Uitspraak 201704564/1/R2


Volledige tekst

201704564/1/R2.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Vereniging het Groene Hart Brabant (hierna: Groene Hart Brabant), gevestigd te Boxtel,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Vught,

en

de raad van de gemeente Vught,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Landhuis Spreeuwenburg, Taalstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Groene Hart Brabant hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2018, waar Groene Hart Brabant, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk en A.J.M. van den Wildenburg, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te ’s Hertogenbosch, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan maakt de realisatie van een landhuis mogelijk op een perceel waar in het verleden "Huize Spreeuwenburg" stond. Het perceel ligt aan een zijstraat van de Taalstraat te Vught.

Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Groene Hart Brabant leidt de voorziene ontwikkeling tot een aantasting van de huidige groenstructuur en een aantasting van cultuurhistorische waarden van het perceel.

Ontvankelijkheid

2. Over het betoog van [belanghebbende] dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen belanghebbenden zijn omdat hun perceel volgens hem niet grenst aan het plangebied en zij nauwelijks zicht hebben op het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

De kortste afstand van het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot het plangebied bedraagt ongeveer 10 meter. Verder is niet in geschil dat zij zicht hebben op het in het plan voorziene landhuis. Reeds daarom hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.

Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is ontvankelijk.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking beroepsgrond

4. Ter zitting hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hun beroepsgrond over de tijdelijke ontsluiting van het plangebied voor het bouwverkeer ingetrokken.

Cultuurhistorische waarden

5. Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voorziene landhuis niet leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarde van het perceel.

Groene Hart Brabant betoogt dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie, dat is neergelegd in de door de raad op 19 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Vught (hierna: Structuurvisie) tegenstrijdig is. Enerzijds wordt gestreefd naar behoud van bestaande cultuurhistorische waarden. Anderzijds worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan die juist een ingrijpende wijziging en aantasting van de te behouden cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben.

De cultuurhistorische waarde van het plangebied is volgens Groene Hart Brabant een organisch verlopen ruimtelijk ontwikkelingsproces met als resultaat de huidige bebouwingsvrije groene ruimte, omgeven door een gracht, op de plaats waar vroeger het huis Spreeuwenburg stond. Het plan maakt bebouwing mogelijk op dit open perceel en is daarom een inbreuk op de te beschermen cultuurhistorische waarde. Dat het resultaat van gebruik door de jaren heen cultuurhistorische waarde kan hebben blijkt volgens Groene Hart Brabant ook uit de definitie van "cultuurhistorische waarde" die is opgenomen in artikel 1, lid 1.24, van de planregels. Ook is volgens Groene Hart Brabant door verstedelijking en uitbreiding van de infrastructuur in de afgelopen eeuwen nu geen sprake meer van een landgoederenzone. Daardoor is ook herstel van een cultuurhistorische bouwlocatie in de landgoederenzone niet mogelijk.

Het planmatig ingrijpen op dit perceel door daar een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is volgens Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in strijd met de cultuurhistorische waarde van het plangebied, en daarmee ook met het gemeentelijk beleid waarin wordt gestreefd naar behoud van bestaande cultuurhistorische waarden.

Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] staat niet vast dat kan worden voldaan aan de stedenbouwkundige criteria voor beschermde dorpsgezichten uit de "Welstandsnota 2e herziening", door de raad vastgesteld op 4 februari 2016 (hierna: Welstandsnota). Het gebied rondom de Taalstraat is aangemerkt als beschermd dorpsgezicht, waardoor moet worden voldaan aan het hoogste beschermingsniveau uit de Welstandsnota. Het voorlopig oordeel van de verbrede welstandscommissie van 18 maart 2018 (hierna: welstandsbeoordeling) over een mogelijke invulling van het perceel met een landhuis was volgens hen kritisch. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betekent het voorziene landhuis een inbreuk op het huidige stedenbouwkundige beeld van de Taalstraat en omgeving en op de historische lintstructuur. Daarom en vanwege de kritische welstandsbeoordeling staat niet vast dat de ontwikkeling de cultuurhistorische waarden niet aantast.

De ontwikkeling verdraagt zich volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ook niet met het voorgaande bestemmingsplan, waarin de eis was opgenomen dat slechts mag worden gebouwd indien en voor zover geen wezenlijke veranderingen in het stedenbouwkundige beeld plaatsvinden.

5.1. Op het perceel rust onder andere de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht".

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en de daarin aanwezige bebouwing, groenstructuren en waterpartijen.

In afwijking van de regels met betrekking tot de andere daar voorkomende bestemmingen, is het verboden de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' bestemde gronden te bebouwen, daarop werken of werkzaamheden uit te voeren, of deze gronden te gebruiken in strijd met de in dit artikel opgenomen regels.

Deze regels hebben voorrang bij strijdigheid met de regels die van toepassing zijn voor de andere daar voorkomende bestemmingen."

Artikel 5, lid 5.2 luidt:

"Op de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien en voor zover dit verenigbaar is met het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied, met dien verstande dat:

a. vooraf advies van de verbrede welstandscommissie is gevraagd;

b. bebouwing mogelijk is krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen."

Artikel 1, aanhef en lid 1.24, van de planregels luidt:

"In deze regels wordt verstaan onder cultuurhistorische waarde: De aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

ter verduidelijking: daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing"

5.2. Ten aanzien van het betoog dat de Structuurvisie tegenstrijdig is en aan het plan in de weg staat, overweegt de Afdeling als volgt.

De Structuurvisie staat, naast het behouden van de cultuurhistorische patronen en kenmerkende gebouwen, ook nieuwe ontwikkelingen toe met cultuurhistorische kenmerken als inspiratiebron. Beide mogelijkheden kunnen naast elkaar bestaan. Het gemeentelijk beleid is dan ook niet tegenstrijdig.

Volgens de raad heeft de huidige open ruimte op het perceel geen officiële cultuurwaarde. Dat op het perceel in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Groen - Park" rustte, betekent, anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen, niet dat de gronden cultuurhistorisch waardevol zijn doordat zij open zijn. In de plantoelichting staat dat de intentie van het bestemmingsplan de herontwikkeling van de cultuurhistorische locatie Spreeuwenburg is, door te voorzien in de bouw van een nieuw landhuis Spreeuwenburg. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de nieuwe ontwikkeling cultuurhistorisch geïnspireerd is omdat er op deze locatie historische bebouwing heeft gestaan. Het plan beoogt de cultuurhistorische waarde van deze bouwlocatie te versterken. Dat het perceel volgens Groene Hart Brabant geen deel meer uitmaakt van een landgoederenzone doet aan deze versterking niet af.

De herontwikkeling betekent volgens de raad een versterking van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de definitie van ‘cultuurhistorische waarde’ in artikel 1, lid 1.24, van de planregels niet worden afgeleid dat het huidige open perceel cultuurhistorische waarde heeft, zoals Groene Hart Brabant stelt. Deze definitie is in artikel 5, lid 5.1, van de planregels gekoppeld aan de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht", die is toegekend aan een deel van het centrum van Vught. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het daarvan deel uitmakende open perceel als zodanig cultuurhistorische waarde heeft.

Ten aanzien van het betoog dat het in het plan voorziene landhuis geen versterking van de cultuurhistorische waarden betekent en daarom in strijd is met de voorwaarden uit de Structuurvisie, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de plantoelichting is de historie van het landgoed Spreeuwenburg beschreven in het cultuurhistorisch onderzoek "Landgoed Spreeuwenburg Taalstraat 88, Vught" van H. Smeets uit 2012. De locatie Spreeuwenburg is een historisch onderdeel van de landgoederenzone Sophia's Burg, Karthuizerklooster, Spreeuwenburg, Kouwenberg, Muyserick en Maurick. In de plantoelichting staat verder dat uit onderzoeken niet is gebleken hoe het historische landhuis Spreeuwenburg in de 18e eeuw is vormgegeven. De situering, vorm en omvang van het nieuwe landhuis Spreeuwenburg met tuin is daarom bepaald door de cultuurhistorische en natuurlijke context van de omgeving. De meerwaarde van het herstel van landgoed Spreeuwenburg bestaat uit het verbeteren en versterken van de plek als eindpunt van de zijstraat met een eigen historisch karakter in de kamstructuur van het lint Taalstraat, zo staat in de plantoelichting. Vanwege de cultuurhistorische erfenis en de ecologische kwaliteiten vormt het behoud en herstel van het slotenpatroon en de bouw van het huis op de historische bouwplaats uitgangspunt voor de herinrichting van de locatie. De vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenste typologie van het huis is bepaald op basis van een studie van bestaande landhuizen en villa's in Vught. De meerwaarde voor de omgeving van de inrichting van de tuin behelst behoud van de historische kavel, herstel van de historische waterstructuur en versterking van de ecologische kwaliteiten water en oevers in aansluiting op de bestaande halfnatuurlijke situatie.

Gelet op deze motivering heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling een versterking van de cultuurhistorische waarden betekent en daarom niet in strijd is met de Structuurvisie.

Het betoog faalt.

5.3. Ten aanzien van het betoog dat de raad zich voor wat betreft de verenigbaarheid van het plan met het beschermd dorpsgezicht niet heeft kunnen baseren op de welstandsbeoordeling van de verbrede welstandscommissie, overweegt de Afdeling als volgt.

In de plantoelichting staat dat het plangebied volgens de Welstandsnota ligt binnen beschermd dorpsgezicht en dat daarom onder meer eisen gelden als het gaat om beeldkwaliteit. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de verbrede welstandscommissie in verband met artikel 5, lid 5.2, aanhef en onder a, van de planregels, een voorlopig oordeel gegeven over een mogelijke invulling van het perceel met een landhuis, waarbij ook is getoetst aan de criteria in de Welstandsnota over het beschermd dorpsgezicht. Het voorlopige oordeel luidt dat de verbrede welstandscommissie akkoord is met de stedenbouwkundige hoofdopzet en met het type architectuur, dat de basis kan vormen voor de beeldkwaliteit. Dat in de welstandsbeoordeling ook punten worden benoemd die verdere uitwerking behoeven doet naar het oordeel van de Afdeling niet af aan het gegeven akkoord op hoofdlijnen.

Gelet op het akkoord op hoofdlijnen van de verbrede welstandscommissie is naar oordeel van de Afdeling voldoende aannemelijk dat er een invulling mogelijk is die voldoet aan de stedenbouwkundige criteria voor beschermde dorpsgezichten in de Welstandsnota. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het voorgelegde concrete bouwplan nog niet voldoet aan de Welstandsnota overweegt de Afdeling dat dit bouwplan hier niet aan de orde kan komen omdat in deze procedure alleen het bestemmingsplan ter beoordeling staat.

Over het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de historische lintstructuur van de Taalstraat en het huidig stedenbouwkundig beeld met het plan wordt aangetast, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat de historische lintstructuur van de Taalstraat in de loop van de jaren is ontwikkeld tot een kamstructuur, met zijstraten die bebouwd zijn en dat het voorziene landhuis het eindpunt vormt van één van die zijstraten. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het voorziene landhuis de historische lintstructuur en het huidige stedenbouwkundige beeld van de Taalstraat aantast.

Het betoog faalt.

5.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de eis uit het vorige bestemmingsplan dat slechts mag worden gebouwd indien en voor zover geen wezenlijke veranderingen in het stedenbouwkundige beeld plaatsvinden ten onrechte niet in de planregels is opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt.

In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Het plan voorziet weliswaar in een landhuis op een plek waar nu geen bebouwing is, maar deze herontwikkeling van een cultuurhistorische locatie betekent volgens de raad een versterking van de cultuurhistorische waarden in het gebied die hij aanvaardbaar vindt. Daarom heeft hij gekozen om de bedoelde eis niet in artikel 5, lid 5.2, van de planregels over te nemen. De Afdeling acht, gelet op de motivering van de raad, het niet langer vasthouden aan de bedoelde eis niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Archeologie

6. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de archeologische waarden in het plangebied.

Zij voeren hierover aan dat onderzoeksbureau BAAC in het evaluatierapport proefsleuvenonderzoek van 4 februari 2014 heeft geadviseerd de archeologische resten in situ te behouden. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hiervan wordt afgeweken en de resten ex situ worden bewaard. De raad handelt hiermee in strijd met de Erfgoedwet. Volgens de Memorie van Toelichting behorende bij deze wet moeten gemeentebesturen op grond van regelgeving in de ruimtelijke ordening rekening houden met cultuurhistorische waarden, waaronder archeologische waarden.

Voorts zijn volgens hen de in artikel 4, lid 4.2, van de planregels opgenomen vereisten onvoldoende om de archeologische waarden te beschermen. Ook is ten onrechte in artikel 4, lid 4.2, van de planregels opgenomen dat de in dit artikel genoemde vereisten niet van toepassing zijn op bouwwerkzaamheden op minder dan 20 centimeter beneden het maaiveld. Tevens hadden de eisen uit artikel 4, lid 4.3, onder 4.3.3, van de planregels cumulatief moeten gelden.

Daarnaast wordt volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], ook niet in de nota beoordeling van zienswijzen, onderbouwd waarom, gelet op behoudenswaardige archeologische vondsten, op grond van artikel 3, lid 3.2.3, onder j, van de planregels ondergronds bouwen is toegestaan.

6.1. Artikel 8:69a van Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

6.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.3. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zich beroepen op de op de normen die zijn neergelegd in de Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 in werking is getreden, en op artikel 4, lid 4.2 en lid 4.3, onder 4.3.3, van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt.

Op grond van artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedwet blijft onder andere hoofdstuk V, paragraaf 1, van de Monumentenwet 1998 van toepassing totdat de Omgevingswet tot wet is verheven en in werking is getreden. In hoofdstuk V, paragraaf 1 van de Monumentenwet 1998 is ook artikel 38a opgenomen, dat bepaalt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Gelet hierop is, anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen, de Monumentwet 1998 nog van toepassing op de bescherming van archeologische waarden. De Afdeling overweegt dat de normen uit de Monumentenwet 1998 strekken tot het behoud van monumenten van archeologie. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 4, lid 4.2, van de planregels strekt ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Als ondergronds wordt gebouwd, wat artikel 3, lid 3.2.3, onder j, van de planregels toestaat, zal ook moeten worden voldaan aan de in artikel 4, lid 4.2 en lid 4.3, onder 4.3.3, van de planregels opgenomen eisen.

De normen uit de Monumentenwet 1998 en de planregels strekken in dit geval kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gaat het in zoverre immers om het belang om gevrijwaard te blijven van de ruimtelijke invloed van het voorziene landhuis. Naar oordeel van de Afdeling zijn hun belangen ook niet verweven met de belangen tot bescherming waarvan de normen uit de Monumentenwet 1998 en de planregels strekken. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:309 en 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:777.

Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen dat onder de cultuurhistorische waarden ook archeologische waarden moeten worden begrepen en dat niet wordt betwist dat zij zich wel op cultuurhistorische waarden kunnen beroepen, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals zij hiervoor heeft overwogen strekken de normen over de bescherming van archeologische waarden kennelijk niet ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Daarvan dient het beroep op normen over cultuurhistorische waarden voor zover die bestaan uit het beschermd dorpsgezicht te worden onderscheiden. Omdat het beschermd dorpsgezicht onderdeel uitmaakt van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zij zich wel beroepen op normen die strekken tot bescherming van dit dorpsgezicht. De Afdeling heeft deze beroepsgrond hiervoor behandeld.

Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op de Monumentenwet 1998 en op artikel 4, lid 4.2 en lid 4.3, onder 4.3.3, van de planregels kan daarom op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding tot een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] over de archeologische waarden.

Groen en natuur

7. Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare aantasting van de huidige groenstructuur.

Groene Hart Brabant stelt dat het plan leidt tot verlies van schaarse groene ruimte en verdere verstening, terwijl groene ruimte op deze plek nodig is. Volgens haar heeft de raad het belang van het behoud van deze groenstructuur onvoldoende meegewogen.

Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de aantasting van de groenstructuur ook in strijd is met het beleid zoals neergelegd in de door de raad op 4 februari 2016 vastgestelde "Nota Groen, Groen verbindt" (hierna: Nota Groen). Volgens hen volgt uit de Nota Groen en de "Quick scan flora & fauna en randvoorwaarden planvorming Spreeuwenburg", door Goderie Ecologisch Advies van juli 2012 (hierna: quickscan) dat het groen op dit perceel moet worden aangemerkt als "structuurbepalend groen" en niet, zoals de raad stelt, als "beeldbepalend groen". De eis die de Nota Groen stelt bij aantasting van "structuurbepalend groen" houdt in dat aantasting van de structuur zoveel mogelijk moet worden voorkomen en alleen mogelijk is met zwaarwegende argumenten. Aan die eis is volgens hen niet voldaan.

7.1. Vaststaat dat het op het perceel aanwezige groen waarop de ontwikkeling is voorzien als gevolg van de realisering van het plan deels zal verdwijnen. De raad heeft zijn afweging over de aanvaardbaarheid daarvan gebaseerd op het afwegingskader uit de Nota Groen. Volgens de raad is het groen beeldbepalend groen. Aan de voorwaarde voor aantasting van dit groen, namelijk dat een herkenbare structuur moet worden teruggebracht, wordt volgens de raad voldaan.

7.2. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het groen volgens de groenstructuurkaart die in de quickscan is opgenomen tot het structuurbepalend groen behoort, overweegt de Afdeling als volgt. De quickscan gaat uit van de toen geldende Nota Groen uit 2009 en de bijbehorende groenstructuurkaart. Deze is inmiddels vervangen door de geldende Nota Groen met groenstructuurkaart die is vastgesteld op 4 februari 2016. De raad heeft terecht de bij de geldende Nota Groen horende groenstructuurkaart toegepast.

Het perceel heeft op de groenstructuurkaart uit de Nota Groen de aanduiding "landgoederen" gekregen. In paragraaf 3.2 van de Nota Groen staat dat de status van groenelementen is bepaald op basis van een stroomschema. De raad heeft dit in de Nota Groen opgenomen stroomschema gebruikt om vast te stellen of het gaat om structuurbepalend groen of beeldbepalend groen. In dit geval valt het perceel onder de landgoedstructuur. Uit het stroomschema volgt dat het groen uit de landgoedstructuur alleen "structuurbepalend groen" is als het aan een hoofdweg ligt en dat het in andere gevallen moet worden aangemerkt als "beeldbepalend groen". De raad stelt dat het perceel met de aanduiding "landgoederen" waarop het voorziene landhuis komt niet aan een hoofdweg ligt en dat het daarom gaat om beeldbepalend groen. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Voor zover Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de ontsluiting van het perceel, die ook deel uitmaakt van het plangebied, op een hoofdweg uitkomt waardoor het groen uit de landgoedstructuur wel aan een hoofdweg ligt, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de groenstructuurkaart volgt dat deze ontsluitingsweg geen deel uitmaakt van de aanduiding "landgoederen", welke aanduiding daarmee niet aan een hoofdweg ligt. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het groen uit de landgoederenstructuur niet aan een hoofdweg ligt en daarom is aan te merken als beeldbepalend groen.

Ten aanzien van de motivering van de raad over de aanvaardbaarheid van de aantasting van dit groen, overweegt de Afdeling als volgt. In hoofdstuk 3 van de Nota Groen staat dat bij de aantasting van beeldbepalend groen is vereist dat een herkenbare structuur wordt teruggebracht. De raad heeft toegelicht dat het groen op het perceel sterk verwilderd is en geen belevingswaarde voor de omgeving heeft. De bouw van een door als zodanig bestemde grachten omringd landhuis met een tuin brengt een herkenbare structuur terug in het landschap. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het bestaande groen aanvaardbaar is en niet in strijd is met de Nota Groen.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

8. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het voorziene landhuis leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Het perceel is nu een groene, onbebouwde ruimte. Dit deel van de groenstructuur verdwijnt als gevolg van het plan. Het voorziene landhuis leidt volgens hen ook tot aantasting van hun uitzicht. Ook vrezen zij voor inkijk vanwege de bouwhoogte van maximaal 12 meter.

8.1. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het bestaande groen als gevolg van het plan aanvaardbaar is.

Voorts heeft de raad erop gewezen dat de afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tenminste 73 meter bedraagt. Ook ligt er tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een perceel van een derde. Daarbij staan er bomen op het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], die het zicht vanaf hun perceel op het voorziene landhuis deels ontnemen.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot inkijk en onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en het uitzicht.

Het betoog faalt.

Herhaling zienswijzen

9. Groene Hart Brabant en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Voor zover Groene Hart Brabant ter zitting heeft betoogd dat de raad geen gemotiveerde belangenafweging heeft gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de nota beoordeling van zienswijzen blijkt dat de belangen van Groene Hart Brabant bij de voorbereiding en vaststelling van het plan zijn meegewogen.

De betogen falen.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Pans w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

429-865.