Uitspraak 201801696/1/A3


Volledige tekst

201801696/1/A3.
Datum uitspraak: 9 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2018 in zaak nr. 17/5393 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming (voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 26 juni 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2018, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Trijsburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2. [appellant] heeft op 9 februari 2017 een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG ten behoeve van zijn chauffeurskaart om als taxichauffeur werkzaam te zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft de staatssecretaris het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" van toepassing verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag krachtens artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Aan het besluit op bezwaar van 26 juni 2017 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van [appellant] is geregistreerd dat hij in aanraking is gekomen met Justitie. In het JDS staat vermeld dat aan [appellant] bij strafbeschikking van 20 januari 2017 een geldboete van €900,00 en een rijontzegging van twintig dagen is opgelegd wegens een snelheidsovertreding, bij strafbeschikking van 23 november 2016 een geldboete van €360,00 is opgelegd wegens een snelheidsovertreding, bij strafbeschikking van 19 september 2016 een geldboete van €180,00 is opgelegd wegens het niet kenbaar maken van de tarieven van taxivervoer aan de consument (artikel 2, eerste lid, van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer) en bij strafbeschikking van 7 april 2016 een geldboete van €360,00 is opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in artikel 5a, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000. De terugkijktermijn bedraagt vijf jaar, omdat hier volgens de staatssecretaris sprake is van een geval als bedoeld in paragraaf 3.1.1, onder b, van de beleidsregels.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de terugkijktermijn vijf jaar bedraagt. [appellant] was ten tijde van de aanvraag voor de VOG 21 jaar oud. Uit de wet vloeit voort dat een terugkijktermijn twee jaar bedraagt ingeval de aanvrager de leeftijd van 23 jaar nog niet bereikt heeft, aldus [appellant].

3.1. De rechtbank heeft overwogen dat hantering van een terugkijktermijn van vijf jaar objectief gerechtvaardigd en niet onredelijk is, omdat de minister de duur van de terugkijktermijn, ongeacht leeftijd, baseert op de specifieke hoge integriteitseisen die gelden voor de taxibranche en op paragraaf 3.1.1. van de beleidsregels.

3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de terugkijktermijn vijf jaar bedraagt. Uit paragraaf 3.1.1. van de beleidsregels volgt dat de verkorte terugkijktermijn van twee jaar voor personen die de leeftijd van 23 jaar nog niet bereikt hebben, niet geldt indien sprake is van een geval zoals bedoeld in paragraaf 3.1.1, onder b. Uit deze bepaling volgt dat wanneer de aanvraag samenhangt met de duur van een vergunning, de terugkijktermijn aansluit bij de duur van de vergunning. De aanvraag van [appellant] om afgifte van een VOG is ten behoeve van het verlengen van zijn chauffeurskaart om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn. Blijkens artikel 83, tweede en negende lid, van het Besluit personenvervoer 2000 heeft de chauffeurskaart een geldigheidsduur van vijf jaar. Derhalve bedraagt de terugkijktermijn vijf jaar. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zijn geval niet aan het subjectieve criterium is voldaan. Wat betreft de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer en artikel 5a, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, stelt [appellant] dat beide overtredingen betrekking hebben op hetzelfde feit. Hij kon de benodigde documenten tijdens zijn aanhouding door de politie niet overleggen omdat hij deze uit zijn auto had verwijderd in verband met een bezoek aan een wasserette. Hij bezat de documenten echter wel en bovendien werd de auto tijdens deze overtredingen niet als taxi gebruikt. Derhalve moet gesproken worden van een feit van geringe ernst. Tijdens de snelheidsovertredingen werd de auto ook niet als taxi gebruikt. De belangenafweging had gezien zijn financiële afhankelijkheid van het werk als taxichauffeur, de geringe ernst van de antecedenten en het tijdsverloop sinds de laatste overtreding in maart 2016, in zijn voordeel moeten uitvallen, aldus [appellant].

4.1 Op grond van paragraaf 3.3 van de beleidsregels kan de minister oordelen dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels vermeldt welke omstandigheden altijd in de beoordeling betrokken moeten worden, te weten de afdoening van de zaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

4.2. Zoals volgt uit overweging 2 zijn aan de weigering van de VOG twee snelheidsovertredingen en twee andere overtredingen ten grondslag gelegd. Vooral de snelheidsovertreding die bij strafbeschikking van 20 januari 2017 is afgedaan, is blijkens de boete van €900,00 en de rijontzegging van twintig dagen [appellant] zwaar aangerekend. Het bij de rechtbank bestreden besluit dateert van 26 juni 2017. De strafbeschikkingen in verband met de snelheidsovertredingen dateren van 20 januari 2017 en 23 november 2016. De strafbeschikking in verband met de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer dateert van 19 september 2016 en de strafbeschikking in verband met de overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 dateert van 7 april 2016. Al deze strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd binnen een tijdsbestek van een jaar en drie maanden vóór het besluit van 26 juni 2017 werd genomen. Het tijdsverloop sinds de strafbeschikkingen is daarmee kort. De snelheidsovertredingen vonden plaats op 5 en 12 maart 2016, ruim een jaar voor de datum van dat besluit. De andere twee overtredingen vonden plaats op 23 oktober 2015. Zelfs indien de pleegdata in aanmerking worden genomen, is het tijdsverloop kort. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel [appellant] door het uitblijven van de afgifte van een VOG niet als taxichauffeur kan werken en daardoor geen inkomen kan verwerven, het belang van de beperking van de risico's voor de samenleving zwaarder weegt dan zijn belang bij afgifte van een VOG. Daaraan heeft de staatssecretaris in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen dat [appellant] recent met justitie in aanraking is gekomen wegens snelheidsovertredingen, in elk geval één van de snelheidsovertredingen hem niet licht is aangerekend en dat de snelheidsovertredingen bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Eck w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019

176-898.


BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 35

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer

Artikel 1

1. De vervoerder biedt taxivervoer aan tegen een variabel tarief per rit dat bestaat uit:

a. een vast bedrag;

b. een bedrag per afgelegde kilometer van de taxirit, en

c. een bedrag per minuut van de duur van de taxirit.

[…]

5. De vervoerder kan een tarief in rekening brengen voor de wachtperiode bij aanvang van de rit, mits dit vooraf met de consument is overeengekomen.

[…]

Artikel 2

1. Het tarief, bedoeld in artikel 1, eerste of vijfde lid, wordt voor de consument duidelijk leesbaar getoond zowel in de auto waarmee taxivervoer wordt verricht als aan de buitenzijde. Aan dit vereiste wordt in ieder geval voldaan indien het tarief wordt getoond met gebruikmaking van een taxi-informatiekaart waarvan het model overeenkomt met het in de bijlage bij deze regeling opgenomen model A1.

[…]

Wet personenvervoer 2000

Artikel 5

1. De voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis voor een vervoerder zijn:

a. de overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde met het oog op de uitoefening van de functie van wegvervoerder verleende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

b. het ontbreken van een niet ouder dan twee jaar zijnde onherroepelijke rechterlijke uitspraak waarbij is vastgesteld dat de vervoerder de geldende voorschriften inzake de financiële loon- en arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen;

c. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordeling en onherroepelijke sanctie jegens de vervoerder, wegens een zeer ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving, die bij verordening 1071/2009/EG als zodanig is aangewezen;

[…]

Artikel 5a

1. Onze Minister verklaart in afwijking van artikel 5, eerste lid, een vervoerder die niet voldoet aan onderdelen b of c van dat artikellid, toch als betrouwbaar, indien het verlies van de betrouwbaarheid een onevenredig strenge sanctie is.

[…]

Beleidsregels VOG-NP-RP 2013

Paragraaf 3.1.1.

[…]

Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:

[…]

b. de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn;

[…]

d. de VOG wordt aangevraagd door een persoon die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt. Behoudens het hiervoor gestelde, geldt in dat geval een terugkijktermijn van twee jaren, mits er ten aanzien van de aanvrager geen justitiële gegevens worden aangetroffen die worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de zeden, zoals hierboven genoemd, of geweldsmisdrijven waarvoor een vrijheidsstraf van zes jaar of meer kan worden opgelegd;

[…]

Paragraaf 3.3.

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

[…]

Paragraaf 3.3.1.

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.

Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:

- de afdoening van de strafzaak;

- het tijdsverloop;

- de hoeveelheid antecedenten.

[…]

Besluit personenvervoer 2000

Artikel 83

[…]

2. De boordcomputerkaarten hebben een geldigheidsduur van vijf jaar.

[…]

9. In het kader van leer-werktrajecten en in het kader van tijdelijke en incidentele dienstverrichting als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, kan door Onze Minister een chauffeurskaart worden verstrekt met een kortere geldigheidsduur dan de in het tweede lid bedoelde geldigheidsduur, dan wel ontheffing worden verleend van de in artikel 81, vijfde lid, bedoelde eis.