Uitspraak 201802392/1/A1


Volledige tekst

201802392/1/A1.
Datum uitspraak: 9 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellante J], [appellant K] en [appellante L] (hierna tezamen: [appellant A] en anderen), allen wonend te Amstelveen,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 heeft het college het locatieplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in Amstelveen.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2018, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.R. Bisoen en R. Oosterhof, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bij besluit van 30 januari 2018 vastgestelde locatieplan voorziet onder meer in de plaatsing van een ORAC op de hoek van de Keizer Karelweg en de Van der Ghiessenstraat ter hoogte van de Keizer Karelweg 385 (locatie 653; hierna: de locatie). De locatie is gewijzigd ten opzichte van de aanwijzing in het ontwerplocatieplan. Locatie 653 bevindt zich in een groenstrook. [appellant A] en anderen zijn bewoners van de woningen aan de [6 locaties]. Zij kunnen zich niet met het aanwijzen van locatie 653 verenigen.

Onzorgvuldige voorbereiding

2. [appellant A] en anderen betogen dat het college het besluit van 30 januari 2018 onzorgvuldig heeft voorbereid. Zij voeren aan dat zij vooraf ten onrechte niet zijn geïnformeerd over de voorgenomen wijziging van de locatie ten opzichte van het ontwerplocatieplan.

2.1. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat bij de vaststelling van een locatieplan voor ORAC’s een locatie wordt aangewezen die niet al was opgenomen in het ontwerplocatieplan. Er bestaat geen verplichting om omwonenden op de hoogte te stellen van de voorgenomen wijziging van een locatie ten opzichte van het ontwerplocatieplan of om omwonenden in de gelegenheid te stellen om daarover zienswijzen naar voren te brengen.

Het betoog faalt.

Terinzagelegging

3. [appellant A] en anderen betogen voorts dat, in strijd met de door het college aan hen gedane mededeling in een brief van 13 februari 2018, de op het besluit betrekking hebbende stukken niet ter inzage hebben gelegen op het gemeentehuis. Op het moment dat zij op 20 maart 2018 verzochten om deze stukken in te zien, werd hen door een medewerker van de gemeente verteld dat hij niet bekend was met de stukken, aldus [appellant A] en anderen.

3.1. Artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

[…]."

Artikel 3:44 luidt:

"1. Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:

a. met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste of tweede lid, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en

[…]."

3.2. De kennisgeving van het definitieve locatieplan is in het Gemeenteblad gepubliceerd op 8 februari 2018. Volgens deze kennisgeving zou het besluit van 30 januari 2018 met de inspraak- en revisienotitie van 8 februari 2018 tot en met 22 maart 2018 ter inzage worden gelegd bij de balie Bouwen & Vergunningen in het raadhuis van de gemeente Amstelveen.

3.3. Het college stelt zich op het standpunt dat niet is uitgesloten dat [appellant A] en anderen de inspraak- en revisienotitie niet in hebben kunnen zien. Daarmee heeft het college niet gemotiveerd weersproken dat de inspraak- en revisienotitie in strijd met artikel 3:11 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 3:44 van de Awb, niet ter inzage heeft gelegen.

De Afdeling ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt dat [appellant A] en anderen in het kader van de onderhavige procedure de gelegenheid hebben gekregen om te reageren op het vastgestelde locatieplan en daar ook gebruik van hebben gemaakt. Binnen de beroepstermijn hebben zij alsnog de beschikking gekregen over de inspraak- en revisienota. Het is daarom evident dat [appellant A] en anderen niet in hun belangen zijn geschaad. Verder acht de Afdeling het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden zijn benadeeld. Het locatieplan en de inspraak- en revisienotitie zijn vermeld in het besluit van 30 januari 2018 en de bekendmaking daarvan. Bovendien zijn omwonenden per brief van 13 februari 2018 op de hoogte gesteld van het locatieplan en hebben daarbij het besluit van 30 januari 2018 en een afbeelding van de locatie ontvangen. Dat betekent dat belanghebbenden van het bestaan van deze stukken op de hoogte konden zijn. Daarbij komt dat het locatieplan geraadpleegd kon worden op de website van de gemeente. Het is daarom ook niet aannemelijk dat andere belanghebbenden dan [appellant A] en anderen hebben afgezien van het instellen van beroep, omdat het locatieplan en de inspraak- en revisienotitie niet ter inzage hebben gelegen.

Het betoog faalt.

Beoordelingskader

4. Bij de keuze voor een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

4.1. Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college inrichtingscriteria die het bij besluit van 4 april 2017 heeft vastgesteld. De inrichtingscriteria houden in:

"A. Een doelmatige inrichting van de openbare ruimte;

(de volgorde van gebruik van openbare ruimte is: trottoir, groenstrook, parkeerplaats. Een inzamelvoorziening wordt waar mogelijk op of tegen een vrij stuk trottoir geplaatst. Indien geen trottoir beschikbaar is wordt een groenstrook en/of parkeerplaats als locatie aangewezen en ingericht).

B. Beperking van de overlast voor de omgeving;

(de locatie mag niet belemmerend zijn voor de doorgang van trottoir- en weggebruikers, zoals rolstoelgebruikers, kinderwagens, fietsers, auto’s etc).

C. Waarborgen verkeersveiligheid;

D. Rekening houden met financiële, inzamel-logistieke aspecten en fysieke (on)mogelijkheden om inzamelvoorzieningen te plaatsen.

E. De afstand tussen het perceel waar het huishoudelijke restafval en PMD-afval (plastic- en metalen verpakkingen en drankkartons) ontstaan en de inzamelvoorziening is in principe niet meer dan 300 meter. Bij het bepalen van de afstand gaat het om de afstand tussen de perceelgrens en de aanbiedplaats. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk de afstand te verhogen.

Deze uitzonderingsgevallen zijn:

[…].

4. Als de aanwezigheid van kabels/leidingen en/of bomen een belemmering vormen.

[…]."

Geschiktheid locatie

5. [appellant A] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie had kunnen overgaan. Zij vrezen dat de aanwezigheid van de ORAC ervoor zorgt dat de verkeerssituatie nog onveiliger en onoverzichtelijker wordt dan al het geval is. Ter zitting hebben zij toegelicht dat de Keizer Karelweg een drukke doorgaande tweerichtingsverkeersweg is met veel (bus)verkeer en dat zij vrezen voor overlast vanwege de verkeersonveiligheid. Zij voeren verder aan dat de plaatsing van de ORAC op de locatie belemmerd wordt door de aanwezigheid van een boom in de nabijheid van locatie 653. Als de ORAC toch geplaatst wordt dan zal de boom vanwege de noodzaak om wortels te verwijderen doodgaan en, indien de ORAC dichter bij het fietspad wordt geplaatst, dan zal de verkeerssituatie nog onoverzichtelijker worden, aldus [appellant A] en anderen.

5.1. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de gekozen locatie zal zorgen voor een onveilige verkeerssituatie en verwijst daarbij naar een verklaring van een verkeersdeskundige van de gemeente Amstelveen. Volgens het college zal de ledigingswagen tijdens het ledigen van de ORAC met de voorkant op de Van der Ghiessenstraat zijn gericht. Dat betekent dat de ledigingswagen niet op de Keizer Karelweg, dat een doorgaande weg is, of op het fietspad zal staan, maar op een uitritconstructie, waardoor de verkeershinder beperkt is. Daarbij komt dat de ORAC één keer per week zal worden geledigd en het ledigen slechts vier minuten duurt. Het college geeft aan dat het gemotoriseerde verkeer weliswaar kan worden opgehouden, maar dat dit naar verwachting niet zal zorgen voor aanzienlijke verkeershinder of voor een onveilige verkeerssituatie. Dit geldt volgens het college ook voor zover het verkeer wordt opgehouden door automobilisten die stoppen om het huisvuil in de ORAC te werpen. In reactie op het door [appellant A] en anderen gestelde dat in 2017 is besloten locatie 653 niet aan te wijzen als opstelplaats voor (mini)containers in verband met de vrees dat de verkeersveiligheid, stelt het college dat de situaties niet vergelijkbaar zijn. Volgens het college was het bij de opstelplaats voor (mini)containers van belang dat het ging om meerdere containers van 107 cm hoog en 47 cm breed die op korte afstand van het fietspad konden worden geplaatst en een muur konden vormen. Eén ORAC die zich bevindt op een vaste locatie en 115 cm hoog en 60 cm breed is, zorgt voor een minder onoverzichtelijke verkeerssituatie, aldus het college.

Wat betreft de gevreesde aantasting van het wortelstelsel van de boom nabij locatie 653 heeft het college ter zitting toegelicht dat medewerkers van de afdeling Wijkbeheer van de gemeente Amstelveen naar de situatie hebben gekeken. Als er tijdens de werkzaamheden boomwortels worden aangetroffen, dan kunnen deze worden verwijderd zonder schade aan de boom toe te brengen, aldus het college.

5.2. Het college heeft uiteengezet dat locatie 653 voldoet aan de inrichtingscriteria, ook aan het criterium dat de verkeersveiligheid dient te worden gewaarborgd en het criterium dat de locatie niet belemmerend mag zijn voor de doorgang van weggebruikers. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de toelichting van het college te twijfelen.

Het college heeft in de vrees voor een onveilige en onoverzichtelijke verkeerssituatie, mede gezien de verklaring van de verkeersdeskundige, geen reden hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. Voor zover het verkeer wordt opgehouden door automobilisten die stoppen om het huisvuil in de ORAC te werpen of door de ledigingswagen die de ORAC ledigt, is de Afdeling van oordeel dat deze hinder, gelet op de lage frequentie en duur daarvan, niet zodanig is dat het college locatie 653 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat het verkeer niet stil zal staan op de Keizer Karelweg, de drukke doorgaande tweerichtingsverkeersweg of het fietspad. Verder heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wortels van de boom geen belemmering vormen voor de plaatsing van de ORAC, omdat de wortels zo nodig kunnen worden verwijderd zonder dat de boom sterft. Het college heeft hierin dan ook geen reden hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie.

Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat college locatie 653 in redelijkheid niet geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

6. [appellant A] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Ten eerste wijzen zij op de locatie bij de bushalte Kruiskerk op de hoek van de Keizer Karelweg en de Charlotte van Montpensierlaan. Volgens hen is deze locatie geschikt omdat er al twee ondergrondse containers voor het aanbieden van glas en papier staan. Ook zal er vergeleken met de aangewezen locatie minder overlast zijn, omdat er geen huizen dicht bij de gestelde locatie staan. Bovendien is rondom de alternatieve locatie sprake van eenrichtingsverkeer, wat volgens [appellant A] en anderen betekent dat de verkeerssituatie veiliger en overzichtelijker is dan het geval is bij de aangewezen locatie. Zij wijzen ten tweede op de mogelijkheid om de ORAC in de middenberm bij de kruising van de Van der Ghiessenstraat en de Jan Benninghstraat te plaatsen, waar volgens hen publieke ruimte aanwezig is en weinig verkeer.

Ten derde noemen [appellant A] en anderen de locatie op de hoek van de Graaf Aelbrechtlaan en de Bors van Waverenstraat. Volgens hen is deze locatie een geschikt alternatief, omdat deze op een ruime afstand van de rotonde op de Keizer Karelweg ligt en, anders dan bij de aangewezen locatie, sprake is van eenrichtingsverkeer en daarom sprake is van een minder drukke verkeerssituatie dan bij de locatie op de hoek van de Keizer Karelweg en de Van der Ghiessenstraat.

6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de alternatieve locatie op de hoek van de Keizer Karelweg en de Charlotte van Montpensierlaan en de genoemde mogelijkheid om de ORAC in de middenberm bij de kruising van de Van der Ghiessenstraat en de Jan Benninghstraat beide niet geschikt zijn, omdat de loopafstand voor enkele daarop aan te sluiten huishoudens daardoor in strijd met de inrichtingscriteria 400 m zou zijn en er volgens het college geen sprake is van een uitzonderingsgeval. Bovendien is het volgens het college van belang dat ORAC’s goed verspreid zijn over het gebied, waarvoor een centrale ligging in de woonwijk van belang is. Ook daar voldoen de alternatieve locaties niet aan, aldus het college. [appellant A] en anderen hebben de juistheid van de door het college genoemde loopafstanden niet betwist en de Afdeling ziet ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het college heeft zich gelet op de gegeven motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant A] en anderen aangedragen alternatieve locaties niet geschikter zijn voor plaatsing van ORAC’s dan locatie 653.

Wat betreft de genoemde locatie op de hoek van de Graaf Aelbrechtlaan en de Bors van Waverenstraat, heeft het college ter zitting toegelicht dat die locatie niet geschikt is vanwege de aanwezigheid van een boom. De ledigingswagen zal een ORAC niet kunnen ledigen vanwege de aanwezige brede takken van deze boom. Bovendien moet een ORAC op die locatie over een verkeersbord worden getild om geledigd te kunnen worden, hetgeen volgens het college niet wenselijk is.

6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Gelet op de gegeven toelichting bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de door [appellant A] en anderen voorgestelde alternatieve locaties in redelijkheid geschikter had moeten achten dan locatie 653. De genoemde alternatieve locaties geven daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019

414-884.