Uitspraak 201801278/1/A1


Volledige tekst

201801278/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. Amsterdam Boats B.V. en Rederij Amsterdam B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Amsterdam Boats), beide gevestigd te Amsterdam,
appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 en 9 januari 2018 in zaak nr. 16/7817 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 heeft het college aan Amsterdam Boats een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier steigers voor zeven ligplaatsen voor passagiersvaartuigen aan de Borneosteiger 1 te Amsterdam.

Bij tussenuitspraak van 14 juni 2017 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in het besluit van 4 november 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college het besluit van 4 november 2016 gewijzigd.

Bij einduitspraak van 9 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 november 2016, zoals gewijzigd bij het besluit van 11 juli 2017, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven met uitzondering van de voorwaarde ten aanzien van de vaarbewegingen. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de vaarbewegingen (zowel het uitvaren als het invaren) bepaald dat deze uitsluitend zijn toegestaan in de dag- en avondperiode (van 07:00 uur tot 23:00 uur) en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en Amsterdam Boats hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1], Amsterdam Boats en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en Amsterdam Boats hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], Amsterdam Boats, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman en I.H. Moes MSc, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Amsterdam Boats exploiteert zeven luxe passagiersvaartuigen die worden ingezet voor groepsvervoer, waaronder bedrijfsuitjes en feestelijke bijeenkomsten. Het bestemmingsplan "Cruquius" voorziet in twee ligplaatsen voor passagiersvaartuigen aan de Borneosteiger 1. Amsterdam Boats maakt al een aantal jaren gebruik van deze ligplaatsen en haar kantoor is gevestigd aan de Cruquiusweg 40, op korte afstand van de Borneosteiger.

[appellant sub 1] woont op de 14e verdieping van het appartementencomplex "De Watertoren" aan de C. van Eesterenlaan. Het gebouw staat in hetzelfde water als de Borneosteiger, op korte afstand van de steiger. [appellant sub 1] heeft vanuit zijn appartement uitzicht op de steiger.

2. De bij het besluit van 4 november 2016 verleende omgevingsvergunning ziet op het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in dat artikellid, aanhef en onder c.

De vergunning is verleend voor het bouwen van vier kleine aanlegsteigers, zogenoemde vingersteigers, aan de Borneosteiger voor het aanleggen, aanmeren en afgemeerd houden van zeven passagiersvaartuigen haaks op de Borneosteiger.

Op grond van het bestemmingsplan "Cruquius" rust op het waterperceel waar de aanlegsteigers zijn vergund, de bestemming "Water" met de aanduiding "specifieke vorm van water - passagiersvaartuig".

In artikel 19.3.1 van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - passagiersvaartuig" in totaal twee ligplaatsen met bijbehorende toegangsvoorziening voor een passagiersvaartuig en 10 bootjes voor sloepdelen zijn toegestaan.

Het plaatsen van de vier aanlegsteigers voor zeven ligplaatsen is in strijd met het bestemmingsplan, omdat op grond van het bestemmingsplan slechts twee ligplaatsen zijn toegestaan en vanwege de ligging van de zeven ligplaatsen haaks op de Borneosteiger, waardoor de aan te leggen boten gedeeltelijk buiten het vlak met de aanduiding "specifieke vorm van water - passagiersvaartuig" komen te liggen. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo vergunning verleend voor deze afwijking van het bestemmingsplan.

3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geconstateerd dat het besluit van 4 november 2016 in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk is gemotiveerd ten aanzien van de periode van in- en uitvaren. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in de voorschriften bij de vergunning niet is bepaald dat er na 23:00 uur geen vaarbewegingen meer mogen plaatsvinden, terwijl in het akoestisch rapport van 12 september 2016 van Antea Group staat dat alle vaarbewegingen tussen 07:00 en 23:00 uur plaatsvinden en het college van die tijden is uitgegaan bij de verlening van de vergunning. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen door in de voorschriften bij de vergunning op te nemen tussen welke tijdstippen vaarbewegingen zijn toegestaan. Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] verworpen.

3.1. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 11 juli 2017 het besluit van 4 november 2016 gewijzigd door in de vergunningvoorschriften te bepalen dat het uitvaren moet plaatsvinden tussen 07:00 en 23:00 uur en dat het binnenvaren te allen tijde is toegestaan. Onder verwijzing naar het akoestisch rapport van 10 juli 2017 van Antea Group motiveert het college dat de geluidbelasting als gevolg van het binnenvaren in de nachtperiode niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.

3.2. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Daartoe overweegt de rechtbank dat het college met het besluit van 11 juli 2017 ten onrechte is afgeweken van de oorspronkelijke aanvraag waarin, blijkens het akoestisch rapport van 12 september 2016, geen vaarbewegingen na 23:00 uur zijn aangevraagd. Om deze reden vernietigt de rechtbank het besluit van 4 november 2016, zoals gewijzigd bij het besluit van 11 juli 2017. Gelet op hetgeen zij in de tussenuitspraak heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, met uitzondering van hetgeen in de vergunning is bepaald ten aanzien van de periode waarin de vaarbewegingen zijn toegestaan. Met betrekking tot die periode bepaalt de rechtbank zelf voorziend dat de vaarbewegingen (zowel het uitvaren als het invaren) uitsluitend zijn toegestaan in de dag- en avondperiode (van 07:00 uur tot 23:00 uur).

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte een deel van zijn beroepsgronden heeft verworpen en ten onrechte in de einduitspraak de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Volgens [appellant sub 1] had het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid kunnen verlenen.

5. [appellant sub 1] betoogt dat in de voorschriften bij de vergunning ten onrechte niet is bepaald dat alle boten op de nu vergunde ligplaatsen vóór de zomer van 2019 elektrisch moeten zijn. Dit betoog heeft hij niet in zijn beroep bij de rechtbank aangevoerd.

Ter zitting heeft [appellant sub 1] erop gewezen dat hij dit betoog wel bij de rechtbank heeft aangevoerd in zijn zienswijze over de wijze waarop het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877) kan, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Gelet hierop heeft de rechtbank dit betoog terecht buiten bespreking gelaten in de einduitspraak.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraken van de rechtbank en er geen reden is waarom [appellant sub 1] dit betoog niet al bij de rechtbank in zijn beroep tegen het oorspronkelijke besluit had kunnen aanvoeren, terwijl hij dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had moeten doen, laat de Afdeling dit betoog buiten beschouwing.

6. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidbelasting vanwege het project onvoldoende is onderzocht, omdat in het akoestisch rapport van 12 september 2016 ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid van laden, lossen, schoonmaken en onderhoud van de boten.

Daarnaast is volgens [appellant sub 1] in het akoestisch rapport geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheid dat de gebouwen rondom de Borneosteiger, waaronder zijn appartementencomplex, in en tot aan het water zijn gebouwd waardoor geluidstrillingen ook via het water en via de betonconstructies zorgen voor overlast. Volgens [appellant sub 1] had het college vanwege deze bijzondere omstandigheid moeten valideren of de resultaten van het gebruikte rekenmodel representatief zijn.

6.1. In het akoestisch rapport is het laden, lossen, schoonmaken en het onderhoud van de boten niet als relevante geluidbron aangemerkt. Op blz. 7 van het akoestisch rapport staat dat de bevoorrading van de boten en de afvoer van afval plaatsvindt met een bakfiets en dat het schoonmaken van de boten handmatig met een waterslang gebeurt.

In voorschrift 6 bij de vergunning is bepaald dat op de locatie geen groot onderhoud mag plaatsvinden maar alleen kleine reparaties tussen 07:00 uur en 22:00 uur, zoals het vervangen van lampjes of filters.

[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het laden en lossen met een bakfiets en het handmatig schoonmaken en uitvoeren van kleine reparaties, anders dan waar in het akoestisch rapport van is uitgegaan, wel een relevante geluidbron is. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het project in zoverre onvolledig of ondeugdelijk is.

Het betoog faalt in zoverre.

6.2. In het akoestisch rapport is de geluidbelasting vanwege het project getoetst aan de richtwaarden die de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening geeft voor een rustige woonwijk met weinig verkeer en voor een woonwijk in de stad. Volgens het akoestisch rapport sluit de aard van de omgeving van de Borneosteiger het beste aan bij een woonwijk in de stad. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor een rustige woonwijk bedragen 45 dB(A) voor de dagperiode en 40 dB(A) voor de avondperiode. De richtwaarden voor een woonwijk in de stad bedragen 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. Het college staat op het standpunt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat indien deze richtwaarden niet worden overschreden. De in het akoestisch rapport berekende waarden op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten bedragen maximaal 29 dB(A) in de dagperiode en maximaal 31 dB(A) in de avondperiode. Gelet op deze ruime onderschrijding van de richtwaarden is het niet aannemelijk dat de daadwerkelijke geluidbelasting hoger is dan de richtwaarden, ook al zou de geluidbelasting in het akoestisch rapport zijn onderschat omdat geen rekening is gehouden met geluidstrillingen via het water en de betonconstructies, zoals [appellant sub 1] stelt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college nader onderzoek had moeten doen naar de door [appellant sub 1] gestelde geluidstrillingen via het water en de betonconstructies om te valideren of de resultaten in het akoestisch rapport representatief zijn.

Het betoog faalt ook in zoverre.

7. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning in strijd is met het gemeentelijk geluidbeleid, waarin is bepaald dat de woningen aan de C. van Eesterenlaan, waaronder zijn woning, moeten beschikken over een stille zijde. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst hij naar het besluit van 16 maart 2016 waarbij het college heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een jachthaven met 71 ligplaatsen aan de Borneosteiger 1. In de overwegingen van dat besluit staat dat woningen waarvoor hogere grenswaarden worden vastgesteld, in principe een stille zijde moeten hebben en dat voor de woningen aan de C. van Eesterenlaan de gevel aan de zijde van de jachthaven als stille zijde geldt.

7.1. In het geluidbeleid "Amsterdams Geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet Geluidhinder" van 12 juli 2016 staat dat woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, in principe moeten beschikken over een stille zijde, te weten een (deel van een) gevel waar wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Met zijn enkele verwijzing naar de overwegingen van het besluit van 16 maart 2016 heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de vergunning in strijd is met het hiervoor vermelde geluidbeleid. Afgezien van de omstandigheid dat niet duidelijk is geworden voor welke woningen hogere waarden zijn vastgesteld zodat daarvoor een stille zijde is vereist, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat op enige plek de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door de geluidbelasting vanwege dit project.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] betoogt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het project voor de nautische veiligheid. Volgens hem is het nautisch advies van Waternet van 23 februari 2016 onvolledig omdat de operationele situatie daarin niet is beoordeeld. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat hetgeen hij naar voren heeft gebracht over de doorvaart en het in- en uitparkeren van de vaartuigen geen onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning maar aan de orde kan komen bij de nog aan te vragen ligplaatsvergunningen. [appellant sub 1] wijst erop dat de ligplaatsvergunningen inmiddels zijn verleend en dat bij de voorbereiding daarvan geen advies over de nautische veiligheid is ingewonnen bij Waternet.

8.1. Het college heeft de gehele aanvraag toegezonden aan Waternet. In het advies daarover staat dat er nautisch gezien geen bezwaar is tegen het plaatsen van de steigers. De omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van de steigers en voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het waterperceel als ligplaats voor zeven passagiersvaartuigen. Om gebruik te mogen maken van deze ligplaatsen is een ligplaatsvergunning nodig die toestemming geeft om met een bepaalde boot ligplaats in te nemen op één van de zeven planologisch voorziene ligplaatsen. Bij die ligplaatsvergunning kan aan de orde komen welke gevolgen het aanleggen met die bepaalde boot op die bepaalde ligplaats heeft voor de nautische veiligheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die gevolgen geen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. Indien, zoals [appellant sub 1] stelt, die gevolgen ten onrechte niet zijn beoordeeld bij de verlening van de ligplaatsvergunningen, dan is dat een gebrek van die vergunningen en niet van de omgevingsvergunning die in deze procedure aan de orde is.

Het betoog faalt.

9. [appellant sub 1] betoogt dat voor de aangevraagde activiteiten een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, nodig is, omdat het vermogen van de motoren van de boten van Amsterdam Boats groter dan 1,5 kW is. Volgens hem zijn inrichtingen waar een of meer elektromotoren of verbrandingsmotoren met een (gezamenlijk) vermogen groter dan 1,5 kW aanwezig zijn, als vergunningplichtig aangewezen onder 1.1 in categorie 1 van onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).

9.1. In categorie 1 van onderdeel C van bijlage I bij het Bor worden onder 1.1 worden categorieën van inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Vervolgens worden onder 1.4, en niet onder 1.1 zoals [appellant sub 1] veronderstelt, categorieën vergunningplichtige inrichtingen aangewezen. Dat, naar [appellant sub 1] stelt, de activiteiten onder categorie 1, onder 1.1, vallen, daargelaten of dat het geval is, betekent niet dat daarvoor een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting nodig is. Het betoog van [appellant sub 1] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de activiteiten van het project niet zijn aangewezen als vergunningplichtig in bijlage I bij het Bor, zodat geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] betoog dat het besluit van 4 november 2016 onzorgvuldig is voorbereid omdat het college de risico's van elektrisch varen niet heeft onderzocht en niet heeft betrokken in zijn afweging om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

10.1. De omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van vier steigers en voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van het waterperceel als ligplaats voor zeven passagiersvaartuigen in plaats van slechts twee passagiersvaartuigen. Het water waarin de Borneosteiger staat, mag zonder meer worden gebruikt als vaarwater. De mogelijkheid dat een elektrisch vaartuig daar vaart en ligplaats inneemt, bestaat al op grond van het bestemmingsplan en is geen gevolg van de verleende vergunning. Het college hoefde de risico's hiervan dan ook niet te betrekken in zijn afweging om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

Het betoog faalt.

11. [appellant sub 1] betoogt dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de omwonenden onvoldoende heeft meegewogen. Volgens hem worden het openbare karakter van het water en het zicht op het water ernstig aangetast door de afgemeerde boten. Hij voert aan dat de boten een significant deel van het water in beslag nemen en dat de afstand tussen de boten en de omliggende woningen niet zo groot is dat de aanwezigheid van de boten niet langer opvalt.

Verder voert [appellant sub 1] aan dat het college ten onrechte gewicht toekent aan het stedelijk belang om te zorgen voor voldoende ligplaatsen, terwijl die ligplaatsen ook elders in Amsterdam gerealiseerd kunnen worden. Volgens hem had het college geen medewerking hoeven te verlenen aan de omgevingsvergunning omdat er in Amsterdam tal van gelijkwaardige alternatieve locaties met beduidend minder nadelen voorhanden zijn voor het realiseren van ligplaatsen.

11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het realiseren van vijf extra ligplaatsen voor passagiersvaartuigen aan de Borneosteiger 1 ruimtelijk en stedenbouwkundig als passend kan worden beschouwd bij de identiteit van de omgeving. Daarbij betrekt het college dat op deze plek op grond van het bestemmingsplan al twee ligplaatsen voor passagiersvaartuigen en 10 bootjes voor sloepdelen zijn toegestaan en dat in het hele gebied rondom de Borneosteiger al andere ligplaatsen voor plezier- en passagiersvaartuigen aanwezig zijn.

Doordat de vijf extra aan te leggen boten van Amsterdam Boats een deel van het water in beslag nemen en zichtbaar zijn vanuit de omliggende woningen, worden het openbare karakter van het water en het zicht daarop in enige mate aangetast. Gelet op de ligging van het water in een stedelijk gebied en de aanwezigheid in het water van de Borneosteiger zelf en de reeds legaal daaraan gelegen vaartuigen, kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat deze aantasting van het uitzicht van omwonenden niet zodanig groot is dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door de verlening van de vergunning voor vijf extra ligplaatsen. Het betoog van [appellant sub 1] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college het belang van de omwonenden onvoldoende heeft meegewogen.

Het betoog faalt in zoverre.

11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2573, moet het college over een project besluiten zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren voor alle betrokkenen. Anders dan [appellant sub 1] stelt, is het realiseren van ligplaatsen elders in Amsterdam geen alternatief dat een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren heeft. Dit alternatief stuit namelijk op bezwaren van Amsterdam Boats, die een groot belang heeft bij ligplaatsen voor haar hele vloot aan de Borneosteiger, waar zij al twee ligplaatsen heeft en welke plek dichtbij haar kantoor aan de Cruquiusweg 40 is.

Het betoog faalt ook in zoverre.

12. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het hoger beroep van Amsterdam Boats

13. Amsterdam Boats betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft geconstateerd dat het besluit van 4 november 2016 een gebrek heeft wat betreft de periode van in- en uitvaren en dat zij in de einduitspraak ten onrechte heeft bepaald dat het in- en uitvaren uitsluitend is toegestaan tussen 07:00 uur en 23:00 uur. Amsterdam Boats stelt dat zij ernstig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt als zij niet na 23:00 uur mag invaren.

14. Amsterdam Boats betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij de omgevingsvergunning uitsluitend heeft aangevraagd om steigers te mogen bouwen en daar ligplaats in te mogen nemen, zodat de vergunning dan ook alleen daarvoor is verleend. Het in- en uitvaren van het waterperceel is volgens Amsterdam Boats al zonder meer toegestaan op grond van het bestemmingsplan, aangezien in artikel 19.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Water" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor vaarwater. Het in- en uitvaren van het waterperceel heeft zij daarom niet aangevraagd en is geen onderdeel van de verleende omgevingsvergunning, aldus Amsterdam Boats.

Omdat op grond van artikel 19.1 van de planregels het gebruik van het water als vaarwater, waaronder het in- en uitvaren, zonder meer is toegestaan aan een ieder op elk moment van de dag, is volgens Amsterdam Boats de door de rechtbank aan de vergunning verbonden beperking van de periode van in- en uitvaren in strijd met dat artikel.

14.1. Anders dan Amsterdam Boats stelt, is het in- en uitvaren van het waterperceel om daar ligplaats in te nemen een onderdeel van de verleende omgevingsvergunning. Op grond van het bestemmingsplan mag het waterperceel waar de omgevingsvergunning op ziet, worden gebruikt als vaarwater en mogen daar twee passagiersvaartuigen ligplaats innemen. Als gevolg van de verleende omgevingsvergunning mogen daar zeven passagiersvaartuigen ligplaats innemen. Dat betekent dat vijf passagiersvaartuigen meer dan voorheen het waterperceel zullen in- en uitvaren en daarvoor zullen manoeuvreren op die plek. Het manoeuvreren met vijf extra passagiersvaartuigen als gevolg van de verleende omgevingsvergunning, betekent een vergroting van de ruimtelijke uitstraling, met name door een toename van de geluidbelasting. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat dit een onderdeel van de verleende omgevingsvergunning is.

Het betoog faalt.

14.2. Aangezien het in- en uitvaren van het waterperceel met zeven passagiersvaartuigen een grotere ruimtelijke uitstraling heeft dan het in- en uitvaren met slechts twee passagiersvaartuigen, kunnen daaraan voorschriften worden verbonden om die ruimtelijke uitstraling te beperken. De beperking van de periode van in- en uitvaren is dan ook niet in strijd met artikel 19.1 van de planregels.

Het betoog faalt.

15. Amsterdam Boats betoogt dat dat de rechtbank, ervan uitgaande dat de aanvraag ook zag op het in- en uitvaren, ten onrechte heeft aangenomen dat haar aanvraag slechts zag op het in- en uitvaren in de periode tussen 07:00 en 23:00 uur. Volgens haar is de aanvraag niet expliciet beperkt tot een bepaalde tijdsperiode van de dag, zodat is aangevraagd te allen tijde in en uit te mogen varen.

15.1. Op het aanvraagformulier is geen bepaalde tijdsperiode aangevraagd maar is ook niet expliciet aangevraagd te allen tijde de ligplaatsen te mogen in- en uitvaren. In het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport van 12 september 2016, dat hoort bij de ruimtelijke onderbouwing van het project, staat dat de activiteiten alleen in de dag- en avondperiode plaatsvinden (van 07:00 tot 23:00 uur) en dat na 23:00 uur geen vaarbewegingen meer plaatsvinden. De enige activiteit die in het akoestisch rapport akoestisch relevant is geacht en waarvan de geluidbelasting is berekend, is het manoeuvreren met de zeven passagiersvaartuigen. Gelet op het akoestisch rapport heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de aanvraag slechts zag op vaarbewegingen tussen 07:00 en 23:00 uur en dat Amsterdam Boats niet heeft aangevraagd om na 23:00 uur te mogen in- en uitvaren.

Het betoog faalt.

16. Amsterdam Boats betoogt dat uit het akoestisch rapport van 10 juli 2017 blijkt dat de geluidbelasting vanwege het in- en uitvaren, zou dat onderdeel zijn van de omgevingsvergunning, te allen tijde aanvaardbaar is, ook na 23:00 uur. Een beperking van de periode waarin mag worden in- en uitgevaren is daarom niet nodig, aldus Amsterdam Boats.

16.1. Uit het akoestisch rapport van 10 juli 2017 volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode, van 23:00 tot 07:00 uur, op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemmingen tussen de 22 dB(A) en 26 dB(A) bedraagt. De richtwaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening voor een woonwijk in de stad in de nachtperiode, waaraan is getoetst, bedraagt 40 dB(A). Amsterdam Boats stelt terecht dat uit het akoestisch rapport van 10 juli 2017 volgt dat de geluidbelasting als gevolg van het binnenvaren in de nachtperiode aanvaardbaar is. Dat kan er echter niet aan afdoen dat, zoals hiervoor onder 15.1 is overwogen, de aanvraag slechts zag op vaarbewegingen tussen 07:00 en 23:00 uur, zodat vaarbewegingen na 23:00 uur niet kunnen worden vergund zonder de grondslag van de aanvraag te verlaten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Amsterdam Boats niet heeft aangevraagd om in de nachtperiode te mogen varen en dat de omstandigheid dat het varen in de nachtperiode volgens het college niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt, dat niet anders maakt.

Het betoog faalt.

17. Het hoger beroep van Amsterdam Boats is ongegrond.

Conclusie

18. Zoals onder 12 en 17 overwogen, zijn de hoger beroepen ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Kors
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019

687.