Uitspraak 201802546/1/R1


Volledige tekst

201802546/1/R1.
Datum uitspraak: 9 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Lievelde, gemeente Oost Gelre,

en

de raad van de gemeente Oost Gelre,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Lievelde 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2018, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door B.G.W. Rondeel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] woont aan de [locatie] in Lievelde naast een kinderdagverblijf voor geestelijk en lichamelijk beperkte kinderen, genaamd Kindercentrum De Timp. Naast De Timp ligt de Antoniusschool voor basisonderwijs. Het kinderdagverblijf en de basisschool beschikken ieder over een eigen gebouw met een buitenruimte. Tussen De Timp en de Antoniusschool ligt het meest noordelijke deel van de Hollandse Schans. Deze weg verbindt de Vicariestraat met het zuidelijke deel van de Hollandse Schans. [appellant] gebruikt deze weg als ontsluitingsweg.

2. In 2013 heeft er een reconstructie van de buitenruimtes van beide scholen plaatsgevonden, waarbij is besloten om één ruimte te maken voor het kinderdagverblijf en de basisschool. In verband met de veiligheid voor de spelende kinderen is tevens besloten het tussenliggende deel van de Hollandse Schans tijdens schooltijden met detectiepoorten af te sluiten. Verder is het besloten hekwerk rondom het schoolplein te verplaatsten.

3. In het voorliggende bestemmingsplan heeft de raad de bestemming van het tussenliggende deel van de Hollandse Schans gewijzigd van "Verkeer" naar "Maatschappelijk". [appellant] komt op tegen het bestemmingsplan, omdat volgens hem zijn woongenot ernstig wordt aangetast als gevolg van de verplaatsing van het hekwerk. Ook kan hij zich niet verenigen met de bestemmingswijziging van de weg. Hij ziet het plan als voorbereiding op een te nemen onttrekkingsbesluit op grond van de Wegenwet, als gevolg waarvan de bestaande doorlopende weg vervangen wordt door een doodlopende weg.

Ontvankelijkheid

4. De raad vraagt zich af of het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is ten aanzien van de grond over de bestemmingswijziging van de weg van "Verkeer" naar "Maatschappelijk". In dit verband stelt de raad dat door [appellant] ten aanzien daarvan geen zienswijzen zijn ingediend.

5. De Afdeling overweegt dat overeenkomstig de wettelijke regels en binnen de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de procedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. De beroepsgronden die [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de bestemmingswijziging, hebben betrekking op besluitonderdelen die [appellant] in zijn zienswijze heeft bestreden. Weliswaar is in de zienswijze niet met zoveel woorden bezwaar gemaakt tegen de bestemmingswijziging, maar hetgeen [appellant] wel in de zienswijze heeft vermeld hangt daarmee direct samen. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Toetsingskader

6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Afscheidingshek

7. [appellant] stelt dat het afscheidingshek tussen De Timp en zijn woning ten onrechte 2 m richting zijn woonhuis is verplaatst. Hij betoogt dat zijn woongenot daardoor ernstig wordt aangetast. Sinds de verplaatsing doet zich buiten de schooltijden overlast voor van hangjongeren, die zich ophouden op het verruimde plein ter hoogte van het perceel van [appellant].

7.1. De Afdeling stelt vast dat het hekwerk ingevolge het voorgaande bestemmingsplan en ingevolge het voorliggende bestemmingsplan op het gegeven perceel planologisch was onderscheidenlijk is toegestaan. In geen van beide plannen is voorzien in de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de plaatsing van een hekwerk op het gegeven perceel. De wijze van plaatsing van het hekwerk betreft derhalve een bevoegdheid van de dagelijkse besturen van de scholen. De afstand van de woning van [appellant] tot aan het hekwerk bedraagt 17 m. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het thans vastgestelde plan met het oog op het woon- en leefklimaat van [appellant] een regeling had moeten opnemen op grond waarvan op die afstand een hek niet zou zijn toegestaan. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een grotere afstand had moeten aanhouden tussen de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en het perceel van [appellant]. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat die afstand ingevolge het voorgaande bestemmingsplan even groot was.

Ten aanzien van de overlast van hangjongeren overweegt de Afdeling verder dat, zoals zij reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:215:813, en van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2026, de vrees voor overlast van hangjongeren, voor zover dat in strijd met de openbare orde gebeurt, een kwestie is van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Weg

8. [appellant] kan zich niet verenigen met de wijziging van de bestemming van "Verkeer" naar "Maatschappelijk" van het gedeelte van de Hollandse Schans dat zich bevindt tussen de buitenruimte van het kinderdagverblijf en de basisschool. Hij voert aan dat de bestemmingswijziging van de weg ten onrechte vooruitloopt op de gedeeltelijke onttrekking van de doorgaande weg aan de openbaarheid door middel van een in de toekomst te nemen onttrekkingsbesluit op grond van de Wegenwet. Volgens [appellant] is dit in strijd met de inhoud van een brief van 26 juni 2012 van het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre, kenmerk ROBVL 1100027. Daaruit komt naar voren dat, hoewel het totale schoolplein wordt voorzien van een omheining die met poorten kan worden afgesloten, de rijbaan over het plein te allen tijde bereikbaar en toegankelijk is. Aanpassing van de openingstijden van de poorten is op termijn echter altijd mogelijk, aldus de brief. Voorts kan [appellant] zich er niet mee verenigen dat hij als gevolg van de afsluiting van de weg moet omrijden. In dit verband wijst [appellant] op een overleg van 3 september 2018, waarin een compromis is besproken tussen het college van burgemeester en wethouders, de schoolbesturen en omwonenden ten aanzien van de verkeersfunctie ter plaatse van het schoolplein.

8.1. De raad stelt dat in het voorontwerp van het bestemmingsplan reeds het voornemen is uitgesproken het betrokken weggedeelte aan de openbaarheid te onttrekken. Volgens de raad gaat het algemene belang met betrekking tot de veiligheid van de spelende kinderen op het schoolplein boven de bezwaren tegen het omrijden en de mogelijke andere negatieve gevolgen voor omwonenden. In een nader stuk van de raad staat dat op 3 september 2018 een compromisvoorstel om het weggedeelte gedurende de schooltijd geheel af te sluiten voor verkeer, is besproken. Buiten de schooltijden zou het verkeer in dat geval wel gebruik kunnen maken van het weggedeelte, met gebruikmaking van een toegangspoort. De raad stelt dat de geldende afspraken over het gebruik van de weg over het schoolplein in stand blijven totdat de separate procedure tot onttrekking van de weg aan de openbaarheid in het kader van de Wegenwet is afgerond. Daarbij wordt bezien of het compromisvoorstel alsnog wordt gevolgd.

8.2. Uit hetgeen de raad naar voren brengt, volgt dat [appellant] op zichzelf terecht stelt dat de wijziging van de bestemming van "Verkeer" naar "Maatschappelijk" ter plaatse van de buitenruimte van het kinderdagverblijf en de basisschool vooruitloopt op een te nemen onttrekkingsbesluit door het college ten aanzien van de doorgaande weg. In aanmerking genomen dat de raad beleidsruimte heeft ten aanzien van de invulling van een bestemmingsplan, mocht de raad naar het oordeel van de Afdeling evenwel bij het vaststellen van de bestemming in redelijkheid een groter gewicht toekennen aan het belang van de verkeersveiligheid van de kinderen ter plaatse dan aan het bezwaar van [appellant] dat hij bij vervoer per auto onder omstandigheden 400 m dient om te rijden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het mede gelet op de aanwezigheid van een voetpad tussen de Hollandse Schans en de Franse Schans niet noodzakelijk is om bij verplaatsing te voet deze omweg te maken.

Voorts overweegt de Afdeling dat de brief van het college van burgemeester en wethouders van 26 juni 2012 niet kan leiden tot een verplichting voor de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De vaststelling van een bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedures naar voren gekomen feiten en belangen anders uitvallen dan eerder door het college van burgemeester en wethouders is ingeschat. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog faalt.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019

195-890.