Uitspraak 201808740/2/A1


Volledige tekst

201808740/2/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Bungalowpark De Stille Wille Meijel B.V., [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], gevestigd en wonende te Meijel, Panningen en Eindhoven,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 25 oktober 2018 in zaken nrs. 18/2108, 18/1992, 18/2109, 18/1993, 18/2110, 18/1994, 18/2111, 18/1995, 18/2112,18/1996, 18/2113 en 18/1997 in het geding tussen:

Bungalowpark De Stille Wille Meijel B.V., [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C],

en

het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2017 en 27 december 2017 heeft het college Bungalowpark De Stille Wille Meijel B.V., [verzoeker B], [verzoeker A] en [verzoeker C] (hierna: De Stille Wille en anderen), onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen vier weken na de verzenddatum van deze besluiten het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de bungalows op het perceel Steenoven 12 te Meijel, nummers BU […], BU […], BU […], BU […], BU […], BU […] en BU […], te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2018 heeft het college de door de Stille Wille en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 20 en 27 december 2017 in stand gelaten, onder wijziging van de motivering daarvan.

Bij uitspraak van 25 oktober 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door De Stille Wille en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben De Stille Wille en anderen hoger beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2018, waar De Stille Wille en anderen, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, vergezeld door J.H.C. Derks, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Someren, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De lasten onder dwangsom zijn opgelegd, omdat het college zich op basis van controles op het recreatiepark op het standpunt stelt dat De Stille Wille en anderen in strijd met het bestemmingsplan recreatiebungalows voor bewoning laten gebruiken.

De opgelegde dwangsommen bedragen blijkens de besluiten van 20 en 27 december 2017 € 300,- per week per bungalow, met een maximum van € 3600,- per bungalow.

3. De Stille Wille en anderen hebben het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend omdat het college naar zij stellen nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, regelmatig op het park controleert en hen aanschrijft over verbeurde dwangsommen. Zij wensen daarom dat het besluit wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak. Het college heeft medegedeeld dat invorderingsbesluiten nog niet zijn genomen, maar wel zullen volgen, indien betaling van de verbeurde dwangsommen uitblijft.

4. De Stille Wille en anderen hebben aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet als overtreder kunnen worden aangemerkt. Daarnaast betogen zij dat de last onduidelijk is, omdat in de besluiten op bezwaar geen dwangsombedragen zijn genoemd.

4.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "2e Reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand", rust op de gronden waarop de besluiten betrekking hebben, de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie".

Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';

b. zomerhuisjesterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4';

c. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';

d. permanente bewoning van een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen'. Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.

met daaraan ondergeschikt:

e. tot en met o (…).

Ingevolge artikel 4.4.1 wordt onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

g. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, recreatiewoningen, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.1.

4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) is overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7996), van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt. Pas nadat is vastgesteld dat de betrokkene overtreder is, komt de vraag aan de orde of hij het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen, omdat hem alleen in dat geval een last onder dwangsom mag worden opgelegd (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2804).

4.3. Het college heeft ter zitting toegelicht hoe het heeft beoordeeld wie in de aan de orde zijnde gevallen als overtreder dient te worden aangemerkt en tot wie de lasten volgens het college moeten zijn gericht. Het heeft daartoe kadastrale gegevens met betrekking tot de zakelijke rechten op de recreatieobjecten geraadpleegd, alsmede beoordeeld welke (rechts)persoon het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen. Het college heeft naar het stelt het recht van opstal op de recreatiebungalow leidend geacht. In de gevallen waarin werd geconstateerd dat twee partijen een recht van opstal op het recreatieobject hebben, zijn in beginsel beiden aangeschreven.

Wat betreft [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], aan wie de lasten zijn opgelegd voor respectievelijk de bungalownummers […], […] en […], overweegt de voorzieningenrechter dat naar voorlopig oordeel de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college hen terecht als overtreder heeft aangemerkt, nu zij, naar niet in geschil is, een recht van opstal hebben voor de genoemde recreatiebungalows. Zij hebben in de hoedanigheid van opstalhouder derhalve zeggenschap over (het gebruik van) die recreatiebungalows. Gesteld noch gebleken is dat zij het desalniettemin niet in hun macht hebben om de overtreding te beëindigen, zodat hen een last onder dwangsom kon worden opgelegd.

Ook wat betreft De Stille Wille Meijel B.V., aan wie de lasten zijn opgelegd voor de bungalownummers […], […], […] en […], heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel terecht overwogen dat het college ook haar terecht als overtreder heeft aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij de zakelijke rechten die De Stille Wille Meijel B.V. heeft op de genoemde bungalows en de daaronder gelegen gronden in aanmerking genomen, alsmede de wettelijke mogelijkheden die dat De Stille Wille Meijel B.V. biedt, indien erfpachters en opstalhouders niet aan hun wettelijke of contractuele verplichtingen voldoen. Daarnaast is De Stille Wille Meijel B.V. beheerder van het recreatiepark, waar verhuur ten behoeve van bewoning door arbeidsmigranten plaatsvindt. Niet aannemelijk is dat de Stille Wille Meijel B.V. niet wist en niet kon weten dat de recreatiewoningen aldus in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt. Ook het huishoudelijk reglement dat De Stille Wille Meijel B.V. hanteert biedt haar mogelijkheden om daartegen op te treden. Daarnaast is ter zitting onweersproken door het college gesteld dat De Stille Wille Meijel B.V. in ieder geval met betrekking tot de bungalownummers […] en […] voor de huisvesting van arbeidsmigranten huurpenningen ontvangt van het uitzendbureau dat de arbeidsmigranten naar arbeid bemiddelt. Dat, zoals de gemachtigde van De Stille Wille en anderen heeft gesteld, indien dit al het geval is, De Stille Wille de huurpenningen slechts als tussenpersoon ontvangt, doet aan de betrokkenheid daarbij niet af.

Onder de gegeven omstandigheden heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel terecht geoordeeld dat mede lasten onder dwangsom aan de Stille Wille Meijel B.V. konden worden opgelegd.

Hetgeen De Stille Wille en anderen hebben aangevoerd met betrekking tot onduidelijkheid van de last, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de besluiten op bezwaar is de motivering van de lasten aangepast. Deze aanpassing van de motivering heeft geen betrekking op het bedrag van de dwangsom dat bij de primaire besluiten is vastgesteld. Nu bij de besluiten op bezwaar de primaire besluiten voor het overige ongewijzigd in stand zijn gelaten, geldt dit ook voor het bedrag van de dwangsom.

5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Verheij w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2019

641.


BIJLAGE

Burgerlijk Wetboek

Artikel 5:85:

1 Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.

2 In de akte van vestiging kan aan de erfpachter de verplichting worden opgelegd aan de eigenaar op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom - de canon - te betalen.

Artikel 5:87:

1 Een erfpacht kan door de erfpachter worden opgezegd, tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald.

2 Een erfpacht kan door de eigenaar worden opgezegd, indien de erfpachter in verzuim is de canon over twee achtereenvolgende jaren te betalen of in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn andere verplichtingen. Deze opzegging moet op straffe van nietigheid binnen acht dagen worden betekend aan degenen die als beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht in de openbare registers staan ingeschreven. Na het einde van de erfpacht is de eigenaar verplicht de waarde die de erfpacht dan heeft aan de erfpachter te vergoeden, na aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erfpachter te vorderen heeft, de kosten daaronder begrepen.

3 Een beding dat ten nadele van de erfpachter van het vorige lid afwijkt is nietig. In de akte van vestiging kan aan de eigenaar de bevoegdheid worden toegekend tot opzegging, behoudens op grond van tekortschieten van de erfpachter in de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 5:89:

1 Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.

2 Hij mag echter zonder toestemming van de eigenaar niet een andere bestemming aan de zaak geven of een handeling in strijd met de bestemming van de zaak verrichten.

3 Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter, zowel tijdens de duur van de erfpacht als bij het einde daarvan, de bevoegdheid gebouwen, werken en beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht of van de eigenaar tegen vergoeding der waarde zijn overgenomen, weg te nemen, mits hij de in erfpacht gegeven zaak in de oude toestand terugbrengt.

Artikel 5:101:

1 Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen.

2 Het recht van opstal kan zelfstandig dan wel afhankelijk van een ander zakelijk recht of van een recht van huur of pacht op de onroerende zaak worden verleend.

3 In de akte van vestiging kan de opstaller de verplichting worden opgelegd aan de eigenaar op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom - de retributie - te betalen.

Artikel 5:104:

1. De artikelen 92 en 95 zijn van overeenkomstige toepassing op het recht van opstal.

2. De artikelen 86, 87, 88, 91, 93, 94, 97 en 98 zijn van overeenkomstige toepassing op een zelfstandig recht van opstal.