Uitspraak 201704151/1/R2


Volledige tekst

201704151/1/R2.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. (hierna: Flamingo en andere), alle gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2014 heeft de raad het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Gilze en Rijen" ten behoeve van het omzetten van de bestemming "Horecadoeleinden" in de bestemming "Maatschappelijk" of "Wonen" voor een gedeelte van de locatie Klein Zwitserland 8 te Gilze, afgewezen.

Tegen dit besluit hebben Flamingo en andere bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de raad het bezwaar van Flamingo en andere ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben Flamingo en andere beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1988, heeft de Afdeling het besluit van13 juli 2015 vernietigd en de raad opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Bij besluit van 3 april 2017 heeft de raad het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2014 opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben Flamingo en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Flamingo en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar Flamingo en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda alsmede bijgestaan door [gemachtigde B] tezamen met [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers en mr. L.M. Muetstege, beiden advocaat te Eindhoven, bijgestaan door drs. T.A. van Veen, ing. A.B. Dolderman en drs. ing. E. Dekker, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden en A.J.P. Hardenbol.

Flamingo en andere hebben bij brief van 19 juni 2018 verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft het onderzoek gesloten. Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak op een nadere zitting.

Overwegingen

Inleiding

1. Flamingo en andere exploiteren een hotel op het perceel Klein Zwitserland 8 te Gilze. Rond 2008 is de hotelaccommodatie uitgebreid met een hotelappartementencomplex op de percelen kadastraal bekend gemeente Gilze en Rijen, sectie I, nrs. 1790, 1791 en 1792 (hierna: percelen 1790-1792). Flamingo en andere willen de functie van het appartementencomplex veranderen van hotelappartementen in levensloopbestendige appartementen. Het is de bedoeling dat senioren hun intrek nemen in deze appartementen en dat zij daarin kunnen blijven wonen indien zij behoefte krijgen aan zorg. De appartementen zouden in dat geval aan de zorgvraag van de bewoners kunnen worden aangepast. De gronden waarop het appartementencomplex staat, zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied Gilze en Rijen" uit 1998 voor "Horecadoeleinden" bestemd. Om hun initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, willen Flamingo en andere dat de raad het bestemmingsplan wijzigt.

Ligging van het appartementencomplex

2. Ten noordwesten van het appartementencomplex bevindt zich de militaire vliegbasis Gilze. Met name helikopters maken thans gebruik van deze vliegbasis. Ten zuiden van het appartementencomplex ligt de Rijksweg A58.

Voorgeschiedenis

3. Het initiatief van Flamingo en andere is niet nieuw. Reeds in 2010 hebben zij hun voornemen om de bestaande hotelappartementen te veranderen in levensloopbestendige appartementen bij de raad kenbaar gemaakt. De raad heeft destijds in beginsel medewerking aan het initiatief willen verlenen en heeft daartoe bij besluit van 19 april 2010 het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" vastgesteld. Tegen dit besluit zijn de Regionaal Inspecteur VROM-Inspectie Regio Zuid en de minister van Defensie in beroep gekomen. In beroep betoogden zij onder meer dat het plan ten onrechte permanente bewoning mogelijk maakte, omdat de percelen 1790-1792 in een geluidzone waren gelegen waarbinnen het toevoegen van woningen niet was toegestaan. Bij uitspraak van 28 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:6418, heeft de Afdeling het besluit van 19 april 2010 vernietigd, omdat de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan niet in de Staatscourant was geplaatst.

4. Bij besluit van 27 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgesteld. Tegen dat besluit zijn onder andere Flamingo en andere opgekomen. Zij betoogden onder meer dat het plan ten onrechte geen betrekking had op de percelen 1790-1792. Zij wilden dat deze percelen deel gingen uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", omdat het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" inmiddels door de Afdeling was vernietigd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6737, overwogen dat deze beroepsgrond faalt. Hierbij heeft zij betrokken dat het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" eerst na de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is vernietigd. Flamingo en andere ageerden in hun beroep voorts tegen een geluidzone ter plaatse van hun percelen 1790-1792. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 gold voor de vliegbasis namelijk een 50 dB(A)-zone als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), die onder meer over de percelen 1790-1792 was gelegen. Het bouwen van nieuwe woningen was daar vanwege de 50 dB(A)-zone niet toegestaan. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" liet de ligging van deze geluidzone, waarvoor in het plan de aanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" was opgenomen, ongewijzigd. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak overwogen dat de raad het plan had vastgesteld zonder na te gaan of de door de minister gebruikte gegevens van ongeveer twintig jaar oud en de op basis daarvan berekende geluidcontour naar huidige inzichten en momenteel gebruikelijke meet- en rekenmethoden nog steeds juist zijn. De Afdeling heeft daarom het besluit van 27 september 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vernietigd voor zover het betreft de gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3". Ook heeft zij de raad opgedragen voor deze aanduiding een nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan te nemen.

5. Om aan de uitspraak van de Afdeling te voldoen, heeft de raad bij besluit van 1 juli 2013 het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" gewijzigd vastgesteld waarin hij onder meer de aanduiding "milieuzone - geluidgevoelige functie - 3" aan gronden heeft toegekend. Deze aanduiding geldt niet voor de percelen 1790-1792, zodat deze percelen niet langer binnen de 50 dB(A)-zone liggen.

6. Nadat de Afdeling het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" had vernietigd, hebben Flamingo en andere meermalen contact gehad met het college van burgemeester en wethouders over de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Op 20 februari 2014 hebben zij de raad verzocht hun initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken. Bij besluit van 15 december 2014 heeft de raad dit verzoek afgewezen en het tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift is vervolgens op 13 juli 2015 ongegrond verklaard.

Bij de uitspraak van 13 juli 2016 is het besluit van 13 juli 2015 vernietigd. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad zijn standpunt dat hij de levensloopbestendige appartementen niet mogelijk heeft willen maken vanwege een gebrek aan kwalitatieve behoefte, onvoldoende gemotiveerd. Verder is de Afdeling in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat de raad zijn standpunt dat een permanente woonfunctie ter plaatse van de percelen 1790-1792 onwenselijk is vanwege onaanvaardbare geluidhinder door geluid van overvliegende helikopters en rattle noise - geluidshinder in de vorm van trillende huisraad als gevolg van laagfrequent geluid - alsmede onaanvaardbare geluidhinder door de A58 en de weg Nerhoven, onvoldoende heeft onderbouwd dan wel gemotiveerd.

Het thans bestreden besluit strekt ter reparatie van de vernietigde beslissing op bezwaar.

Toetsingskader

7. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Het hernieuwde besluit op bezwaar in verhouding tot de uitspraak van 13 juli 2016

8. Bij de uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom niet kan worden afgegaan op de ligging van de Ke-zones voor het bepalen van de geluidhinder vanwege overvliegende helikopters en eveneens onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat ter plaatse van het appartementencomplex in zodanige mate sprake is van rattle noise, dat een permanente woonfunctie niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het standpunt van de raad dat hij een permanente woonfunctie ter plaatse van de percelen 1790-1792 niet mogelijk heeft willen maken vanwege onaanvaardbare geluidhinder door de A58 en de weg Nerhoven onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.

Bij het hernieuwde besluit op bezwaar heeft de raad zijn standpunt over de aanvaardbaarheid van woonbebouwing ter plaatse in verband met wegverkeerslawaai deels teruggenomen in die zin dat hij zich niet langer op het standpunt stelt dat het wegverkeerslawaai op zichzelf genomen geen weigeringsgrond meer vormt om medewerking te verlenen aan woningbouw op de percelen. Daarvoor geldt echter wel als voorwaarde dat er maatregelen worden getroffen die er toe leiden dat aan ten minste één zijde van de betreffende bebouwing een geluidsluwe buitenruimte ontstaat. Gezien de ligging van de vliegbasis Gilze-Rijen ten opzichte van het appartementencomplex kan aan deze voorwaarde niet worden voldaan. Bij het bestreden besluit heeft de raad verder de weigeringsgronden die betrekking hebben op de kwalitatieve behoefte en de onwenselijkheid van woonbebouwing in verband met geluid door overvliegende helikopters en rattle noise gehandhaafd en nader onderbouwd door middel van nadere onderzoeken.

De Afdeling zal als eerste de weigeringsgrond die betrekking heeft op wegverkeerslawaai, bezien in samenhang met luchtvaartlawaai bespreken.

Wegverkeerslawaai in samenhang met luchtvaartlawaai

9. Flamingo en andere betogen in de eerste plaats dat de vraag naar het woon- en leefklimaat aan de achterzijde/buitenruimte van de gebouwen op de percelen 1790-1792 al door de Afdeling in de uitspraak van 13 juli 2016 is beoordeeld en derhalve niet meer aan de orde kan worden gesteld.

9.1. In de hieraan voorafgaande procedure heeft de raad het standpunt ingenomen dat de grenswaarden op een aantal punten wordt overschreden en zich te conformeren aan het standpunt van het college dat niet bereid is om hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vast te stellen, omdat het appartementencomplex niet beschikt over een geluidsluwe buitenruimte. In de uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling hieromtrent geoordeeld dat het standpunt van de raad dat hij een permanente woonfunctie ter plaatse van de percelen 1790-1792 niet mogelijk heeft willen maken vanwege onaanvaardbare geluidhinder door de A58 en de weg Nerhoven onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd omdat gebleken was dat bouwkundige maatregelen mogelijk zijn waardoor het mogelijk is de appartementen te voorzien van een geluidsluwe buitenruimte.

Het oordeel van de Afdeling had uitsluitend betrekking op de vraag of sprake was van een onaanvaardbare geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai en met name of het mogelijk was maatregelen te treffen op de percelen 1790-1792 zodat aan de achterzijde van de appartementen ten opzichte van de A 58 en de weg Nerhoven een geluidsluwe buitenruimte zou ontstaan. In zoverre achtte de Afdeling het door de raad ingenomen standpunt onvoldoende gemotiveerd. Door de Afdeling is niet geoordeeld over de bij het thans bestreden besluit aan de orde gestelde vraag wat de gevolgen zijn van het geluid van de vliegbasis voor de mogelijkheid aan de achterzijde van die gebouwen een geluidsluwe buitenruimte te maken, mede bezien in het licht van de mogelijke ontwikkelingen van de zonering rond de vliegbasis Gilze.

Het betoog faalt.

10. De raad heeft bij het hernieuwde besluit op bezwaar uiteengezet dat ten behoeve van het door Flamingo en andere beoogde initiatief zonder het treffen van maatregelen geen besluit hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder kon worden vastgesteld, omdat dan niet wordt voldaan aan de uit het gemeentelijke beleid voortvloeiende voorwaarde dat alle appartementen over minimaal een geluidluwe zijde beschikken, dat wil zeggen een gevel met buitenruimte waar een geluidbelasting van maximaal 48 dB heerst. Door het treffen van de door de initiatiefnemer voorgestelde maatregelen kan toch, ten opzichte van het wegverkeerslawaai, een geluidsluwe zijde aan de achterzijde het appartementencomplex worden gemaakt. Dit laat onverlet dat moest worden bezien of ook anderszins sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Hierbij is gekeken naar het huidige en toekomstige luchtverkeerslawaai, afkomstig van de vliegbasis Gilze. De percelen 1790-1792 liggen buiten de 35 Ke contour van die vliegbasis. Deze contour betekent dat 25% van de bewoners in die zone ernstig gehinderd wordt door luchtverkeerslawaai. Buiten deze contour is het percentage ernstig gehinderden lager, maar niet 0. Verder is de bestaande zonering gebaseerd op een belegging van de vliegbasis met F-16-straaljagers en nog niet aangepast aan het veranderde gebruik van die basis door de komst van helikopters, waaronder Chinooks. In de huidige beoordelingssystematiek wordt geen rekening gehouden met het zogenoemd circuitvliegen van de helikopters en het zogenoemde rattle noise. Er is een nieuw luchthavenbesluit in voorbereiding, dat echter ernstig vertraagd is. Daarom is het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (hierna: het NLR) gevraagd aan te geven binnen welke contour naar verwachting de onderhavige locatie zal zijn gelegen. Door het ministerie van Defensie was daarbij een gedeelte van de meest waarschijnlijke geluidscontour voor het nieuwe luchthavenbesluit vrijgegeven. Daaruit bleek dat de percelen 1790-1792 in ieder geval binnen de 35 Ke-contour en deels binnen de 40 Ke-contour zullen komen te liggen. Ook is de NLR gevraagd de effecten te onderzoeken van de routes die de helikopters vliegen op de geluidsniveaus ter plaatse van de buitenruimte van het hotelcomplex in combinatie met de specifieke situatie van het complex. Een en ander heeft geresulteerd in het rapport "Onderzoek geluidluwe gevel" van 17 januari 2017 (hierna: het NLR-rapport). Aan de hand van dit rapport heeft de raad betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat de huidige 35 Ke-contour zal opschuiven en dat het hotelcomplex binnen de 35 Ke contour zal komen te liggen. Een en ander heeft ook gevolgen voor de noodzakelijk te creëren geluidsluwe ruimte aan de achterkant van de percelen 1790-1792. Gegeven voorts de onzekerheden over het toekomstige luchthavenbesluit en de daarbij op te nemen zonering acht de raad het vestigen van een woonfunctie ter plaatse van de percelen 1790-792 in de huidige omstandigheden niet verantwoord. Zou op die percelen een permanente woonfunctie worden toegestaan, dan zou hiermee nog binnen de planperiode een potentiele saneringssituatie worden gecreëerd, aldus de raad.

10.1. Flamingo en andere betogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een mogelijk toekomstige verandering van het voor de vliegbasis Gilze geldende luchthavenbesluit. Nu over de ligging van de nieuwe geluidscontouren geen enkele zekerheid bestaat had de raad uit moeten gaan van de bestaande geluidscontour. Het hotelcomplex valt buiten die contour. Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen heeft juist verzocht de geluidscontour te verkleinen en ook de Staatssecretaris van Defensie heeft in het verleden toegezegd te zullen bezien of de komst van helikopters kan leiden tot verkleining van de geluidszone. Ook had het NLR door de raad niet als adviseur had mogen worden ingeschakeld, omdat het NLR ook adviseur is voor het ministerie van Defensie bij het opstellen van een nieuw luchthavenbesluit. Een en ander klemt te meer nu het ministerie zoveel mogelijk geluidsruimte probeert te claimen, zodat bij de rapportage in het kader van het te nemen luchthavenbesluit een vergroting van de Ke-zones als uitgangspunt geldt. Voorts hebben Flamingo en andere de totstandkoming en de uitkomsten van het door NLR uitgevoerde onderzoek bestreden. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat de door het NLR gemaakte berekeningen zijn uitgevoerd aan de hand van een door het ministerie van Defensie vrijgegeven, klein gedeelte van de mogelijke geluidscontour. De onderliggende gegevens over routes, aantallen vluchten en vlieghoogtes zijn niet bekendgemaakt. Het rekenmodel TOMAS, waarmee door het NLR is gerekend wordt niet door andere akoestische bureaus gebruikt en is voor anderen niet toegankelijk zodat geen controle kan plaatsvinden. Ook de raad zelf heeft, nu het gaat om vertrouwelijke informatie, geen mogelijkheid gehad de onderliggende gegevens en berekeningen te controleren.

10.2. De Afdeling overweegt dat uit de uitspraak van 13 juli 2016 blijkt dat ten behoeve van de verbouwing van de hotelappartementen naar woonappartementen de vaststelling van hogere grenswaarden vanwege wegverkeer noodzakelijk is. Tussen partijen was in die procedure in geschil of door middel van bouwkundige maatregelen aanpassingen mogelijk waren, waardoor de betreffende appartementen konden worden voorzien van een buitenruimte die ten opzichte van het wegverkeerslawaai als geluidsluw kon worden aangemerkt. In die procedure was de samenhang tussen de geluidsluw te maken buitenruimten en luchtvaartlawaai niet aan de orde.

De Afdeling acht de door de raad gestelde eis dat ter plaatse sprake moet zijn van ten minste één gevel met daarbij een geluidsluwe buitenruimte bij een woning niet onredelijk. Vast staat dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer zodanig is dat een geluidsluwe ruimte aan de achterzijde slechts door het treffen van geluidwerende maatregelen valt te realiseren. Verder betekent, zoals de raad ook heeft uiteengezet, de omstandigheid dat de percelen 1790-1792 op enige afstand van de voor de vliegbasis Gilze geldende zone liggen, niet dat daar in het geheel geen sprake is van geluidshinder vanwege de vliegbasis. Aannemelijk is dat geluid van vliegverkeer de woon- en leefsituatie juist aan de achterzijde van de percelen 1790-1792, waar een geluidsluwe ruimte moet worden gecreëerd, in aanmerkelijke mate negatief beïnvloedt. Onzeker is welke mate van luchtvaartgeluid er aan die zijde in de toekomst zal zijn. Vast staat dat voor de vliegbasis Gilze een nieuw luchthavenbesluit in voorbereiding is in verband met het gewijzigde beleg van deze basis met helikopters in plaats van F16-straaljagers. Ook bestonden ten tijde van het bestreden besluit - en bestaan nog steeds - onzekerheden over de ontwikkeling van die basis in de toekomst en is ook sprake van nieuwe inzichten in de aard en omvang van door helikopters ter plaatse veroorzaakte geluidshinder. Ten tijde van het bestreden besluit was al een gedeelte van de door het ministerie van Defensie gewenste zonering van de vliegbasis Gilze bekendgemaakt en inmiddels is een ontwerp-zoneringsbesluit bekend gemaakt. Wat ook de wijze van geluidszonering en de ligging van de verschillende zones ook zal zijn, in ieder geval kan het ontstaan van een saneringssituatie niet worden uitgesloten indien ter plaatse een permanente woonfunctie wordt toegestaan. In dit licht bezien is het, hoewel nog niet vast staat wat de uitkomst zal zijn van de door de staatssecretaris van Defensie in gang gezette procedure over de zonering, niet onredelijk te achten dat de raad zich vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de uit het wegverkeerslawaai voortvloeiende noodzaak een geluidsluwe zijde met buitenruimte te hebben in samenhang met de daar aanwezige en in de toekomst mogelijke geluidsoverlast ten gevolge van de vliegbasis Gilze, niet voldoende is gewaarborgd dat er ter plaatse van de percelen 1790-1792 een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn. Op basis van vorengenoemde omstandigheden heeft de raad in redelijkheid kunnen weigeren om medewerking te verlenen aan de omzetting van de hotelappartementen in woonappartementen. De Afdeling behoeft daarom niet meer in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd over het door het NLR uitgebrachte advies. Aangezien deze weigeringsgrond het bestreden besluit kan dragen ziet de Afdeling evenmin aanleiding de door de raad aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde andere weigeringsgronden te bespreken.

Het beroep is derhalve ongegrond.

Schadevergoeding en proceskosten

11. Tot slot hebben Flamingo en andere bij brief van 19 juni 2017 betoogd dat inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het - op 9 juni 2010 - indienen van een beroepschrift van de Regionaal Inspecteur VROM-inspectie Regio Zuid en de minister van Defensie tegen het besluit van de raad van 19 april 2010, waarbij het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" werd vastgesteld, en dat daarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is geschonden. Zij verzoeken daarom om een vergoeding van immateriële schade. Deze zou volgens hen € 500,00 moeten bedragen per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, te vermeerderen met de wettelijke rente, met ingang van vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de onderhavige besluitvorming is ingeleid met het uit februari 2014 daterende verzoek van Flamingo en andere om planologische medewerking. Het primaire besluit dateert van 15 december 2014. Het besluit op bezwaar dateert van 13 juli 2015 en is genomen binnen zes maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift. Ook de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016 is binnen de redelijke termijn gedaan. Weliswaar is vervolgens niet binnen zes maar binnen negen maanden een nieuw besluit op bezwaar genomen, maar er is sprake van een ingewikkelde kwestie waarbij deskundigen moesten worden ingeschakeld, zodat volgens de raad geen sprake is van een ongerechtvaardigde overschrijding van de redelijke termijn.

11.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld.

11.3. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, nr. 30979/96, ECLI:NL:XX:2000:AN6601 en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, ECLI:NL:XX:2006:AX7382). Zoals uit deze jurisprudentie volgt, dient bij de beoordeling van de redelijke termijn de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen.

11.4. Met de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2010 is een einde gekomen aan het geschil rond de vaststelling van het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland". Bij deze uitspraak was geen opdracht gegeven tot het nemen van een nader besluit en ook heeft de raad geen vervolgbeslissing genomen. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de tijd die nadien is verstreken ziet de Afdeling geen aanleiding de onderhavige procedure te zien als een voortzetting van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 28 oktober 2010, zodat de periode die samenhangt met de afdoening van het verzoek van 20 oktober 2010 voor het bepalen van de ingangsdatum van de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn buiten beschouwing blijft.

11.5. De onderhavige procedure is ingeleid met het verzoek van Flamingo en andere van 20 oktober 2014. Uit de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188 volgt dat, nu het primaire besluit is bekendgemaakt na 1 februari 2014 en het gaat om een zaak die heeft bestaan uit een bezwaarschriftprocedure en één rechterlijke instantie, de redelijke termijn is overschreden indien niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingekomen, uitspraak is gedaan. Het bezwaarschrift is op 30 januari 2015 bij de raad ingekomen en de procedure is geëindigd met het doen van deze einduitspraak. De enkele omstandigheid dat de raad, naar aanleiding van de bij uitspraak van 13 juli 2016 gegeven opdracht, nogmaals nader onderzoek heeft laten verrichten betekent op zich niet dat de zaak ingewikkeld is. Niet valt in te zien dat niet al meteen na indiening van het verzoek om planologische medewerking of na indiening van het bezwaarschrift door de raad een afdoende onderzoek had kunnen worden ingesteld en een afdoende motivering voor het te nemen besluit kon worden gegeven. In dit geval geven de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van Flamingo en andere gedurende de gehele procedure en de behandeling van de zaak door het bestuursorgaan en de rechter geen aanleiding om een langere termijn gerechtvaardigd te achten. In dit geval heeft de procedure bijna 48 maanden geduurd, derhalve een overschrijding met bijna 24 maanden.

11.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4278), volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het hiervoor onder 2.4 vermelde arrest van 29 maart 2006, Pizzati tegen Italië, (nr. 62361/00, ECLI:NL:XX:2006:AX7382), dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er in dit geval geen spanning en frustratie is geweest die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komen.

11.7. Uitgaande van een bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, dient met toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, aan Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. als vergoeding voor de door hen geleden immateriële schade, een bedrag van ieder € 2.000,00 te worden toegekend. De Afdeling heeft evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk beroepen hebben ingesteld, aanleiding gezien dit bedrag aldus te matigen, dat een derde van dat bedrag in gelijke delen over hen wordt verdeeld, derhalve ieder afgerond € 667,00. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het instellen van gezamenlijke beroep in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. hebben ondervonden vanwege de te lang durende procedure. Door gezamenlijk beroep in te stellen hebben zij de voor- en nadelen van het voeren van deze procedure kunnen delen. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van het Hof in de zaak van Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, nr. 27278/03, ECLI:NL:XX:2008:BC8757. Daaruit volgt dat naar het oordeel van het Hof het feit dat een aantal klagers samen een procedure voert een dermate matigende invloed kan hebben op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen.

11.8. Bij de toerekening van vorenbedoelde termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding heeft te gelden dat in een geval als het onderhavige, waarin een vernietiging van een beslissing op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en een herhaalde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. In dit geval bestaat in zoverre aanleiding daarop een uitzondering te maken nu de behandeling door de rechter in de onderhavige procedure - in tegenstelling tot de behandeling in de voorgaande procedure - langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn bij de bestuursrechter bedraagt bijna 2 maanden. De aan de raad toe te rekenen periode die de redelijke termijn te buiten gaat is derhalve 22 maanden.

11.9. Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de raad als aan de bestuursrechter is toe te rekenen, dient de vergoeding naar evenredigheid over de raad en de Staat te worden verdeeld. De raad wordt tot vergoeding van immateriële schade van € 1833,00 (22/24 van de aan Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. en andere toe te kennen schadevergoeding van ieder € 667,00) veroordeeld. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 167,00 (2/24 van de aan Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. en andere toe te kennen schadevergoeding van ieder € 667,00).

11.10. Nu Flamingo en andere daarom hebben verzocht zal de Afdeling daarbij tevens bepalen dat het bedrag van de schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

12. De raad en de Staat dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Flamingo en andere te worden veroordeeld. De in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is voor het indienen van het verzoek en het verschijnen ter zitting twee punten toegekend met een puntwaarde van € 512,00, met in dit geval wegingsfactor 0,5.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Gilze en Rijen om aan Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. te betalen een vergoeding van ieder € 611,00 (zegge: zeshonderdelf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;

III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan Flamingo Beheer B.V., Motel Gilze Beheer B.V. en Motel Gilze Exploitatie B.V. te betalen een vergoeding van ieder € 56,00 (zegge: zesenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vier weken na de datum van openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gilze en Rijen tot vergoeding van bij Flamingo Beheer B.V. en andere in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 256,00 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Flamingo Beheer B.V. en andere in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 256,00 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Matulewicz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

45.