterk vermoeden dat asielzoekers in de lidstaten die gebonden zijn aan de Opvangrichtlijn (PB 2013 L 180), passende medische zorg ontvangen. Dit betekent dat het onder die omstandigheden aan de betrokken asielzoeker is om te staven dat de voor zijn ernstige mentale of lichamelijke aandoening benodigde medische zorg in de verantwoordelijke lidstaat ontbreekt.

4.2. In dit geval maakt de onder 2.1 aangehaalde e-mail, zoals volgt uit het overwogene onder 2.3, alleen melding van de gezondheidstoestand van de vreemdeling, zijn medische behandeling en de noodzaak daartoe. Verder heeft de vreemdeling ter staving van zijn betoog over de mogelijkheid van de benodigde medische zorg verwezen naar de volgende stukken:

- het rapport "Aufnahmebedingungen in Italien. Zur aktuellen Situation von Asylsuchenden und Schutzberechtigten, insbesondere Dublin-Rückkehrenden in Italien" van Schweizerische Flüchtlingshilfe van augustus 2016;

- het rapport "Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy" van Danish Refugee Council en Swiss Refugee Council van 9 februari 2017;

- het rapport "Country Report: Italy. 2016 Update" van Associazione per gli Studi Giuridici sull'Immigrazione van 28 februari 2017;

- het rapport "Special report: Italy's migrant reception system is breaking" van Integrated Regional Information Network van 15 juni 2017.

Weliswaar vermelden deze stukken dat de medische zorg voor asielzoekers in Italië vaak belemmerd of beperkt wordt door administratieve hindernissen, communicatiestoornissen, tekorten aan behandelplaatsen en problemen met bekostiging, maar zij leiden niet tot de conclusie dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de medische zorg voor asielzoekers bestaan, zodat de staatssecretaris ten aanzien van Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan. Aangezien medische zorg dus niet op voorhand uitgesloten of onvoldoende is, heeft de vreemdeling met de genoemde stukken niet gestaafd dat de voor zijn mentale aandoening benodigde medische zorg in Italië ontbreekt. De staatssecretaris heeft terecht daarnaar geen nader onderzoek gedaan.

4.3. In het besluit, zoals toegelicht ter zitting bij de rechtbank, heeft de staatssecretaris erop gewezen dat als de vreemdeling daarin heeft toegestemd, voorafgaand aan de overdracht overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening (PB 2013 L 180) een uitwisseling van medische gegevens met de Italiaanse autoriteiten zal plaatsvinden. Indien zij melden op dat moment niet aan de specifieke medische behoeften van de vreemdeling te kunnen voldoen, schort de staatssecretaris de overdracht op. Weliswaar garandeert deze werkwijze niet dat de Italiaanse autoriteiten dit zullen melden aan de staatssecretaris, maar op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is de staatssecretaris er terecht van uitgegaan dat de Italiaanse autoriteiten hem zullen melden als zij niet kunnen voorzien in de door de vreemdeling benodigde voorzieningen (vergelijk de uitspraak van 16 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:73). De staatssecretaris heeft daarom terecht gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De staatssecretaris heeft dus terecht aan de Italiaanse autoriteiten geen individuele garanties gevraagd voor de door de vreemdeling benodigde medische zorg.

4.4. De beroepsgronden falen.

5. De vreemdeling heeft ten slotte in beroep geklaagd dat de staatssecretaris vanwege zijn gezondheidstoestand ten onrechte niet krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft bepaald dat uitzetting achterwege blijft.

5.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:266, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris in deze procedure terecht niet heeft beoordeeld of aanleiding bestond om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris wil de vreemdeling immers niet uitzetten naar zijn land van herkomst, maar overdragen aan Italië. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom dit onderscheid niet gerechtvaardigd is. Daarnaast heeft de staatssecretaris, zoals overwogen onder 2.3 en 4.2, de door de vreemdeling gestelde gezondheidstoestand betrokken bij zijn oordeel in het kader van de overdracht naar en medische zorg in Italië.

De beroepsgrond faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017 in zaak nr. NL17.10656;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Snijders
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

279