Uitspraak 201801779/1/A1


Volledige tekst

201801779/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

[appellant], wonend te Ruinerwold, gemeente De Wolden,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 februari 2018 in zaak nr. 17/112 in het geding tussen:

[wederpartij] en anderen, allen wonend te Ruinerwold, gemeente De Wolden,

en

het college van burgemeester en wethouders van De Wolden.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2016 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van negen verblijfsrecreatieve lodges op een perceel aan de Havelterweg te Ruinerwold (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 2 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] en anderen, voor zover thans van belang, gegrond verklaard en het besluit van 7 december 2016 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [wederpartij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het college aan [appellant] wederom een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van negen verblijfsrecreatieve lodges op het perceel.

[wederpartij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. K. Thijssen en mr. A. Verbrugge, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [wederpartij] en anderen hebben bij brief van 9 januari 2017, ontvangen door de rechtbank op 11 januari 2017, tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2016. Bij aangetekend verzonden brief van 12 januari 2017 (hierna: de herstelverzuimbrief) heeft de rechtbank aan [wederpartij] en anderen meegedeeld dat het beroepschrift niet aan de voorwaarden voldoet die aan een beroepschrift worden gesteld en dat [wederpartij] en anderen binnen vier weken een kopie dienen toe te sturen van het besluit waar zij het niet mee eens zijn. De rechtbank heeft verder meegedeeld dat uitstel van deze termijn slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Daartoe moet een schriftelijk verzoek worden ingediend bij de rechtbank, uiterlijk een week voor afloop van de gestelde termijn. Indien niet aan het verzoek wordt voldaan en ook niet binnen de gestelde termijn een uitstelverzoek is ingediend, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, aldus de herstelverzuimbrief.

De rechtbank heeft de herstelverzuimbrief op 14 februari 2017 retour ontvangen omdat deze niet was afgehaald. De rechtbank heeft de herstelverzuimbrief diezelfde dag per gewone post opnieuw verstuurd aan [wederpartij] en anderen. Daarbij is vermeld dat de in de herstelverzuimbrief genoemde termijn niet opnieuw aanvangt.

Op 17 februari 2017 heeft [wederpartij] telefonisch aan de rechtbank meegedeeld dat zij de brief van 14 februari 2017 heeft ontvangen, maar dat op de dag van de ontvangst de termijn al was verstreken. Bij brief van 20 februari 2017 heeft de rechtbank [wederpartij] en anderen verzocht binnen één week alsnog te reageren op de herstelverzuimbrief. Bij brief van 22 februari 2017, ontvangen door de rechtbank op 24 februari 2017, hebben [wederpartij] en anderen een afschrift van het besluit van 7 december 2016 overgelegd. De rechtbank heeft het college bij brief van 24 februari 2017 op de hoogte gesteld van het beroep van [wederpartij] en anderen.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 februari 2018 overwogen dat zij begrijpt dat het college en [appellant] door de correspondentie van de rechtbank op het verkeerde been zijn gezet over de eventuele onherroepelijkheid van het besluit van 7 december 2016. Hoewel de rechtbank dit betreurt, is zij desondanks van oordeel dat dit [wederpartij] en anderen niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat [wederpartij] en anderen niet tijdig hebben gereageerd op de herstelverzuimbrief. De rechtbank heeft verder overwogen dat voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente De Wolden, als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, is vereist en dat deze ontbreekt. De rechtbank heeft het besluit van 7 december 2016 om die reden vernietigd.

Het hoger beroep

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep van [wederpartij] en anderen niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat zij niet tijdig hebben gereageerd op de herstelverzuimbrief. Daarnaast voldeed hun telefonische uitstelverzoek van 17 februari 2017 niet aan de voorwaarden voor inwilliging daarvan als bedoeld in de Procesregeling bestuursrecht 2013 (hierna: de Procesregeling). Door het beroep inhoudelijk te behandelen is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de belangen van [appellant] als vergunninghouder, aldus [appellant].

2.1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht."

Het tweede lid luidt: "Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd."

Artikel 6:6, aanhef en onder a en slot, luidt: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."

Artikel 10, eerste lid, van de Procesregeling luidt: "Indien de rechtbank vaststelt dat sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt zij de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid het verzuim binnen vier weken te herstellen. In de brief vermeldt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld."

Artikel 4, eerste lid, luidt: "De rechtbank verlengt een door haar gestelde termijn slechts in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd is verzocht."

2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in dit geval in redelijkheid kunnen beslissen een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te laten. De Afdeling acht daarvoor van belang dat [wederpartij] en anderen kort nadat zij bekend werden met de brief van 14 februari 2017 contact hebben opgenomen met de rechtbank. Vervolgens hebben zij tijdig gereageerd op de brief van de rechtbank van 20 februari 2017 door alsnog een afschrift van het besluit van 7 december 2016 te overleggen.

De Afdeling overweegt verder dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit van 7 december 2016 aanving op 15 december 2016 en eindigde op 26 januari 2017. Gelet op de termijn van vier weken voor het herstellen van verzuimen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Procesregeling, kon [appellant] op zijn vroegst op 24 februari 2017 redelijkerwijs veronderstellen dat hij over een onherroepelijke omgevingsvergunning beschikte. Nu het college bij brief van 24 februari 2017 door de rechtbank op de hoogte is gesteld van het beroep van [wederpartij] en anderen, kan ervan worden uitgegaan dat [appellant] kort daarna bekend werd met het feit dat zijn omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was. Daarbij komt dat [appellant] - ook desgevraagd ter zitting - zich niet op het standpunt heeft gesteld dat hij schade heeft geleden door de handelswijze van de rechtbank. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] onevenredig in zijn belangen is geschaad door de beslissing van de rechtbank om het beroep van [wederpartij] en anderen inhoudelijk te behandelen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank [wederpartij] en anderen ten onrechte in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog binnen één week op de herstelverzuimbrief te reageren.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

Het besluit van 29 oktober 2018

4. Gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, wordt het besluit van 29 oktober 2018, waarbij het college aan [appellant] wederom een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van negen verblijfsrecreatieve lodges op het perceel, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dit wil zeggen dat aan de zijde van [wederpartij] en anderen een beroep van rechtswege is ontstaan.

5. [wederpartij] en anderen betogen dat het college het besluit van 29 oktober 2018 nog niet had mogen nemen. Het college had de uitkomst van het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank moeten afwachten. Door dit niet te doen, heeft het college onvoldoende acht geslagen op hun belangen, aldus [wederpartij] en anderen.

5.1. De rechtbank heeft het besluit van 7 december 2016 vernietigd. Dat betekent, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat het college opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning. Ingevolge artikel 6:16 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, heeft het instellen van hoger beroep geen schorsende werking, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Een dergelijk voorschrift is niet van toepassing in deze zaak. Het college was dan ook verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van [appellant] en kon daarvoor niet de uitkomst van zijn hoger beroep afwachten.

Het betoog faalt.

6. De Afdeling stelt vast dat [wederpartij] en anderen geen inhoudelijke gronden hebben aangevoerd tegen het besluit van 29 oktober 2018. Voor zover zij hebben beoogd om hun bezwaren tegen het ontwerp van het besluit van 29 oktober 2018 in beroep te herhalen, overweegt de Afdeling dat het college daarop inhoudelijk heeft gereageerd in de van het besluit van 29 oktober 2018 deel uitmakende nota van zienswijzen. [wederpartij] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom deze reactie van het college onjuist zou zijn. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor een gegrondverklaring van het beroep van [wederpartij] en anderen.

7. Het beroep van [wederpartij] en anderen tegen het besluit van 29 oktober 2018 is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. verklaart het beroep van [wederpartij] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Wolden van 29 oktober 2018 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

531-912.