Uitspraak 201801570/1/V2


Volledige tekst

201801570/1/V2.
Datum uitspraak: 9 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2018 in zaak nr. NL17.6804 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 16 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in de grief, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3007, onder meer dat de rechtbank buiten de grenzen van de door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voorgeschreven toetsing is getreden, omdat zij haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling in de plaats heeft gesteld van dat van hem.

1.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat de vreemdeling goed gedocumenteerd is en dat zij niet summier of ongerijmd heeft verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de door de staatssecretaris geconstateerde vaagheden en tegenstrijdigheden niet van dien aard zijn dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling als ongeloofwaardig kan tegenwerpen. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank met deze niet nader toegelichte algemene overwegingen, die wat betreft de eigen vaststellingen van de rechtbank ook niet stroken met de tegenwerpingen in het besluit, een eigen oordeel heeft gegeven en dus niet het standpunt van de staatssecretaris en de redenen waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig heeft geacht, heeft getoetst (vergelijk voormelde uitspraak van 15 november 2016). Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, is de rechtbank daarmee buiten de grenzen van de door artikel 83a van de Vw 2000 voorgeschreven toetsing getreden.

De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2018 in zaak nr. NL17.6804;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van de Sluis
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019

802-915.