Uitspraak 201800259/1/A3


Volledige tekst

201800259/1/A3.
Datum uitspraak: 2 januari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats], (hierna: de vennootschap),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2017 in zaak nr. 17/2703 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de raad van bestuur van de kansspelautoriteit (hierna: de kansspelautoriteit).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016 heeft de kansspelautoriteit de vennootschap gelast binnen twee weken de exploitatie van speelautomaten te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 31 maart 2017 heeft de kansspelautoriteit het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.

De kansspelautoriteit heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2018, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. Kara, advocaat te Maastricht, en de kansspelautoriteit, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 13 maart 2006 is de vennootschap een vergunning voor exploitatie van speelautomaten verleend. Op 13 november 2015 heeft de vennootschap een aanvraag om verlening van een nieuwe vergunning ingediend. Op 13 maart 2016 is de geldigheidsduur van de verleende vergunning verlopen. Bij besluit van 21 juli 2016 is de aanvraag van 13 november 2015 buiten behandeling gesteld.

Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de kansspelautoriteit de vennootschap in kennis gesteld van het voornemen een last onder bestuursdwang op te leggen. Hieraan heeft de kansspelautoriteit ten grondslag gelegd dat een toezichthouder op 27 september en 7 oktober 2016 heeft geconstateerd dat de vennootschap nog steeds speelautomaten exploiteert. Volgens de kansspelautoriteit levert dit een overtreding op van het in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wok) neergelegde verbod op het zonder vergunning exploiteren van speelautomaten. Bij het besluit van 9 november 2016 heeft de kansspelautoriteit de last opgelegd. Bij uitspraak van 2 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank een hangende bezwaar ingediend verzoek van de vennootschap om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. Op 5 februari 2017 heeft de vennootschap de speelautomaten verkocht. Op 10 februari 2017 heeft de kansspelautoriteit uitvoering aan de last gegeven en de speelautomaten weggehaald.

2. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beroepsgronden zich niet tegen de oplegging van de last, maar tegen de feitelijke uitvoering ervan richten. Volgens de vennootschap heeft zij in beroep aangevoerd dat er concreet zicht op legalisatie bestaat en dat de kansspelautoriteit hiernaar onderzoek had moeten verrichten. Hierbij wijst zij erop dat tijdens de behandeling ter zitting op 19 januari 2017 van het door haar hangende bezwaar ingediende verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank is gesproken over het alsnog overleggen van stukken ten behoeve van een op 22 november 2016 ingediende nieuwe aanvraag om verlening van een vergunning. Volgens haar heeft zij deze stukken aan de kansspelautoriteit overgelegd en heeft de kansspelautoriteit zonder te onderzoeken of zicht op legalisatie bestond het besluit van 31 maart 2017 genomen. Voorts verwijst de vennootschap naar een aanvullend beroepschrift in een procedure van de huidige eigenaar van de speelautomaten over een op 24 juli 2017 door de kansspelautoriteit opgelegde last onder bestuursdwang.

2.1. Artikel 30h, eerste lid, van de Wok luidt: "Het is verboden zonder vergunning van de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, een of meer speelautomaten te exploiteren."

2.2. De vennootschap betwist niet dat zij ten tijde van het besluit van 9 november 2016 in strijd met het in artikel 30, eerste lid, van de Wok neergelegde verbod speelautomaten exploiteerde, zodat de kansspelautoriteit bevoegd was om handhavend op te treden.

2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, die niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. De kansspelautoriteit heeft zich in het besluit van 31 maart 2017 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie, omdat de vennootschap niet een voor inwilliging in aanmerking komende aanvraag om verlening van een exploitatievergunning heeft ingediend. Een op 13 november 2015 ingediende aanvraag is bij besluit van 21 juli 2016 buiten behandeling gesteld. Hiervan heeft de vennootschap in ieder geval kennis kunnen nemen door de brief van 17 oktober 2016 over het voornemen tot het opleggen van de last. Een op 22 november 2016 ingediende aanvraag is bij besluit van 13 juni 2017 afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 september 2017 ongegrond verklaard. De vennootschap heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd dat desalniettemin wel concreet zicht op legalisering bestond. De rechtbank hoefde hierin dus geen aanleiding te zien het beroep gegrond te verklaren.

Het betoog faalt.

2.5. Voor zover de vennootschap betoogt dat de opgelegde last onevenredig is, faalt dit betoog. De kansspelautoriteit heeft zich in het besluit van 31 maart 2017 terecht op het standpunt gesteld dat de vennootschap herhaaldelijk de gelegenheid is geboden om exploitatie van de speelautomaten te staken zolang zij niet over een exploitatievergunning beschikt, dat de last nodig is om een einde aan de illegale situatie te maken en dat de vennootschap een redelijke termijn van twee weken is geboden om aan de last te voldoen.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Slump w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019

620.