Uitspraak 201800691/1/A1 en 201803313/1/A1


Volledige tekst

201800691/1/A1 en 201803313/1/A1.
Datum uitspraak: 27 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. N.V. HVC, gevestigd te Alkmaar (hierna: HVC),
2. Mineralz Maasvlakte B.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: Mineralz),
appellanten,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.

Procesverloop

HVC heeft een kennisgeving als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) gedaan voor de overbrenging van rookgasreinigingszout van HVC naar GSES GmbH te Sondershausen in Duitsland.

Bij besluit van 25 juli 2017 heeft de staatssecretaris krachtens artikel 9 van de EVOA toestemming verleend voor de overbrenging in de periode tot en met 31 december 2017.
Tegen dit besluit heeft HVC bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 27 oktober 2017 heeft de staatssecretaris toestemming verleend voor de overbrenging overeenkomstig het kennisgevingsformulier.
Tegen dit besluit heeft Mineralz bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris besloten op het door HVC gemaakte bezwaar. Tegen dit besluit heeft HVC beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Afdeling geregistreerd onder zaaknummer 201800691/1.

Bij besluit van 12 maart 2018 heeft de staatssecretaris het door Mineralz gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft Mineralz beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Afdeling geregistreerd onder zaaknummer 201803313/1.

De staatssecretaris heeft verweerschriften ingediend.

HVC heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven over het beroep van Mineralz.

Mineralz, HVC en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd met de zaken 201700690/1, 201803315/1 en 201800715/1 behandeld op 22 november 2018, waar HVC, vertegenwoordigd door [gemachigde] en bijgestaan door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, Mineralz, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.H. Gaastra en mr. E.C. Hoogendijk, advocaten te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door dr. E.D.J. Peeters, mr. K. Ulmer en ing. C. van Os, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. HVC is een afvalverwerker. Na verbranding van afval bij HVC blijft rookgasreinigingszout over. Dit is een niet-inerte, gevaarlijke afvalstof die door bedrijven als GSES in Duitsland wordt gebruikt voor de productie van mortel om zoutmijnen mee te funderen. Voor de overbrenging van deze afvalstoffen naar Duitsland is op grond van de EVOA toestemming van de staatssecretaris nodig. Die toestemming heeft de staatssecretaris HVC deels onthouden. Daartegen is het beroep van HVC gericht.

Mineralz exploiteert een afvalstortplaats op de Maasvlakte en stelt dat het rookgasreinigingszout niet naar Duitsland mag worden gebracht, maar bij haar moet worden gestort. Mineralz bestrijdt daarom in beroep de aan HVC gegeven gedeeltelijke toestemming om de afvalstoffen naar Duitsland te brengen.

Het beroep van Mineralz

2. De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 12 maart 2018 geoordeeld dat, in de kern weergegeven, Mineralz niet een zodanig bijzondere positie heeft op de markt voor de betrokken afvalstoffen, dat zij kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de betrokken besluiten. Om die reden kan zij tegen deze besluiten geen bezwaar maken. De staatssecretaris heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard.

2.1. Het betoog van Mineralz is gelijkluidend aan haar betoog in de vergelijkbare zaak nr. 201803315/1. In die zaak ging het om een besluit over een vergelijkbare situatie, namelijk de overbrenging van niet-inerte gevaarlijke afvalstoffen (in dat geval vliegas) naar Duitsland om er funderingsmortel mee te maken. De staatssecretaris heeft in die zaak met een ten opzichte van de huidige zaak gelijkluidend besluit een gelijkluidend bezwaar van Mineralz niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:4206, heeft de Afdeling geoordeeld dat het betoog van Mineralz faalt. Er is geen aanleiding om ten aanzien van het gelijkluidende betoog van Mineralz in de huidige zaak anders te oordelen.

Het beroep van HVC

3. De kennisgeving is gedaan voor een overbrenging van rookgasreinigingszout ten behoeve van een nuttige toepassing in Duitsland. De staatssecretaris meent dat het gebruik van dit rookgasreinigingszout geen nuttige toepassing van afval is, maar een verwijdering van afval. Om deze reden heeft de staatssecretaris gedeeltelijk bezwaar gemaakt tegen de overbrenging.

HVC bestrijdt dat sprake is van verwijdering van afvalstoffen.

3.1. Het betoog van HVC is gelijkluidend aan een betoog van Twence Holding B.V. in de vergelijkbare zaak nr. 201800690/1 over de overbrenging die ook in de hiervoor genoemde zaak 201803315/1 aan de orde was. De staatssecretaris heeft in die zaak ten opzichte van de huidige zaak gelijkluidend besluiten over de overbrenging genomen.

Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:4206, heeft de Afdeling geoordeeld dat het betoog van Twence Holding B.V. slaagt, omdat de beoogde toepassing van de afvalstoffen in Duitsland dient te worden aangemerkt als nuttige toepassing. In dat opzicht is er dus geen grond om bezwaar te maken tegen de overbrenging.

Er is geen aanleiding om ten aanzien van het gelijkluidende betoog van HVC in de huidige zaak anders te oordelen.

4. Het beroep van Mineralz is ongegrond.

Het beroep van HVC is gegrond. Het besluit van 14 december 2017 dient te worden vernietigd omdat daarbij ten onrechte gedeeltelijk bezwaar is gemaakt tegen de overbrenging van de afvalstoffen. Nu het primaire besluit van 25 juli 2017, zoals dat was gewijzigd bij het besluit van 27 oktober 2017, terecht toestemming voor de gehele overbrenging gaf, had bij het bestreden besluit op het bezwaar moeten worden besloten deze besluiten in stand te laten. De Afdeling zal aldus zelf in de zaak voorzien.

5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van HVC te worden veroordeeld. Daarbij worden voor de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht de vijf ter zitting behandelde zaken als samenhangende zaken beschouwd, en wordt de daaruit voortvloeiende vergoeding voor de proceskosten in het beroep voor de helft in de huidige zaak vergoed en voor de andere helft in de uitspraak in zaak nummer ECLI:NL:RVS:2018:4206.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van Mineralz Maasvlakte B.V. ongegrond;

II. verklaart het beroep van N.V. HVC gegrond;

III. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 december 2017, kenmerk B-4-17-0244.001;

IV. besluit op het bezwaar van N.V. HVC dat het besluit van 25 juli 2017, kenmerk NL614124, zoals gewijzigd bij het besluit van 27 oktober 2017, kenmerk B-4-17-0244.001, in stand wordt gelaten;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij N.V. HVC in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan N.V. HVC het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018

262-860.