Uitspraak 201707519/1/A2, 201707521/1/A2, 201707502/1/A2, 201707510/1/A2, 201707512/1/A2 en 201707527/1/A2


Volledige tekst

201707519/1/A2, 201707521/1/A2, 201707502/1/A2, 201707510/1/A2, 201707512/1/A2 en 201707527/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

I. Uitspraak in zaak nrs. 201707519/1/A2 en 201707521/1/A2 op de beroepen van:

1. [appellant A sub 1] en anderen, zoals vermeld in de bijlage van deze uitspraak, wonend te [woonplaats],
2. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/295 e.v. en 17/1742 e.v. in het geding tussen:

[appellant A sub 1] en anderen

En

de besliscommissie.

II. Uitspraak in zaak nr. 201707527/1/A2 op het hoger beroep van:

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/1434 en 17/3248 in het geding tussen:

[appellant B], wonend te [woonplaats]

en

de besliscommissie.

III. Uitspraak in zaak nr. 201707510/1/A2 op de hoger beroepen van:

1. [appellant C sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/1729, 16/1733, 16/1735, 16/1737, 17/1828, 17/1832, 17/1834 en 17/1836 in het geding tussen:

1. [appellant D sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant D sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant D sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant D sub 4], wonend te [woonplaats],

en

de besliscommissie.

IV. Uitspraak in zaak nr. 201707512/1/A2 op de hoger beroepen van:

1. [appellant E sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nr. 16/1197 in het geding tussen:

[appellant E sub 1]

en

de besliscommissie.

V. Uitspraak in zaak nr. 201707502/1/A2 op de hoger beroepen van:

1. [appellant F sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/3628 en 17/1856 in het geding tussen:

[appellant F sub 1]

en

de besliscommissie.
Procesverloop in zaak nr. 20170519/1/A2

Bij afzonderlijke besluiten uit 2011 en 2012 heeft de besliscommissie de aanvragen van [appellant A sub 1] en anderen om vergoeding van schade als gevolg van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan (hierna ook: de Polderbaan) afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten, genomen tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016, heeft de besliscommissie de door [appellant A sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en aan [appellant A sub 1] en anderen een bedrag toegekend ter vergoeding van schade. De besliscommissie heeft tevens wettelijke rente, deskundigenkosten en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase vergoed. De besliscommissie heeft de door [appellant A sub 1A], [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij afzonderlijke besluiten van 1 februari 2016 heeft de besliscommissie de beslissingen op bezwaar, gericht aan [appellant A sub 1D], [appellant A sub 1E] en [appellant A sub 1F], [appellant A sub 1G], [appellant A sub 1H] en [appellant A sub 1I], [appellant A sub 1J] en [appellant A sub 1K], [appellant A sub 1L] en [appellant A sub 1M], [appellant A sub 1N] en [appellant A sub 1O], [appellant A sub 1P], [appellant A sub 1Q] en [appellante A sub 1R] en [appellant A sub 1S] en [appellant A sub 1T] gewijzigd wat betreft de ingangsdatum van de toegekende wettelijke rente.

Bij uitspraak van 8 augustus 2017 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant A sub 1D], [appellant A sub 1E] en [appellant A sub 1F], [appellant A sub 1G], [appellant A sub 1H] en [appellant A sub 1I] (hierna: [appellant A sub 1H]), [appellant A sub 1J] en [appellant A sub 1K] (hierna: [appellant A sub 1J]), [appellant A sub 1L] en [appellant A sub 1M] (hierna: [appellant A sub 1L]), [appellant A sub 1N] en [appellant A sub 1O] (hierna: [appellant A sub 1N]), [appellant A sub 1P], [appellant A sub 1Q] en [appellante A sub 1R](hierna: [appellant A sub 1Q]) en [appellant A sub 1S] en [appellant A sub 1T] (hierna: [appellant A sub 1S]) tegen de besluiten van 24 december 2015, zoals herzien bij besluiten van 1 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van [appellant A sub 1] en anderen tegen de afzonderlijke besluiten, genomen tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en de besliscommissie opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft de besliscommissie veroordeeld tot het betalen aan [appellant A sub 1] en anderen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraak is aangehecht.

[appellant A sub 1] en anderen hebben hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie hebben nadere stukken ingediend.

Procesverloop in zaak nr. 201707521/1/A2

Bij afzonderlijke besluiten van februari en maart 2017 heeft de besliscommissie op verzoek van [appellant A sub 1] en anderen aan een aantal van hen aanvullende schadevergoeding toegekend.

Bij afzonderlijke besluiten van februari en maart 2017 heeft de besliscommissie geweigerd aan een aantal van [appellant A sub 1] en anderen een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.

[appellant A sub 1] en anderen hebben tegen die besluiten met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en met instemming van de besliscommissie rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

De rechtbank heeft bij gerectificeerde uitspraak van 8 augustus 2017 een aantal beroepen gegrond verklaard, de besluiten gericht aan [appellant A sub 1A], [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1T] en [appellant A sub 1U] (hierna: [appellant A sub 1T]), [appellant A sub 1V] en [appellant A sub 1W] (hierna: [appellant A sub 1V]), [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1B], [appellant A sub 1Z], [appellant A sub 1AA] en [appellante A sub 1AB] (hierna: [appellant A sub 1AA]) en [appellant A sub 1C] vernietigd en de besliscommissie opgedragen opnieuw te beslissen op hun aanvragen om aanvullende schadevergoeding.

[appellant A sub 1] en anderen hebben hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie hebben nadere stukken ingediend.

Procesverloop in zaak nr. 201707527/1/A2

Bij besluit van 6 december 2012 heeft de besliscommissie de aanvraag van [appellant B] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 14 maart 2016 heeft de besliscommissie het daartegen door [appellant B] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een schadevergoeding toegekend van € 26.580,00.

Bij besluit van 4 april 2017 heeft de besliscommissie geweigerd aan [appellant B] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.

[appellant B] heeft tegen dat besluit met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb en met instemming van de besliscommissie rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 augustus 2017 het beroep van [appellant B] tegen de besluiten van 14 maart 2016 en 4 april 2017 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de besliscommissie opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvragen om (aanvullende) schadevergoeding.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld.

[appellant B] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Procesverloop in zaak nr. 201707510/1/A2

Bij besluiten van 3 en 7 maart 2016 heeft de besliscommissie aan [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 3] 50% van een schadevergoeding toegekend. Aan hun ex-echtgenoten is eveneens 50% toegekend.

Bij besluiten van 11 april 2016 heeft de besliscommissie de besluiten van 3 en 7 maart 2016 ingetrokken. Aan de ex-echtgenoten van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 3] heeft de besliscommissie bij afzonderlijke besluiten alsnog een volledige schadevergoeding toegekend.

Bij besluiten van 20 maart 2017 heeft de besliscommissie geweigerd aan [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 3] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.

[appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] hebben tegen die besluiten met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb en met instemming van de besliscommissie rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

De rechtbank heeft de beroepen van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] tegen de besluiten van 11 april 2016 ongegrond verklaard, de beroepen tegen de besluiten van 20 maart 2017 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en de besliscommissie opgedragen nieuwe besluiten te nemen.

[appellant C sub 1] heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Procesverloop in zaak nr. 201707512/1/A2

Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant E sub 1] om vergoeding van schade in de vorm van waardedaling van zijn agrarische bedrijfswoning en bedrijfsschade als gevolg van vervuiling afgewezen.

Bij besluit van 2 februari 2016 heeft de besliscommissie het daartegen door [appellant E sub 1] gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 augustus 2017 het daartegen ingestelde beroep van [appellant E sub 1] tegen de afwijzing van schadevergoeding voor de waardedaling van zijn bedrijfswoning gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2016 in zoverre vernietigd en de besliscommissie opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft het beroep van [appellant E sub 1] tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van bedrijfsschade ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de besliscommissie voorts veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn.

[appellant E sub 1] heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Procesverloop in zaak nr. 201707502/1/A2

Bij besluit van 1 november 2012 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant F sub 1] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de besliscommissie het daartegen door [appellant F sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 maart 2017 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant F sub 1] om een aanvullende schadevergoeding afgewezen.

[appellant F sub 1] heeft tegen dat besluit met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb en met instemming van de besliscommissie rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant F sub 1] tegen de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017 bij uitspraak van 8 augustus 2017 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de besliscommissie opgedragen nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank heeft een dwangsom vastgesteld, de besliscommissie veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente daarover en de besliscommissie veroordeeld tot een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500,00.

[appellant F sub 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Gevoegde behandeling ter zitting

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 4 oktober 2018. Verschenen zijn [appellant A sub 1] en anderen, waaronder [appellant A sub 1X] en [gemachtigde] in persoon, [appellant C sub 1], allen bijgestaan door mr. C.C.J. Hartendorf, werkzaam bij Lexquis, vergezeld door ing. B.H. Willighagen, werkzaam bij Alcedo B.V., [appellant F sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant B] en [appellant E sub 1], bijgestaan door mr. drs [appellant A sub 1AZI], werkzaam bij Flynt adviseurs en accountants en de besliscommissie, vertegenwoordigd door [voorzitter] van het Schadeschap Schiphol, vergezeld door ing. E. Goudriaan, werkzaam bij LBP Sight B.V.

Overwegingen

Leeswijzer uitspraak

1. De opzet van de uitspraak is al volgt. Na de inleiding, volgt een samenvatting van de verzoeken om schadevergoeding en een samenvatting van het advies Van der Schans en van het advies Van Heijst.

Hierna volgen de hoger beroepen van [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie in zaken nrs. 201707519/1/A2 en 201707521/1/A2. De volgende onderwerpen, waartegen gronden zijn aangevoerd, komen achtereenvolgens aan de orde:

I Grondgeluid als dominante schadefactor,

II Maximale invulling bestemmingsplan Schiphol-West en omgeving,

III Bruikbaarheid marktonderzoek,

IV Maatstaf voor hinder,

V Onderzoek LBP Sight naar overschrijding Vercammen-35 curve,

VI Metingen in het vrije veld en isolatiewaarden,

VII Eerste- en tweedelijnsbebouwing,

VIII Waardevermindering van 5 en 3%,

IX WOZ-waarde,

X Voorzienbaarheid en

XI Schadebeperking door de aanleg van ribbels.

Vervolgens komt het hoger beroep van de besliscommissie in zaak nr. 201707527/1/A2 ([appellant B]) aan de orde.

XII Schadebeperking door de aanleg van ribbels.

Daarna volgt de bespreking van de hoger beroepen van [appellant C sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707510/1/A2.

XIII Intrekking toekenning schadevergoeding en weigering aanvullende schadevergoeding.

Daarna komen de hoger beroepen van [appellant E sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707512/1/A2 aan de orde.

XIV Verzoek [appellant E sub 1] om schadevergoeding.

De hoger beroepen van [appellant F sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707502/1/A2 komen daarna aan de orde.

XV Verzoek [appellant F sub 1] om schadevergoeding en aanvullende schadevergoeding.

Vervolgens komen de hoger beroepen van [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie tegen de volgende onderwerpen aan de orde:

XVI Machtiging en verbeuring van dwangsom, ook in zaak nr. 201707502/1/A2 ([appellant F sub 1]),

XVII Schadevergoeding voor overschrijding redelijke termijn, ook in zaak nr. 201707502/1/A2 ([appellant F sub 1]),

XVIII Kosten deskundigen,

XIX Kosten juridische bijstand in de aanvraagfase en wegingsfactor proceskosten

XX Verschillende resterende onderwerpen.

Onder XXI is een samenvatting van deze uitspraak opgenomen.

Inleiding

2. Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet, gelezen in samenhang met artikel 24 van deze wet, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit). In het aanwijzingsbesluit is onder meer voorzien in een uitbreiding van het gebied van de luchthaven Schiphol, in een stelsel van geluidszonering voor het nieuwe vierbanenstelsel S4S2 en in een stelsel van geluidszonering voor het vijfbanenstelsel 5P.

Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan Schiphol-West en omgeving in werking getreden. Het bestemmingsplan is de planologische basis voor de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan (hierna ook: de Polderbaan) .

Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 van de Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit Schiphol 2003 en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol 2003 (Lvb 2003). Daarbij is het aanwijzingsbesluit vervallen.

Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van de luchthaven Schiphol is de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol vastgesteld. In artikel 9 van die regeling is bepaald dat het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol beslist op verzoeken om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten. In artikel 19, eerste lid, van die regeling is bepaald dat het algemeen bestuur bevoegd is de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

Verzoeken om schadevergoeding

3. [appellant A sub 1] en anderen, [appellant B], de ex-echtgenoten van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant C sub 1] en [appellant D sub 4], alsmede [appellant E sub 1] en [appellant F sub 1] hebben verzocht om vergoeding van schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de komst van de Polderbaan. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen conform het Lvb 2003. Doordat startende vliegtuigen een laagfrequent geluid (hierna ook: grondgeluid) veroorzaken, ondervinden zij vanaf die datum geluidhinder.

Het advies Van der Schans

4. De besliscommissie heeft aan de primaire besluiten, waarbij de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen, adviezen van de Adviescommissie Van der Schans ten grondslag gelegd.

5. In het advies van 10 november 2011 is vermeld dat uit marktonderzoek naar het prijsverloop van woningen in Hoofddorp-Noord, Hoofddorp als geheel en Nederland in de periode 1997 - 2007 geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor een causaal verband tussen de ingebruikneming van de Polderbaan in 2003 en de voor de woningen in Hoofddorp-Noord betaalde verkoopprijzen. In de periode 1997 tot en met 2007 ligt de stijging van de woningprijzen in Hoofddorp en in Hoofddorp-Noord gemiddeld tussen 5,15 en 9,61 % per jaar. Het landelijke gemiddelde laat een stijging van 7,19 % per jaar zien. Er is in Hoofddorp-Noord dus geen prijsontwikkeling die in negatieve zin significant afwijkt van het landelijke gemiddelde. In de wijk Vrijschot is daarentegen sprake van een prijsontwikkeling (gemiddeld 9,61%) die significant in positieve zin afwijkt van het landelijke gemiddelde. Ook als gekeken wordt naar deelperioden, 1997-2003 en 2003-2007, blijft de prijsontwikkeling in Hoofddorp niet significant achter bij de landelijke prijsontwikkeling. In de periode 2003-2007 is de gemiddelde prijsstijging in elk van de drie wijken van Hoofddorp-Noord hoger dan het landelijk gemiddelde. De conclusie is dat de planologische inpassing dan wel de ingebruikneming van de Polderbaan voor de eigenaren van woningen in Hoofddorp-Noord niet heeft geleid tot schade in de vorm van waardevermindering van hun woningen. Het door [appellant A sub 1] en anderen overgelegde rapport van Tielkemeijer en Van Waardenburg van 6 mei 2011 (hierna: het rapport Tielkemeijer), leidt niet tot een ander oordeel, omdat de daarin gestelde waardevermindering van 16,5% slechts is gebaseerd op twee transacties in 2003 en 2007.

Het advies Van Heijst

6. De besliscommissie heeft aan de besluiten in bezwaar, genomen tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016, adviezen van de adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd. In het algemeen advies van 3 april 2015 is het volgende vermeld.

7. Grondgeluid is als volgt gedefinieerd: "Het laagfrequent geluid (lager dan 100 Hz) dat vliegtuigen op de startbaan produceren voorafgaand aan de start tot aan het opstijgen. Dit geluid wordt ervaren als een ‘bulderend lawaai’ dat tevens over grote afstand trillingen in de lucht en bodem veroorzaakt (‘voelbaar gedreun’)."

8. Grondgeluid is als schadefactor vergaand dominant ten opzichte van andere schadefactoren als stankhinder, roetvervuiling en (gevoelens van) onveiligheid. Het advies beperkt zich daarom tot schade als gevolg van grondgeluid.

9. Het gestelde nadeel is toe te rekenen aan het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" dat op 29 april 1999 in werking is getreden. Dit plan heeft de aanleg van de Polderbaan mogelijk gemaakt.

10. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen. Het grondgeluid heeft zich toen feitelijk gemanifesteerd en dit heeft geleid tot klachten bij bewoners in Hoofddorp-Noord. Omdat grondgeluid hiervoor een onbekend fenomeen was, geldt in dit geval 1 november 2003 als peildatum voor de vaststelling van de schade en voor de voorzienbaarheid van die schade. Op voorhand was de overlast niet te voorzien, omdat de Polderbaan alleen als startbaan wordt gebruikt in noordelijke richting en als landingsbaan in zuidelijke richting. Vliegtuigen die gebruik maken van de Polderbaan vliegen niet over Hoofddorp. Gebleken is dat startende vliegtuigen de oorzaak zijn van grondgeluid in Hoofddorp-Noord.

11. De door de adviescommissie Van Heijst ingeschakelde taxatiedeskundige J. Vughts heeft de conclusie uit het advies Van der Schans bevestigd dat de prijsontwikkeling in de drie woonwijken in Hoofddorp-Noord geen trendmatige, structurele afwijking laat zien ten opzichte van de prijsontwikkeling in Nederland en heel Hoofddorp. Daarmee staat volgens de adviescommissie Van Heijst niet vast dat de schadefactor grondgeluid niet heeft geleid tot waardevermindering van de woningen in de drie woonwijken. In het algemeen is het vrijwel onmogelijk de invloed van een schadefactor op de waarde van een woning rechtstreeks te herleiden uit de ontwikkeling van verkoopprijzen gedurende een bepaalde periode, omdat de waarde van woningen wordt bepaald door een scala van factoren. Daarbij komt dat er in de periode 2003 - 2009 maar een of enkele transacties per jaar zijn geweest, waardoor het risico groot is dat de bijzondere omstandigheden van die transacties onevenredig de koopprijs in de betreffende periode hebben beïnvloed.

12. Nu de invloed van grondgeluid op de waarde van woningen niet is te achterhalen via marktonderzoek, adviseert de commissie Van Heijst de schade op een praktisch en systematisch verantwoorde manier vast te stellen. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat grondgeluid, veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan, waardedaling van woningen tot gevolg heeft en dat dit toegerekend kan worden aan het bestemmingsplan. In het algemeen advies is aansluiting gezocht bij een indeling van planologisch nadeel in drie categorieën (zwaar, middelzwaar/niet gering en licht/gering) en daaraan gekoppelde schadepercentages (7-12%, 3-7% en 0-3%). Voor de kwalificatie van de mate van hinder die door het grondgeluid wordt ondervonden, is gebruik gemaakt van de zogenoemde Vercammen-curve op basis van 35 dB(A) (hierna: Vercammen-35 curve). Deze curve geeft aan wanneer ten minste 3 tot 10% van de doorsnee bevolking hinder van laagfrequent geluid ondervindt.

13. Volgens het rapport van 9 maart 2015 van het akoestisch adviesbureau LBP Sight wordt in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve overschreden. Dat is niet het geval in de wijk Houtwijkerveld. LBP Sight heeft zich daarbij gebaseerd op geluidsmetingen die het bureau Peutz heeft verricht in 2009 in het kader van een onderzoek naar grondgeluid rondom Schiphol.

14. Uit onderzoek van Peutz blijkt dat laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afnemen.

15. Uit onderzoek van TNO van 24 juni 2014 blijkt voorts dat in de wijk Vrijschot door de aanleg van reeksen drie m hoge, langgerekte grondribbels haaks op de geluidrichting (hierna: ribbels) een vermindering van laagfrequent geluid in de octaafband van 31,5 Hz is bereikt van ongeveer 5,5 dB.

16. In het advies Van Heijst is onder verwijzing naar het rapport van LBP Sight vermeld dat op de peildatum van 1 november 2003 de waarde van de woningen in de wijken Vrijschot en Bleesland, die in de eerste lijn van bebouwing ten opzichte van de Polderbaan liggen, met 5% is verminderd. De waarde van woningen die in de tweede lijn liggen, is met 3% verminderd per 1 november 2003. De waarde van de woningen in de wijk Houtwijkerveld is niet verminderd.

17. Uit overwegingen van efficiency heeft de adviescommissie geadviseerd voor de waarde van de woningen uit te gaan van de waarde als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) van elk van de betreffende woningen per 1 januari 2003.

18. De adviescommissie heeft vervolgens geadviseerd om het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels in het gebied tussen de Polderbaan en de drie woonwijken bij het bepalen van de omvang van de permanente schade te betrekken. De adviescommissie acht het redelijk om per 1 januari 2014 de aanleg van de eerste fase van de ribbels voor een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura. Voor de nog niet aangelegde tweede fase van de ribbels wordt ook 1% van de waarde van de woningen als compensatie in natura gezien. Indien de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan is aangelegd, dient alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van de woningen te worden vergoed, aldus de adviescommissie.

De hoger beroepen van [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie in zaak nrs. 201707519/1/A2 en 201707521/1/A2

19. [appellant A sub 1] en anderen wonen of woonden bijna allen in de wijk Vrijschot, die zich bevindt aan de rand van Hoofddorp-Noord op ongeveer 2,2 km afstand van de Polderbaan. In 2011 en 2013 zijn in het agrarische gebied tussen de woningen en de Polderbaan wigvormige heuvels, de zogenoemde ribbels, aangelegd met als doel de overlast door grondgeluid te beperken.

20. [appellant A sub 1AB] woont in de wijk Bleesland in Hoofddorp-Noord op ongeveer 2,1 km afstand van de Polderbaan.

21. [appellant A sub 1A] woont in de wijk Houtwijkerveld in Hoofddorp-Noord op een afstand van ongeveer 2,4 km van de Polderbaan.

Besluitvorming

22. De besliscommissie heeft bij besluiten, genomen tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016, schadevergoedingen vastgesteld op 5% respectievelijk 3% van de WOZ waarde van de woningen per 1 januari 2003. Daarbij is 1% van de WOZ waarde geacht te zijn vergoed door de aanleg van de ribbels eerste fase per 1 januari 2014 en nog eens 1% afgetrokken vanwege de uiterlijk per 1 januari 2017 aan te leggen ribbels tweede fase. De wettelijke rente is vergoed met ingang van de ontvangst van de aanvraag tot zes weken na de datum van de besluiten. De kosten van de deskundigen zijn vergoed tot een bedrag van € 5.000,00. Voor juridische bijstand in de bezwaarfase is een bedrag van € 1.837,50 vergoed.

23. Bij besluiten van 1 februari 2016 heeft de besliscommissie de besluiten gewijzigd in de zin dat geen wettelijke rente wordt vergoed over de aftrek die heeft plaatsgevonden in verband met de aanleg van de ribbels (compensatie in natura). De bedragen aan wettelijke rente, toegekend bij tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten, zijn daarmee verlaagd.

24. De besliscommissie heeft de bezwaren van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] ongegrond verklaard, omdat zij hun woningen na 1 november 2013 hebben gekocht en schade in de vorm van waardevermindering als gevolg van grondgeluid voorzienbaar was.

25. Het bezwaar van [appellant A sub 1A] is ongegrond verklaard omdat in de wijk Houtwijkerveld de Vercammen-35 curve niet wordt overschreden, zodat van een waardevermindering van de woning op 1 november 2003 geen sprake is.

Hoger beroep

26. [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank in zaak nrs. 16/295 e.v. en 17/1742 e.v. De hoger beroepen worden niet apart besproken en worden besproken aan de hand van de onderwerpen waartegen gronden zijn aangevoerd.

I. Grondgeluid als dominante schadefactor

Uitspraak rechtbank

27. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besliscommissie haar besluitvorming mocht baseren op het advies Van Heijst, voor zover daarin grondgeluid als dominante schadeveroorzakende factor ten aanzien van de waarde van woningen is aangewezen. Omdat vergoeding van planschade uitputtend is geregeld in artikel 49 van de WRO, is voor aanvullende compensatie geen ruimte.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

28. [appellant A sub 1] en anderen stellen dat de rechtbank heeft miskend dat zij aanspraak maken op een aanvullende vergoeding van (immateriële) schade naast een vergoeding voor waardedaling van hun woningen als gevolg van grondgeluid. Daartoe stellen zij dat er meerdere schadefactoren zijn, zoals trillingen en neerslag van roet, waardoor zij kapotte ruiten moeten vervangen, scheuren moeten dichten en tuinmeubilair moeten schoonmaken.

Oordeel Afdeling

29. Niet in geschil is dat grondgeluid de dominante schadefactor is, toegerekend moet worden aan het bestemmingsplan en tot uiting komt in waardedalingen van woningen. [appellant A sub 1] en anderen hebben in beroep en ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij schade in de vorm van scheuren en gebroken ramen hebben geleden, dat die schade het gevolg is van de aanleg en ingebruikname van de Polderbaan en dat van die gestelde schade een zelfstandige invloed uitgaat op de waarde van de woningen naast de aanwezigheid van grondgeluid. Planschadevergoeding is een vergoeding voor waardedaling van een woning op de peildatum, in dit geval de ingebruikname van de Polderbaan op 1 november 2003. Het is geen vergoeding van de als gevolg van de ingebruikname van de Polderbaan ondervonden hinder of overlast.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Tussenconclusie over I

30. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond.

II. Maximale invulling bestemmingsplan Schiphol-West en omgeving

Uitspraak rechtbank

31. De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op de beperkingen in het gebruik van de Polderbaan die volgen uit het Aanwijzingsbesluit 1996, voor zover dat ziet op het vijf-banenstelsel, de geluidcontouren bij het bestemmingsplan en de Luchthavenverkeersbesluiten 2003/2004 en 2008, er geen grond is voor het oordeel dat bij een maximale invulling er geen beperkingen zijn gesteld aan aantallen vliegbewegingen, het soort vliegtuigen en de tijd dat er mag worden gevlogen. De besliscommissie heeft zich bij de vaststelling van de maximale gebruiksmogelijkheden in redelijkheid kunnen baseren op het door Peutz gemeten feitelijke gebruik, uitgaande van de veronderstelling dat dit gebruik binnen de grenzen van de zojuist genoemde beperkingen blijft en dat bij het feitelijke gebruik de juridisch begrensde capaciteit van de Polderbaan vol wordt benut. Alhoewel de maximale gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan op 1 november 2003 moeten worden bepaald, zijn [appellant A sub 1] en anderen niet tekort gedaan door het gebruik van gegevens uit 2009. Niet aannemelijk is dat het gebruik van de Polderbaan is 2009 minder hinder in de vorm van grondgeluid veroorzaakte dan in 2003, aldus de rechtbank.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

32. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat er geen rechtsbescherming mogelijk is tegen grondgeluid, omdat er geen wettelijke grenzen zijn gesteld aan grondgeluid. Daardoor is het mogelijk dat de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte maximale geluidbelasting niet overeenkomt met de beperkingen die zijn opgenomen in het bestemmingplan, het Aanwijzingsbesluit 1996 en de Luchtvaartbesluiten 2003/2004 en 2008.

Oordeel Afdeling

33. Bij de maximale invulling dient te worden uitgegaan van de meest nadelige invulling van de gebruiksmogelijkheden van de Polderbaan onder het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en de ingebruikname van de Polderbaan restricties golden ten aanzien van de maximale geluidbelasting. Met de maximale geluidbelasting is ook een maximum gesteld aan het aantal vliegtuigen dat van en naar Schiphol mag vliegen, zij het afhankelijk van het type vliegtuigen, en daarmee is er geen grond voor het oordeel dat een onbeperkte toename van het aantal vliegbewegingen en daarmee grondgeluid mogelijk zou zijn.

Bij de vaststelling van de Ke- en Laeq-contouren is geen verschil gemaakt tussen geluidoverlast van vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol in de lucht en grondgeluid dat door een deel van dezelfde vliegtuigen wordt veroorzaakt. Niet bepaald is in hoeverre het geluidspectrum bij de aanvang van de start een dusdanig karakter heeft dat er extra hinder door grondgeluid kan ontstaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5262) bestaat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijn voor het vaststellen van normen voor acceptabel laagfrequent geluid. Om inzicht te krijgen in de vraag in hoeverre grondgeluid gepaard gaat met extra hinder, hanteert de besliscommissie de Vercammen-35 curve. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen betogen dat bij de invulling van de maximale mogelijkheden niet volledig rekening is gehouden met grondgeluid, mist deze grond zelfstandige betekenis naast de gronden die zij hebben aangevoerd tegen het gebruik van de Vercammen-35 curve en waarover de Afdeling hieronder zal oordelen.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Tussenconclusie over II

34. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond.

III. Bruikbaarheid marktonderzoek

Uitspraak rechtbank

35. De rechtbank heeft overwogen dat in de regel met behulp van marktgegevens kan worden onderzocht wat de waardedaling van een woning is als gevolg van een planologische wijziging. In dit geval moet de invloed van grondgeluid op de waarde van de woningen worden bepaald. Volgens de rechtbank heeft de besliscommissie het advies Van Heijst mogen volgen, waarin is geconcludeerd dat het aantal transacties in Hoofddorp-Noord rond de peildatum te klein is om hier betrouwbare conclusies uit te trekken. Door het beperkte aantal gegevens is ook de invloed van het grondgeluid op de prijsontwikkeling niet komen vast te staan. Nu de rapportages van de door [appellant A sub 1] en anderen ingeschakelde taxatiedeskundigen en planschadeadviseurs mr. N.J.A. Tielkemeijer en J.D. van Waardenburg een vergelijkbaar aantal transacties vermelden, is er geen grond voor het oordeel dat de besliscommissie zich niet heeft mogen baseren op het advies Van Heijst. De door [appellant A sub 1] en anderen overgelegde rapportage van prof. dr. A.C. Hordijk van 29 mei 2013, waarin een neergaande trend wordt gesignaleerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het signaleren van een trend is niet voldoende voor bepaling van waardevermindering. De besliscommissie heeft in dit geval kunnen afzien van het toepassen van marktonderzoek als methodiek om de omvang van het planologisch nadeel te bepalen en kunnen kiezen voor een categoriale benadering voor het antwoord op de vraag wat de invloed is van grondgeluid op de waarde van de woningen.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

36. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat marktonderzoek een goede methodiek is om de omvang van planologisch nadeel te bepalen. Zij verwijzen daarbij naar onderzoek van Tielkemeijer en Van Waardenburg. In dat onderzoek zijn prijsdalingen in Vrijschot en Bleesland geconstateerd van 8% tot 16%.

Oordeel Afdeling

37. In hoger beroep staat de aangevallen uitspraak ter beoordeling. Hetgeen [appellant A sub 1] en anderen hebben aangevoerd, is een herhaling van de beroepsgronden die zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld en daarin geen aanleiding gevonden voor gegrondverklaring van het beroep. [appellant A sub 1] en anderen hebben niet uiteengezet dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist zijn. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat marktonderzoek in dit geval te weinig houvast biedt om de omvang van het planologisch nadeel te bepalen.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Tussenconclusie over III

38. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond.

IV. Maatstaf voor hinder

Uitspraak rechtbank

39. De rechtbank heeft overwogen dat grondgeluid objectief dient te worden geduid om het daardoor veroorzaakte nadeel te kunnen vaststellen. De rechtbank acht het redelijk dat de besliscommissie in navolging van het advies Van Heijst de Vercammen-35 curve heeft gebruikt als maatstaf om te bepalen of zich dusdanige hinder door grondgeluid voordoet dat dit leidt tot waardedaling van woningen. Bij een overschrijding van deze curve ervaart 3 tot 10% van de doorsnee bevolking het geluid als hinderlijk. Overschrijding van de Vercammen-35 curve leidt tot een dusdanige mate van hinder van laagfrequent geluid dat sprake is van een substantieel planologisch nadeel, dat leidt tot vermindering van de waarde van woningen. Als wordt voldaan aan de Vercammen-35 curve wordt ernstige hinder door laagfrequent geluid in ieder geval in substantiële mate voorkomen en wordt onaanvaardbare hinder voorkomen.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

40. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de Vercammen-curve op basis van 25 dB(A) (hierna: Vercammen-25 curve) had moeten worden gebruikt als maatstaf om te bepalen of er sprake is van dusdanige hinder dat geconcludeerd moet worden tot waardedaling van de woningen. Omdat laagfrequent geluid zich ook voordoet tijdens de nachtperiode, moet in ieder geval voor die periode worden uitgegaan van de Vercammen-25 curve. [appellant A sub 1] en anderen wijzen op de notitie van Alcedo van 10 oktober 2017, waarin is geconcludeerd dat ook onder de Vercammen-25 curve laagfrequent geluid wordt waargenomen en als hinderlijk wordt ervaren.

Oordeel Afdeling

41. Zoals de Afdeling onder 33 heeft overwogen, bestaat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijn voor het vaststellen van normen voor acceptabel laagfrequent geluid. Er bestaan verschillende vergelijkbare richtlijnen voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van laagfrequent geluid. In dit geval staat de vraag centraal welke mate van grondgeluid dusdanig extra hinderlijk is, dat dit leidt tot waardedaling van woningen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de besliscommissie bij de beoordeling van de vraag of extra hinder door laagfrequent geluid tot waardedaling van woningen leidt, niet in redelijkheid de Vercammen-35 curve heeft mogen hanteren.

Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

Voorop staat dat LBP Sight tot de conclusie is gekomen dat in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve wordt overschreden. De Vercammen-35 en 25 curves hebben tot 80 Hz voor fluctuerend geluid dezelfde grenswaarden, zoals weergegeven in de tabel op pagina 5 van het rapport van LBP Sight van 25 april 2017. De Vercammen-25 curve heeft vanaf 80 Hz lagere grenswaarden. Zoals ter zitting is gebleken, is dit tussen de deskundigen Willighagen van Alcedo en Goudriaan van LBP Sight niet in geschil. Willighagen acht in de notitie van Alcedo van 2 november 2017 de 63 Hz octaafband bepalend voor de mate van overschrijding van de Vercammen-curve. Ook als dat standpunt moet worden gevolgd, laten beide curves geen relevante verschillen zien, omdat de verschillen eerst optreden vanaf 80 Hz tot aan 100 Hz (grondgeluid is lager dan 100 Hz).

Willighagen heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat LBP Sight ten onrechte heeft getoetst aan de curve voor continu geluid in plaats van die voor fluctuerend geluid. Volgens hem is dit van belang, omdat de curves voor continu geluid vanaf 16 Hz al verschillen laten zien. Ter zitting heeft Goudriaan toegelicht dat in het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 ook grafieken zijn opgenomen, waarin resultaten staan voor toetsing aan Vercammen-curves voor continu geluid. De door LBP Sight gebruikte rapporten van adviesbureau Peutz bevatten diverse curves. Dat laat onverlet dat voor de beantwoording van de vraag of de Vercammen-35 curve is overschreden, gelet op de aard van vliegtuiggeluid, is uitgegaan van de curve voor fluctuerend geluid en dat de conclusie is dat die curve is overschreden in Vrijschot en Bleesland. De Afdeling ziet in het betoog ter zitting van Willighagen onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de besliscommissie zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op het betoog van Goudriaan heeft kunnen baseren.

Voor zover [appellant A sub 1] en anderen betogen dat in de nachtperiode toetsing aan de Vercammen-25 curve buiten de wijken Vrijschot en Bleesland mogelijk tot andere conclusies zou hebben geleid, is het volgende van belang. Zoals nader toegelicht in, onder meer, de notities van LBP Sight van 9 mei 2017 en 15 augustus 2018, is de Vercammen-25 curve onvoldoende bruikbaar voor de beantwoording van de vraag wanneer grondgeluid dusdanig hinderlijk is dat dit leidt tot waardedaling van de woningen. Door overschrijding van deze curve in één octaafband bepalend te achten, wordt er gekozen voor een benadering met te weinig onderscheidend vermogen. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen hebben betoogd dat de nachtperiode strengere normering vereist, is van belang dat in de nacht minder wordt gevlogen en er dus minder grondgeluid is. Daarnaast zijn slaapkamers veelal gesitueerd op bovenverdiepingen en dan moet rekening worden gehouden met een vermindering van het laagfrequente geluidniveau met ongeveer 5 dB ten opzichte van de begane grond. Dat, zoals [appellant A sub 1] en anderen stellen, ook hinder onder de gehanteerde grenswaarden wordt ondervonden, is onvoldoende grond voor het oordeel dat de Vercammen-35 curve niet een enigszins geobjectiveerde maatstaf biedt, omdat bij een overschrijding van deze curve 3 tot 10% van de doorsnee bevolking het geluid als hinderlijk ervaart.

De slotsom is dat de besliscommissie bij de beoordeling van de vraag of extra hinder door laagfrequent geluid tot waardedaling van woningen leidt, de Vercammen-35 curve als maatstaf mocht hanteren.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Tussenconclusie over IV

42. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond.

V. Onderzoek LBP Sight naar overschrijding van de Vercammen-35 curve

43. In het advies Van Heijst is vermeld dat in de wijken Vrijschot en Bleesland een overschrijding van de Vercammen-35 curve is geconstateerd. Dat is niet het geval voor de wijk Houtwijkerveld. De adviescommissie heeft aan deze bevindingen het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 ten grondslag gelegd.

Uitspraak rechtbank

44. De rechtbank acht het niet onjuist dat LBP Sight bij toetsing van het gemeten grondgeluid aan de Vercammen-35 curve gebruik heeft gemaakt van de resultaten van door adviesbureau Peutz in 2009 uitgevoerde geluidmetingen. Volgens de rechtbank is het niet aannemelijk dat deze gegevens geen bruikbaar beeld geven van het grondgeluid rondom de peildatum in 2003. LBP Sight heeft ook gebruik mogen maken van metingen die tijdens gemiddelde atmosferische omstandigheden voor grondgeluidhinder zijn verricht. LBP Sight heeft volgens de rechtbank echter ten onrechte uitsluitend meetgegevens uit het tijdvak maart-september bij de beoordeling betrokken. Daardoor is de helft van het jaar buiten beschouwing gebleven, terwijl bij koud weer, minder begroeiing en een hardere ondergrond het niveau van het grondgeluid hoger kan zijn. Gedurende de winterperiode is eveneens meer sprake van wind uit noordoostelijke richting, waardoor meer hinder wordt ondervonden door grondgeluid. Volgens de rechtbank valt daarom niet uit te sluiten dat LBP Sight op grond van de door Peutz verrichte meting geen representatief beeld heeft kunnen krijgen, waardoor hinder ten gevolge van het grondgeluid mogelijk is onderschat.

Betoog besliscommissie

45. De besliscommissie betoogt dat zij zich op de adviezen van de adviescommissie Van Heijst en door die commissie geraadpleegde deskundigen mocht baseren. Er zijn geen andere meetgegevens beschikbaar. De besliscommissie wijst voorts op een notitie van LBP Sight van 25 april 2017. LBP Sight erkent dat uit onderzoek van TNO blijkt dat in de winter bij harde bodem hogere geluidniveaus tot 5 dB kunnen ontstaan. LBP Sight wijst er ook op dat uit het door Peutz verrichte onderzoek in 2009 blijkt dat er niet een spectrum is dat maatgevend is voor iedere positie aan de rand van Hoofddorp. Het geluidniveau is afhankelijk van de oriëntatie ten opzichte van de Polderbaan. Onder zijwindcondities zijn de laagfrequente geluidniveaus weer circa 5 dB lager dan onder meewindcondities. LBP Sight is daarom van een gemiddelde situatie uitgegaan (droog weer en meewind oftewel noordoostenwind) en niet van uiterste situaties. In zoverre ontstaat een representatief beeld. De besliscommissie wijst er daarbij op dat bij geluidoverlast in relatie tot planschade mag worden uitgegaan van gemiddelden.

Oordeel Afdeling

46. Peutz heeft in 2009 metingen verricht op 19 maart, 26 juni, 13 augustus en 10 september 2009. Peutz heeft ook metingen verricht in februari en juli. Niet alle metingen waren bruikbaar vanwege stoorgeluid in de omgeving. De metingen zijn verricht onder noordoostenwind en bij een droge bodem. Dat de meeste metingen niet in de winter zijn verricht, maakt voor de noordoostenwind, waarbij in Hoofddorp-Noord relatief hoge geluidsniveaus optreden, dus niet uit, omdat voor alle metingen is uitgegaan van noordoostenwind, waarbij er meer kans is op overlast. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat metingen niet zijn verricht bij een bevroren ondergrond - hetgeen minder bodemabsorptie van geluid impliceert - niet betekent dat de metingen een onvoldoende representatief beeld bieden. Zijwindcondities zijn evenmin meegenomen in de metingen, terwijl onder die condities er een gunstig verschil van 5 dB kan ontstaan. Dat bij de meest ongunstige omstandigheden in de winter een verschil van 10 dB kan ontstaan, betekent niet dat LBP Sight niet mocht uitgegaan van een gemiddelde situatie. Zomerse omstandigheden doen zich evenmin vaak of langdurig voor als de voor geluiddemping ongunstige condities (noordoosten wind en een bevroren ondergrond.) Verder is van belang dat het aantal dagen waarop geluidhinder door bewoners wordt ondervonden op 20 tot 100 dagen per jaar wordt geschat. In Peutz-notitie P is voorts vermeld dat de helft van de bewoners in de zomer meer hinder ervaart, terwijl de andere helft juist in de winter meer overlast ervaart. Tot slot is van belang dat, zoals de besliscommissie terecht heeft betoogd, bij de beantwoording van de vraag of geluidhinder tot planschade leidt, mag worden uitgegaan van gemiddelden (uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1149).

De slotsom is dat LPB Sight mocht uitgaan van de beschikbare metingen van Peutz, verricht tijdens noordoostenwind en een droge bodem. Deze metingen bieden een voldoende representatief beeld. De besliscommissie mocht haar besluitvorming baseren op het advies Van Heijst en de door die commissie geraadpleegde deskundigen.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Tussenconclusie over V

47. Het hoger beroep van de besliscommissie is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De gronden die [appellant A sub 1] en anderen hebben aangevoerd tegen de tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten over het verrichten van metingen onder noordoostenwind en bij droge bodem door LBP Sight, leiden niet tot een ander oordeel.

VI. Metingen in het vrije veld en isolatiewaarden

Uitspraak rechtbank

48. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies in het rapport van LBP Sight over de overschrijding van de Vercammen-35 curve evenmin kunnen worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek, voor zover daarin gebruik is gemaakt van de zogenoemde vrijeveldmeetgegevens en onjuiste isolatiewaarden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Vercammen-35 curve een maatstaf is voor het vaststellen van hinder binnen een woning. Daarbij moet rekening gehouden worden met isolatie van woningen en het ontbreken van grond- en gevelreflectie bij vrije veldmetingen. LBP Sight heeft voor het vaststellen van de reductie van grondgeluid door isolatie van woningen gebruik gemaakt van de gemiddelde isolatiewaarden die zijn opgenomen in het zogenoemde Grensmaasprotocol. Uit resultaten van door Peutz uitgevoerd onderzoek, zoals weergegeven in notitie K, blijkt echter dat de gemiddelde isolatie van woningen in Hoofddorp-Noord voor minder reductie van grondgeluid zorgt dan de waarden uit het Grensmaasprotocol. Dit leidt volgens de rechtbank tot een zodanige twijfel aan de juistheid van de door LBP Sight gebruikte isolatiewaarden, dat deze gegevens niet zonder nader onderzoek aan de conclusies inzake de overschrijding van de Vercammen-35 curve ten grondslag mochten worden gelegd. Daarbij komt dat LBP Sight de gebruikte vrije veld-meetresultaten niet volledig heeft gecorrigeerd voor het ontbreken van bodem- en gevelreflectie omdat de metingen op 5 m hoogte zijn verricht. In de wijk Houtwijkerveld nadert het gemeten geluidniveau op sommige frequenties de Vercammen-35 curve zeer dicht. Volgens de rechtbank valt niet uit te sluiten dat na volledig en deugdelijk onderzoek de in Houtwijkerveld wonende [appellant A sub 1A] alsnog aanspraak maakt op een planschadevergoeding. Het rapport van LBP Sight geeft evenmin een juist en volledig beeld van de mate waarin in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve is overschreden. Daarmee is ook de ernst en omvang van het planologisch nadeel niet deugdelijk vastgesteld. Het vaststellen van de mate van overschrijding kan niet achterwege blijven, nu de mate van overschrijding en daarmee van de ernst en omvang van het planologisch nadeel bepalend zijn voor de indeling in de door adviescommissie Van Heijst gehanteerde verschillende categorieën van planologisch nadeel.

Betoog besliscommissie

49. De besliscommissie betwist het oordeel van de rechtbank dat het advies Van Heijst, voor zover dit is gebaseerd op het rapport van LBP Sight, niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd. Hiertoe wijst de besliscommissie op een reactie van LBP Sight van 25 april 2017. Daarin is vermeld dat de gehanteerde Vercammen-35 curve een op zich staande eenheid is die [appellant A sub 1AP] staat van een locatie. De gehanteerde meetdata zijn wel locatie afhankelijk en zijn ontleend aan onderzoeken die in het kader van laagfrequent geluid zijn uitgevoerd. De resultaten van deze meetposten zijn alleen gebruikt om een uitspraak te doen over gemiddelde geluidniveaus. Volgens LBP Sight is er geen reden dat deze data bewerkt zouden moeten worden, voordat zij toegepast kunnen worden. De meetposten zijn specifiek voor de registratie van laagfrequent geluid opgezet en daarbij gaat het om gemiddelde geluidniveaus. Daarop is vervolgens een correctiefactor toegepast voor bodem- en gevelreflectie. Volgens LBP Sight is er geen grond voor het oordeel, dat die gegevens niet betrouwbaar zijn. Daarbij komt dat in de jurisprudentie van de Afdeling geaccepteerd is dat bij geluidoverlast in relatie tot planschade wordt uitgegaan van gemiddelden. Voorts wijst de besliscommissie op onzekerheid over geluidisolatiewaarden van woningen in Hoofddorp. Dit pleit voor het toepassen van een gemiddelde geluidisolatie, zoals gehanteerd in het Grensmaasprotocol.

Oordeel Afdeling

50. Er is geen grond voor het oordeel dat LBP Sight in het rapport van 2 maart 2015 bij de beantwoording van de vraag of de Vercammen-35 curve is overschreden, niet volledig rekening heeft gehouden met de bodem- en gevelreflectie van grondgeluid. Onder de grafieken staat vermeld dat de metingen aan de Antoniahoeve in Vrijschot-Noord en aan de Landleeuw in Bleesland zijn verricht op 5 m hoogte. Op pagina 14 is vermeld dat daarvoor een correctiefactor is gehanteerd. Rekening is gehouden met de omstandigheid dat op 1,5 m hoogte de geluidniveaus in de lage frequenties bij 31,5 Hz en 63 Hz hoger zijn dan op 5 m hoogte. In het geval van Louisahoeve en Antoniahoeve te Vrijschot-Noord en de Landleeuw in Bleesland heeft dat geleid tot de conclusie dat de Vercammen-35 curve wordt overschreden. Voor de metingen verricht in Houtwijkerveld is dat niet het geval.

Er is evenmin grond voor het oordeel dat de besliscommissie niet mocht uitgaan van een gemiddelde geluidisolatiewaarde van een woning, zoals gehanteerd in het Grensmaasprotocol. De besliscommissie stelt zich op het standpunt dat er onzekerheid is over de geluidisolatiewaarden van de woningen in Hoofddorp. In Peutz-notitie K is vermeld dat op basis van onderzoek naar zeven woningen, geselecteerd op basis van representativiteit, blijkt dat de isolatiewaarden van de woningen niet significant afwijken ten opzichte van het gemiddelde, zoals gehanteerd in het Grensmaasprotocol. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen onder verwijzing naar het rapport van Alcedo hebben betoogd dat de gemiddelde geluidisolatie in Hoofddorp lager is dan de gemiddelde geluidisolatie volgens het Grensmaasprotocol, hebben zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Deze conclusie kan niet kan worden getrokken op basis van Peutz-notitie K. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen hebben betoogd dat uit individuele metingen, zoals onder meer verricht door O’Ryan, blijkt dat door een slechtere dan gemiddelde isolatie van een woning er meer geluidoverlast is, is van belang dat de besliscommissie mocht uitgaan van een gemiddelde woningisolatie. Niet valt in te zien waarom eigenaren van minder goed geïsoleerde woningen meer aanspraak kunnen maken op schadevergoeding, dan eigenaren van beter geïsoleerde woningen. Daarbij komt dat een nader onderzoek naar individuele verschillen geen verdere bijdrage zou bieden, omdat is vastgesteld dat in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve is overschreden. Voorts is de precieze mate van overschrijding in een individueel geval niet van belang voor de vaststelling van de schadevergoeding voor waardedaling van de woning, omdat de besliscommissie, zoals hierna wordt overwogen, hiervoor het onderscheid tussen eerste- en tweedelijns bebouwing mocht hanteren en de daaraan gekoppelde waardedaling van 5 en 3%.

De slotsom is dat de besliscommissie zich mocht baseren op de conclusies in het rapport van LBP Sight over de overschrijding van de Vercammen-35 curve. Dit betekent ook dat de besliscommissie zich op het standpunt mocht stellen dat de Vercammen-35 curve in de wijk Houtwijkerveld niet is overschreden.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Tussenconclusie over VI

51. Het hoger beroep van de besliscommissie is ook in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient ook in zoverre te worden vernietigd. De door [appellant A sub 1] en anderen op dit punt aangevoerde gronden tegen de tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten leiden niet tot een ander oordeel.

VII. Eerste- en tweedelijnsbebouwing

Uitspraak rechtbank

52. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de besliscommissie, dat grondgeluid en daaraan gerelateerde waardedaling in de wijken Vrijschot en Bleesland na de eerstelijnsbebouwing snel afnemen, niet kan worden gebaseerd op de door LBP Sight gebruikte onderzoeksgegevens, zoals neergelegd in een rapportage van 2 maart 2015. LBP Sight heeft het onderscheid tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing onderbouwd met de notities A en O van Peutz, waaruit blijkt dat laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing snel afnemen (met circa 7 dB). Volgens de rechtbank is voor deze conclusie te weinig feitelijke grondslag aanwezig. In de notities van Peutz gaat het om afstanden van 300 tot 500 m tot de Polderbaan. Dat zijn grotere afstanden dan die in het advies Van Heijst in aanmerking zijn genomen. Daarnaast berust notitie O van Peutz op een zeer beperkt aantal meetpunten in de betrokken wijken, terwijl de overige meetpunten op grotere afstanden liggen. Het belevingsonderzoek van notitie I van Peutz, waarin wordt geconcludeerd dat minder hinder wordt waargenomen achter ten minste twee rijen/blokken woningen of andere gebouwen, berust op slechts één relevante waarneming in de wijk Vrijschot. Volgens de rechtbank zijn dit onvoldoende onderzoeksresultaten om daarop de verregaande conclusie te baseren dat achter de eerstelijnsbebouwing de hinder van grondgeluid afneemt en dat die afname gevolgen heeft voor de waardedalingen (respectievelijk 5 en 3%) van de bewuste woningen. Daar komt bij dat het onderscheid tussen eerste- en tweedelijnswoningen zichtbaar is gemaakt door een lijn en dat de exacte locatie van de lijn op geen enkele wijze is onderbouwd.

Betoog besliscommissie

53. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het advies Van Heijst het onderscheid tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing op zorgvuldige wijze is onderbouwd. In het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 is met eerstelijnsbebouwing bedoeld woningen die in een min of meer rechte lijn ten opzichte van de Polderbaan liggen en waar geen andere bebouwing, waarvan een afschermende werking uitgaat, aanwezig is. Uit alle beschikbare onderzoeken volgt dat het grondgeluid door tussenliggende bebouwing wordt gedempt en sterk afneemt naarmate er meer bebouwing tussen de bron en de betreffende woning staat. Daarbij komt dat het zicht vanuit woningen in de eerste lijn op de Polderbaan de beleving van grondgeluid versterkt.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

54. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien door te oordelen dat de besliscommissie eerste- en tweedelijnsbebouwing aan elkaar gelijk had moeten stellen en op basis daarvan uit had moeten gaan van een overeenkomstige waardedaling op de peildatum.

Oordeel Afdeling

55. In Peutz-notitie A is vermeld dat de geluidniveaus zijn gemeten op 7 locaties verspreid over Hoofddorp. Er is niet gemeten in de wijken van Hoofddorp-Noord. De in notitie O opgenomen metingen zijn verricht om verschillen te inventariseren tussen Hoofddorp-Noord, Rijsenhout, Vijfhuizen en Badhoevedorp. De uitkomst van die notities is dat de laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afvlakken met ten minste 7 dB. Die conclusie is vermeld in notitie P en ligt ten grondslag aan het maken van onderscheid tussen de eerste- en tweedelijnsbebouwing in de wijken van Hoofddorp-Noord, zoals die is weergegeven door de blauwe lijn op de kadastrale kaart. Naast Peutz-notitie H is met name Peutz-notitie I relevant ter ondersteuning van het gemaakte onderscheid tussen eerste- en tweedelijnswoningen in Hoofddorp-Noord. Ten behoeve van notitie I zijn niet alleen bewoners van Hoofddorp Noord gevraagd naar hinder per startend vliegtuig, maar zijn ook gelijktijdig metingen verricht. Bij de beoordeling van de hinder door bewoners zijn de woningen in twee categorieën ingedeeld. De bewoners zijn geselecteerd op basis van een lijst die de bewonersvereniging heeft aangeleverd. Daarbij gaat het uitsluitend om woningen uit de drie bedoelde wijken in Hoofddorp-Noord en niet om verder weg van de Polderlaan gelegen woningen. Dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen eerste- en tweedelijnswoningen is voldoende inzichtelijk toegelicht, omdat uit beschikbare onderzoeken (Peutz-notities A, O en P) blijkt dat grondgeluid door tussenliggende bebouwing wordt gedempt en sterk afneemt naarmate er meer bebouwing tussen de bron en de betreffende woning staat. Het wel of niet hebben van zicht op de geluidbron is ook een belangrijke factor, zoals onder meer is vermeld in factsheet LFG van het RIVM van 3 juni 2013. Anders dan [appellant A sub 1] en anderen betogen, is de lijn op de kadastrale kaart dan ook niet willekeurig getrokken. De besliscommissie heeft woningen als woningen in de tweede lijn aangemerkt, omdat die woningen niet direct grenzen aan de Polderbaan en daarop zicht hebben en omdat andere woningen en bebouwing zich bevinden tussen de betreffende woningen en de Polderbaan. Dat de besliscommissie erkent dat er geen ‘keiharde’ grens is te trekken tussen eerste- en tweedelijnswoningen, betekent niet dat het onderscheid tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing onvoldoende is onderbouwd. Er is geen grond voor het oordeel om, zoals [appellant A sub 1] en anderen betogen, het onderscheid voor de wijk Vrijschot achterwege te laten.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is er geen grond voor het oordeel dat het belevingsonderzoek van notitie I van Peutz slechts op één relevante waarneming berust. Ten behoeve van notitie I van Peutz zijn niet alleen bewoners uit de betrokken wijken in Hoofddorp-Noord gevraagd naar hun beleving van hinder, maar zijn ook metingen verricht. Voor de beoordeling van ondervonden hinder door bewoners zijn de woningen in twee categorieën ingedeeld. Categorie 1 bestaat uit een woning aan Louisahoeve, één aan Landleeuw en één aan Allegondahoeve. Vanuit deze woningen bestaat rechtstreeks zicht op de Polderbaan en er bevindt zich nauwelijks bebouwing tussen de woningen en de Polderbaan. Categorie 2 bestaat uit een woning aan Houtwijkerveld, één aan Louisahoeve en één aan de J.C. Beetslaan. Dit zijn woningen waarbij tenminste twee rijen met woningen of andere gebouwen liggen tussen de woning en de Polderbaan. Vanuit deze woningen is er geen rechtstreeks zicht op de Polderbaan. In notitie I is vermeld dat bewoners in categorie 2 in 2009 nog geen 12% van het aantal uitgevoerde starts hebben waargenomen, terwijl in categorie 1 tot 60% van de starts is waargenomen.

Voor zover [appellant A sub 1] en anderen betogen, dat het onderzoek, zoals weergegeven in Peutz-notitie I, niet representatief is, omdat het gaat om zes woningen gedurende een aantal uren en op een dag met weercondities die niet de meeste overlast geven, is van belang dat een dag met veel overlast gevende weercondities evenmin representatief is. Voor zover zij hebben aangevoerd dat uit metingen verricht bij de Louisahoeve op korte afstand van de eerstelijnsbebouwing zich juist een verhoging in plaats van een verlaging van de geluidniveaus voordoet, is daar op pagina 14 van het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 een verklaring voor gegeven. Op de meetpositie Louisahoeve is gemeten op een hoogte van 1,5 m en 5 m, terwijl bij de meetpositie Antoniahoeve alleen is gemeten op 5 m hoogte. Bij laagfrequent geluid zijn de geluidniveaus in de lage frequentiebanden op 1,5 m waarneemhoogte hoger dan op een waarneemhoogte van 5 m. Die situatie is weergegeven in de grafieken. Zoals hiervoor onder 50 is overwogen, blijkt uit de tekst onder de grafieken dat daarvoor een correctie is toegepast.

56. De slotsom is dat het betoog van de besliscommissie slaagt. Daaruit volgt dat het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt. Er is geen grond voor het oordeel is dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien door te oordelen dat de besliscommissie eerste- en tweedelijnsbebouwing aan elkaar gelijk moet stellen.

Tussenconclusie over VIII

57. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond. Het hoger beroep van de besliscommissie is op dit punt gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient ook in zoverre te worden vernietigd. De gronden die [appellant A sub 1] en anderen op dit punt hebben aangevoerd tegen de tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten leiden niet tot een ander oordeel.

VIII. Waardevermindering van 5 en 3%

Uitspraak rechtbank

58. De rechtbank heeft vooropgesteld dat een deskundige de waardedaling van de woning kan inschatten als marktgegevens onvoldoende informatie geven voor het vaststellen van de waardedaling van een groep woningen. Het is volgens de rechtbank niet onredelijk dat een categoriale indeling wordt gehanteerd, waarbij de waardedaling op een bepaald percentage wordt vastgesteld. In dit geval geeft het rapport van LBP Sight volgens de rechtbank echter onvoldoende inzicht in de mate van overschrijding van de Vercammen-35 curve, zodat de adviescommissie Van Heijst dit rapport niet ten grondslag heeft mogen leggen aan de taxatie van het geconstateerde planologisch nadeel. Ook geeft het advies Van Heijst geen verklaring voor de taxatie van de waardedaling op 3% voor tweedelijnsbebouwing en op 5% voor eerstelijnsbebouwing. De indeling in de schadecategorie licht/gering van 0-3% en de schadecategorie middelzwaar/niet gering van 3-7% volstaat niet. Daarbij komt dat de laatste categorie een bandbreedte kent van 3-7% en het niet duidelijk is waarom is uitgegaan van 5% voor eerstelijnswoningen.

Betoog besliscommissie

59. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Het rapport van LBP Sight geeft voldoende inzicht in de mate van overschrijding van de Vercammen-35 curve. De keuze voor een schadecategorie-indeling met percentages is aanvaardbaar, omdat op basis van marktonderzoeken de waardedalingen van de woningen als gevolg van grondgeluid niet zijn vast te stellen.

Oordeel Afdeling

60. Schadepercentages fungeren in de regel als controlemiddel ten aanzien van getaxeerde waardedalingen. In het advies Van Heijst is vermeld dat in dit geval waardevermindering van woningen als gevolg van hinder door grondgeluid niet kan worden afgeleid uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen, vanwege het geringe aantal transacties. Dat laat onverlet dat het in het advies aannemelijk is geacht dat hinder door grondgeluid leidt tot waardevermindering van woningen. Met de rechtbank acht de Afdeling de keuze voor schadepercentages onder deze omstandigheden verdedigbaar.

De besliscommissie is in pilotcases uitgegaan van waardedalingen van 4-5% voor woningen in de eerste lijn en van 2 tot 3% voor woningen in de tweede lijn (zie het advies Van Heijst in het advies van 3 april 2015, pagina 14). In de loop van 2012 zijn daarvoor afzonderlijke schadevergoedingen toegekend. De besliscommissie heeft vervolgens gekozen voor waardedalingen van 5% voor eerstelijnswoningen en 3% voor tweedelijnswoningen en wijst daarbij op in de jurisprudentie gangbare percentages. Hinder door grondgeluid is aangemerkt als dominante schadefactor, die voor bewoners van eerstelijnsbebouwing nadrukkelijk aanwezig is (middelzware schade) en voor bewoners van tweedelijnsbebouwing in mindere mate (lichte schade). Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de percentages niet juist zijn gekozen.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Tussenconclusie over VIII

61. Het hoger beroep van de besliscommissie is in zoverre eveneens gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient ook in zoverre te worden vernietigd. De gronden die [appellant A sub 1] en anderen op dit punt hebben aangevoerd tegen de tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten leiden niet tot een ander oordeel.

IX. WOZ-waarde

62. De besliscommissie heeft de hoogte van de schadevergoedingen vastgesteld op een percentage van de WOZ-waarde van de woningen per 1 januari 2003. [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1T], [appellant A sub 1AC], [appellant A sub 1AD] en [appellant A sub 1AE] (hierna: [appellant A sub 1AD]), [appellant A sub 1AF] en [appellant A sub 1AG] (hierna: [appellant A sub 1AF]), [appellant A sub 1AH] en [appellant A sub 1AI] (hierna: [appellant A sub 1AH]), [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1], [appellant A sub 1AA], [appellant A sub 1AK] en [appellant A sub 1AL] zijn in beroep opgekomen tegen het hanteren van de WOZ-waarde als maatstaf voor het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding. Zij stellen dat de werkelijke waarde van hun woning ten tijde van de peildatum aanzienlijk hoger was dan de WOZ-waarde en dat hun schadevergoeding aan de hand van deze hogere waarde moet worden berekend.

Uitspraak rechtbank

63. De rechtbank is van oordeel dat de besliscommissie, onder verwijzing naar het advies Van Heijst, de WOZ-waarde als maatstaf mocht hanteren. Dit is anders in die gevallen waarin twijfel bestaat over de vraag of de WOZ-waarde een juiste maatstaf voor de berekening van de schadevergoeding vormt, omdat de waarde in het economisch verkeer daar aantoonbaar van afwijkt.

64. Met uitzondering van [appellant A sub 1Q] en [appellant A sub 1T] hebben de overige eigenaren niet onderbouwd dat de werkelijke waarde van hun woning op de peildatum hoger was dan de WOZ-waarde. [appellant A sub 1Q] heeft een taxatierapport overgelegd, waaruit volgt dat zijn woning op 17 januari 2002 bijna € 600.000,00 hoger is getaxeerd dan de WOZ-waarde per 1 januari 2003. Door dit grote verschil in waardering, mocht de besliscommissie niet de WOZ-waarde als uitgangspunt nemen voor de vaststelling van de schadevergoeding. [appellant A sub 1T] heeft een WOZ-beschikking van 1 januari 2001 overgelegd. Hieruit blijkt dat de WOZ-waarde van zijn woning op dat tijdstip nog € 200.000,00 hoger was dan de WOZ-waarde per 1 januari 2003. Nu ook dit grote verschil niet past bij de in die tijd gebruikelijke prijsstijging, ontstaat twijfel of de WOZ-waarde per 1 januari 2003 de juiste grondslag vormt voor de vaststelling van de schadevergoeding, aldus de rechtbank.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

65. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de waarden in het economische verkeer van de woningen op 1 januari 2003 hoger lagen dan de WOZ-waarden en daarom ten onrechte is uitgegaan van de WOZ-waarden. Daarbij komt dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant A sub 1AC], [appellant A sub 1AD], [appellant A sub 1AF], [appellant A sub 1AH], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1], [appellant A sub 1AA], [appellant A sub 1AK] en [appellant A sub 1AL] in hun individuele beroepschriften hebben betoogd dan wel hebben aangetoond dat de WOZ-waarde op 1 januari 2003 niet representatief is voor de werkelijke waarde van hun woningen op die datum.

Betoog besliscommissie

66. De besliscommissie heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven het uitgangspunt te accepteren dat kan worden afgeweken van het hanteren van de WOZ-waarde van 1 januari 2003 als uitgangspunt voor het vaststellen van de schadevergoeding. Daartoe dient met concrete stukken te worden onderbouwd dat dit niet de juiste grondslag vormt. [appellant A sub 1Q] heeft volgens de besliscommissie onderbouwd dat het aanzienlijke verschil tussen de WOZ-waarde en de door hem overgelegde taxatie uit 2002 nader onderzoek vergt. Dit ligt anders in het geval van [appellant A sub 1T]. De enkele omstandigheid dat WOZ-waarden uiteenlopen, is onvoldoende voor het oordeel dat de WOZ-waarde per 1 januari 2003 niet als maatstaf mocht worden gehanteerd. [appellant A sub 1T] heeft niet nader onderbouwd dat de uiteenlopende WOZ-waarden op 1 januari 2001 en 1 januari 2003 samenhangen met de aanleg van de Polderbaan.

Oordeel Afdeling

67. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de besliscommissie in navolging van het advies Van Heijst heeft mogen kiezen voor een categoriale benadering door de hoogte van de planschadevergoeding te relateren aan een percentage van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. Dat is anders in die gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat de WOZ-waarde niet representatief is voor de waarde in het economisch verkeer. In die gevallen kan van de besliscommissie worden verlangd haar besluit van een nadere motivering te voorzien ingeval een aanzienlijk verschil tussen de WOZ-waarde en de getaxeerde waarde bestaat. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 4.7).

68. Anders dan [appellant A sub 1] en anderen betogen is de enkele stelling dat de WOZ-waarde te laag is vastgesteld, niet voldoende voor het oordeel dat de WOZ-waarde niet als maatstaf mag worden gehanteerd en dat van de besliscommissie kan worden gevergd nader onderzoek te doen naar de waarde in het economische verkeer op 1 januari 2003. De bewijslast van schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden. Daaraan staat het tijdsverloop niet in de weg. De betogen van [appellant A sub 1AD], [appellant A sub 1AH], [appellant A sub 1Y] en [appellant A sub 1AL] treffen dan ook geen doel, omdat zij hun standpunt dat niet mag worden uitgegaan van de WOZ-waarde op 1 januari 2003 niet hebben onderbouwd met stukken. Voor zover [appellant A sub 1AC] heeft betoogd dat het verwarmde zwembad in de woning niet is meegenomen in de WOZ-waarde op 1 januari 2003 en dat daardoor die waarde niet representatief zou zijn, is dit betoog onvoldoende aannemelijk gemaakt. [appellant A sub 1AA] en [appellant A sub 1AK] stellen over taxaties te beschikken, waaruit zou blijken dat de WOZ-waarden op 1 januari 2003 niet representatief zijn. Zij hebben die taxaties niet overgelegd en dus hun standpunt niet onderbouwd. Dat, zoals [appellant A sub 1AK] heeft betoogd, de woning van 2008-2014 te koop heeft gestaan op Funda, de vraagprijs is verlaagd tot € 629.000,00 en de woning desalniettemin niet is verkocht, is onvoldoende voor het oordeel dat de WOZ-waarde van € 577.000 niet representatief zou zijn voor de daadwerkelijke waarde. Dat, zoals [appellant A sub 1AA] heeft betoogd, de WOZ-waarde op 1 januari 2003 is vastgesteld op € 823.000, hij in 2004 de woning te koop heeft gezet voor € 1250.000,00 en in 2012 de woning heeft verkocht voor € 840.000, is evenmin voldoende voor het oordeel dat de besliscommissie niet uit mocht gaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2003.

In zoverre faalt het betoog van [appellant A sub 1] en anderen.

69. [appellant A sub 1AJ] heeft met een taxatierapport van juli 2003 aannemelijk gemaakt dat het verschil tussen de WOZ-waarde op 1 januari 2003 (€ 1.008.000,00) en de taxatiewaarde (€ 1.200.000,00) niet binnen aanvaardbare marges blijft.

[appellant A sub 1] heeft door het overleggen van een koopovereenkomst uit 2004 (verkoopsom € 1.300.000,00) eveneens aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde op 1 januari 2003 (€ 1.064.000,00) mogelijk niet representatief is voor de waarde in het economisch verkeer.

[appellant A sub 1AF] heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde op 1 januari 2003 (€ 1.091.000,00) onvoldoende representatief is. Daartoe wijst hij op een in 2004 gemaakte waardebepaling (€ 1.595.000,00), die hij ook in hoger beroep niet heeft overgelegd. [appellant A sub 1AF] heeft door het overleggen van een akte van levering aangetoond dat hij zijn woning in 2005 heeft verkocht voor € 1.300.000,00. Gelet hierop ligt het in de rede dat de besliscommissie nader onderzoek doet naar de vraag of het verschil tussen de WOZ-waarde op 1 januari 2003 en economische waarde op die datum binnen aanvaardbare marges ligt.

In zoverre slaagt het betoog van [appellant A sub 1] en anderen.

70. De besliscommissie heeft terecht betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant A sub 1T] door het overleggen van een stuk waarin de WOZ-waarde per 1 januari 2001 is vermeld, aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde per 1 januari 2003 niet als uitgangspunt mag worden gehanteerd. Uit het uiteenlopen van de WOZ-waarden volgt niet zonder meer de conclusie, dat de WOZ-waarde op 1 januari 2003 onvoldoende representatief is voor de waarde in het economisch verkeer. [appellant A sub 1T] had dit standpunt met concrete stukken moeten onderbouwen.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

71. De slotsom is dat de besliscommissie nader onderzoek moet doen naar de waarde van de woningen van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] in het economisch verkeer op 1 januari 2003. In het geval de verschillen tussen die waarden en de WOZ-waarden op 1 januari 2003 niet binnen aanvaardbare marges vallen, dient de schadevergoeding op basis van de waarde in het economische verkeer vastgesteld te worden.

Tussenconclusie over IX

72. Het hoger beroep van de besliscommissie is ook in zoverre gegrond. De besliscommissie mocht uitgaan van de WOZ-waarde van de woning van [appellant A sub 1T] op 1 januari 2003.

Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt gegrond. De besliscommissie mocht in het geval van [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] niet uitgaan van de WOZ-waarde van de woningen op 1 januari 2003. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling in zoverre de door [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] ingestelde beroepen tegen respectievelijk de besluiten van 18 april 2016, 18 april 2016 en 26 februari 2016 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. De besliscommissie dient nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Dat geldt ook in het geval van [appellant A sub 1Q]. De rechtbank heeft terecht zijn beroep tegen het besluit van 24 december 2015 gegrond verklaard.

X. Voorzienbaarheid

Uitspraak rechtbank

73. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besliscommissie aan [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] ten onrechte voorzienbaarheid heeft tegengeworpen, omdat zij de koopovereenkomst voor hun woning na de peildatum van 1 november 2003 hebben gesloten op respectievelijk 2 december 2003 en op 31 december 2003. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tot 1 november 2003 grondgeluid een onbekend fenomeen was. Om grondgeluid daadwerkelijk te kunnen constateren moet een koper ter plaatse zijn. Omdat grondgeluid zich ongeveer in 20% van de tijd voordoet en afhankelijk is van meteorologische omstandigheden, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat kopers op het moment van bezichtiging geen grondgeluid hebben opgemerkt. Gelet op de korte tijd na de peildatum hebben [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] in redelijkheid geen rekening hoeven houden met grondgeluid en de gevolgen daarvan voor de waarde van de woningen.

Betoog besliscommissie

74. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Daartoe stelt zij dat grondgeluid zich al voor 1 november 2003 heeft gemanifesteerd. Sinds februari 2003 zijn proefvluchten op de Polderbaan gehouden. Per 1 juli 2003 werd de baan feitelijk in gebruik genomen, waarna vanaf 1 november 2003 overeenkomstig het Lvb 2003 werd gevlogen. Vanaf februari 2003 is het aantal klachten over grondgeluid in Hoofddorp toegenomen. Ook de bewonersvereniging Hoofddorp-Noord, waarvan de bewonersvereniging Vrijschot deel uitmaakte, heeft er in 2005 op gewezen dat sinds de ingebruikname van de Polderbaan per 1 juli 2003 de inwoners van Hoofddorp geconfronteerd worden met ernstige geluidoverlast door startende vliegtuigen. Nu het grondgeluid zich al voor 1 november 2003 heeft gemanifesteerd en in ieder geval vanaf 1 november 2013 kenbaar was, is er geen grond voor het oordeel dat aan [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] geen voorzienbaarheid mocht worden tegengeworpen.

Jurisprudentie

75. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.

De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

Oordeel Afdeling

76. Niet in geschil is dat een redelijk denkend en handelend koper op grond van concrete beleidsvoornemens geen rekening kon houden met het door startend vliegverkeer veroorzaakt grondgeluid. Dat was pas mogelijk vanaf de proefvluchten in februari 2003 en het feitelijke gebruik van de Polderbaan per 1 juli 2003. In ieder geval was vanaf 1 november 2003, het moment waarop conform het Lvb 2003 werd gevlogen, het grondgeluid kenbaar voor een redelijk handelend en denkend koper en kon dat verdisconteerd worden in de beslissing tot aankoop van een woning in de nabijheid van de Polderbaan. Dat ten tijde van bezichtigingen potentiële kopers het grondgeluid niet zouden hebben ervaren, staat niet in de weg aan het oordeel dat het grondgeluid vanaf 1 november 2003 hoorbaar en dus ook kenbaar was. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de planschade voorzienbaar was en voor rekening van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] komt, omdat zij de mogelijkheid van overlast door grondgeluid ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak geacht worden te hebben aanvaard.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Tussenconclusie over X

77. Het hoger beroep van de besliscommissie is ook in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient ook in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] ingestelde beroep tegen de besluiten van 5 april 2016 ongegrond verklaren. De gronden die [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] hebben aangevoerd inzake voorzienbaarheid leiden niet tot een ander oordeel.

XI. Schadebeperking door de aanleg van ribbels

Geluidribbels

78. De besliscommissie heeft het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels bij het bepalen van de omvang van de te vergoeden planschade betrokken. Door de in 2011 en 2013 aangelegde ribbels eerste fase is het grondgeluid met ongeveer 5,5 dB afgenomen. Omdat er veel tijd is verstreken tussen 1 november 2003 en de aanleg van de ribbels, acht de besliscommissie het in navolging van het advies Van Heijst, redelijk een deel van de schade ter grootte van 1% van de WOZ-waarde van de woningen in aanmerking te nemen als compensatie in natura.

79. Ten aanzien van de tweede fase van de ribbels acht de besliscommissie het redelijk eveneens 1% in aanmerking te nemen als compensatie in natura. Omdat de tweede fase van de ribbels niet is gerealiseerd op 1 januari 2017, heeft de besliscommissie op individuele verzoeken schadevergoeding toegekend ter grootte van 1% van de WOZ waarde van de woningen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak rechtbank- ribbels eerste fase

80. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet op basis van voldoende objectieve gegevens is komen vast te staan dat de aanleg van de ribbels eerste fase heeft gezorgd voor een significante afname van de hinder door grondgeluid en daarmee het planologisch nadeel ten dele heeft weggenomen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.

81. Het rapport van TNO van 24 juni 2014 biedt geen grond voor de conclusie dat hinder als gevolg van grondgeluid dusdanig is afgenomen, dat de schade ten dele anderszins is verzekerd door de aanleg van de ribbels. De metingen van TNO zijn beperkt tot de 31,5 Hz octaafband en zien niet op het gehele geluidspectrum voor laagfrequent geluid. Ook heeft TNO slechts gebruikt gemaakt van het NOMOS-meetpunt aan de rand van Vrijschot-Noord. Op andere posities zijn geen metingen verricht, waardoor er geen gegevens zijn over het geluidverminderende effect van de ribbels op die posities en daarover dus geen conclusies kunnen worden getrokken. Daarbij komt dat het onderzoek is verricht gedurende een beperkte periode onder bepaalde atmosferische omstandigheden en zijn aspecten als isolatie en bodem- en gevelreflectie niet, niet volledig of niet juist betrokken in het onderzoek.

82. De waardering van de afname van het planologisch nadeel met 1% is volgens de rechtbank eveneens onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de waardering van de afname zonder een onderscheid te maken tussen eerste- dan wel tweedelijnsbebouwing. De keuze voor 1% impliceert dat het effect van de ribbels voor de vermindering van geluidoverlast voor alle woningen gelijk is. In het advies Van Heijst is juist uitgegaan van de veronderstelling dat de ondervonden geluidhinder afhankelijk is van de ligging van de woningen. Er zijn ook geen meetgegevens die een gelijk effect van de ribbels voor de betrokken woningen onderbouwen. De metingen van TNO hebben zich beperkt tot één meetpositie aan de rand van Vrijschot-Noord.

83. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de adviescommissie niet heeft kunnen volstaan met een waardering van de afname van hinder zonder de nieuwe meetresultaten te toetsen aan de Vercammen-curve. Wat een afname van 5,5 dB aan grondgeluid betekent voor de ondervonden hinder, is op geen enkele wijze toegelicht. Daardoor is volgens de rechtbank onvoldoende inzichtelijk waarop de adviescommissie de conclusie heeft gebaseerd dat een significante afname van hinder van grondgeluid zich voordoet als gevolg van de aanleg van de ribbels. De rechtbank heeft de besliscommissie opgedragen opnieuw te motiveren dat de geluidribbels leiden tot vermindering van het planologisch nadeel via schadevergoeding in natura.

Betoog besliscommissie

84. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank niet het belang heeft onderkend van de dominante frequentie 31,5 Hz. Er is een verlaging geconstateerd van 5,5 dB in de frequentie 31,5 Hz. Aannemelijk is dat deze verlaging ook bij andere, minder relevante, frequenties is bereikt door de aanleg van de ribbels. De rechtbank heeft miskend dat de besluitvorming is gebaseerd op onderzoeken van deskundigen naar het effect van de ribbels op de reductie van grondgeluid. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de aftrek van 1% voldoende is gemotiveerd. De ribbels hebben een verlaging van 5,5 dB tot gevolg en dat veronderstelt een gelijk effect op de vermindering van de waardedaling van de woningen. Daarbij komt dat de besliscommissie in de bestreden besluiten een onderscheid heeft gemaakt naar de ligging van de woningen, omdat de aftrek van 1% op vergoedingen voor woningen in de eerste lijn (5% van de WOZ-waarde) percentueel gezien minder is, dan een aftrek van 1% op vergoedingen voor woningen in de tweede lijn (3% van de WOZ-waarde).

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

85. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank had moeten oordelen dat de besliscommissie geen aftrek op de financiële vergoeding had mogen toepassen, nu niet aannemelijk is dat de ribbels tot vermindering van grondgeluid hebben geleid.

Oordeel Afdeling

86. Indien de aanleg van de eerste fase van de ribbels heeft geleid tot een vermindering van de hinder door grondgeluid, is daardoor de omvang van de schade in de vorm van waardevermindering minder groot.

87. TNO heeft in opdracht van Schiphol en in samenwerking met het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) geluidmetingen geanalyseerd. In het rapport van 24 juni 2014 is vermeld dat bij de dominante, lagere frequenties (31,5 Hz) hogere geluidniveaus voorkomen. De metingen, verricht bij het meetpunt in de wijk Vrijschot-Noord in de winters van 2009/2010 en 2013/2014 tonen aan dat door de tussen de Polderbaan en Hoofddorp aangelegde ribbels een vermindering van laagfrequent geluid van 5,5 dB in de octaafband van 31,5 Hz is bereikt.

In het rapport is verder vermeld dat het beoordelingspunt aan de rand van de wijk Vrijschot-Noord is gekozen in overleg met Schiphol en de bewoners, omdat daar een meetpost voor laagfrequent geluid is geplaatst van het Noise Monitoring System (NOMOS) van de luchthaven Schiphol. Ook staat in dat rapport dat de geluidreductie is beoordeeld in de situaties waarin de hoogste niveaus van laagfrequent geluid in Hoofddorp optreden. Bij de vergelijking tussen het geluid in de situatie met en zonder ribbels zijn die uitgangspunten gelijk.

88. In de door [appellant A sub 1] en anderen overgelegde notitie van Alcedo van 2 november 2017 is vermeld dat het geluidreducerend effect van de ribbels op het laagfrequente grondgeluid minder groot is dan vooraf is voorspeld. Dit komt doordat de ribbels zijn gedimensioneerd op de 31,5 Hz octaafband terwijl het grondgeluid met name voorkomt in de 63 Hz octaafband. Onzeker is of door de aanleg van de ribbels ook in die octaafband een reductie van 5,5 dB wordt gerealiseerd.

89. In de notitie van 25 april 2017 van LBP Sight is vermeld dat de stelling van Alcedo dat niet bekend is welk effect door de ribbels kan worden bereikt in de relevante 63 Hz octaafband, niet kan worden bevestigd of ontkend bij het ontbreken van onderzoeksgegevens. Ter zitting heeft Goudriaan verklaard dat het beschikbare onderzoek naar de effectiviteit van de ribbels zich heeft gericht op de dominante frequentie van 31,5 Hz. De veronderstelling dat door de aanleg van de ribbels in andere octaafbanden eveneens een reductie van 5,5 dB is bereikt, is niet gebaseerd op onderzoek.

90. Anders dan [appellant A sub 1] en anderen betogen, ziet de Afdeling, gelet op het onderzoek van TNO van 24 juni 2014, geen grond voor het oordeel dat de aanleg van de ribbels in het geheel geen effect heeft gehad en dat de besliscommissie daarom geen aftrek mocht toepassen. Verder betoogt de besliscommissie terecht dat de aftrek van 1% niet hetzelfde effect heeft bij schadevergoedingen van 5 en van 3% van de WOZ-waarde. De Afdeling ziet echter evenmin grond voor het oordeel dat een aftrek van 1% zonder meer mocht worden toegepast. Er ligt geen onderzoek ten grondslag aan de aanname dat de ribbels in de 63 Hz octaafband eveneens een vermindering van geluidoverlast door grondgeluid met 5,5 dB bewerkstelligen. Daarbij komt dat onvoldoende inzichtelijk is dat een vermindering van 5,5 dB door de aanleg van de eerste fase van de ribbels leidt tot een vermindering van de waardedaling van woningen met 1%.

91. Partijen hebben ter zitting verklaard de voorkeur te geven aan een definitieve beslechting van het geschil. De Afdeling acht het, mede gezien het tijdsverloop in deze procedure, niet in het belang van [appellant A sub 1] en anderen noch in het belang van de besliscommissie, om opdracht te geven tot nader onderzoek. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal de hoogte van de aftrek vanwege de aanleg van de eerste fase van de ribbels gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op 0,5% van de WOZ-waarde en bepalen dat de besliscommissie in die gevallen waarin een aftrek van 1% is toegepast voor de aanleg van de ribbels eerste fase, alsnog aanvullend 0,5% van de WOZ-waarde toekent, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de dag waarop de verzoeken om schadevergoeding zijn ontvangen.

92. Onder 72 is overwogen dat de besliscommissie nader onderzoek moet doen naar de waarde van de woningen van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] in het economisch verkeer op 1 januari 2003 en, in het geval de verschillen tussen die waarden en de WOZ-waarden op 1 januari 2003 niet binnen aanvaardbare marges vallen, op basis daarvan de planschadevergoeding moet vaststellen. Dat geldt ook ten aanzien van de nog toe te kennen schadevergoeding van 0,5% in het geval van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ] en [appellant A sub 1]. Dat geldt niet voor [appellant A sub 1AF], omdat de besliscommissie in zijn geval geen aftrek voor compensatie in natura heeft toegepast.

Anticipatie op aanleg ribbels eerste fase

93. De besliscommissie heeft de aftrek van 1% voor de gerealiseerde aanleg van de ribbels eerste fase ook toegepast op het bedrag van de schadevergoeding van eigenaren die hun woning na 23 september 2010 hebben verkocht. Op die datum heeft de bekendmaking plaatsgevonden van de verleende vergunning voor de aanleg van de ribbels eerste fase. Een redelijk handelend koper kon vanaf dat moment rekening houden met de beoogde vermindering van het grondgeluid door de aanleg van de ribbels. Bij eienaren die hun woning vóór 23 september 2010 hebben verkocht, heeft de besliscommissie geen aftrek toegepast.

Oordeel rechtbank

94. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening kon worden gehouden met compensatie in natura door aanleg van de ribbels. De besliscommissie heeft evenmin voldoende onderbouwd dat het planologisch nadeel afneemt met 1% door de aanleg van de ribbels. Hieruit volgt dat ook deze aftrek niet voldoende is gemotiveerd, aldus de rechtbank.

Betoog besliscommissie

95. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen, omdat zij op basis van onderzoeken mocht uitgaan van de aanname dat de aanleg van de ribbels heeft geleid tot een reductie van het grondlawaai van 5,5 dB. Een redelijk denkend en handelend koper zal rekening houden met de aanleg van de ribbels.

Oordeel Afdeling

96. De Afdeling is van oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper rekening zal houden met de aanleg van de eerste fase van de geluidribbels. Met het verlenen van een vergunning daarvoor was er voldoende aanleiding rekening te houden met het geluidreducerende effect daarvan. De besliscommissie mocht hierom een aftrek toepassen op de schadevergoedingen van 5 en 3% van WOZ-waarden voor de aanleg van de ribbels eerste fase.

De Afdeling heeft onder 91 de aftrek vanwege de aanleg van de eerste fase van de ribbels naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op 0,5% van de WOZ-waarde. Dat betekent dat de besliscommissie alsnog 0,5% van de WOZ-waarde moet toekennen aan de eigenaren die hun woning na 23 september 2010 hebben verkocht en die zijn geconfronteerd met een aftrek van 1%. [appellant A sub 1AM], [appellant A sub 1AN], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1AA], [appellant A sub 1AO], [appellant A sub 1AP] en [appellant A sub 1AQ], [appellant A sub 1AL], [appellant A sub 1AR] en [appellant A sub 1AS], [appellant A sub 1AT] en [appellant A sub 1AU], [appellant A sub 1AV] en [appellant A sub 1AW], [appellant A sub 1AX] en [appellant A sub 1AY], [appellant A sub 1AZ] en [appellant A sub 1AZA], [appellant A sub 1AZB] en [appellant A sub 1AZC], [appellant A sub 1AZD], [appellant A sub 1AZE], [appellant A sub 1AZF] en [appellant A sub 1AZG] maken alsnog aanspraak op een toekenning van 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvragen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.

Het betoog van de besliscommissie slaagt niet.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

97. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergunning van 17 september 2010 is gepubliceerd op 23 september 2010 en niet later. Dit is van belang omdat [appellant A sub 1Z] op 24 september 2010 haar woning aan de [locatie 1] heeft verkocht. Een koper kon dus niet op die datum rekening houden met een afname van grondgeluid door de aanleg van de ribbels. De besliscommissie mocht dus geen aftrek toepassen.

Oordeel Afdeling

98. [appellant A sub 1] en anderen hebben een ongedateerde publicatie van de vergunning van 17 september 2010 overgelegd. Hierin ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet mocht uitgaan van de publicatiedatum van 23 september 2010. Dat laat onverlet dat ook [appellant A sub 1Z] aanspraak maakt op een toekenning van 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt in zoverre.

Ribbels tweede fase (zaak nr. 201707521/1/A2)

99. Vanwege de beoogde aanleg van de tweede fase van de ribbels heeft de besliscommissie het eveneens redelijk geacht 1% van de WOZ-waarde in aanmerking te nemen als compensatie in natura. Omdat de ribbels tweede fase niet zijn aangelegd op 1 januari 2017, heeft de besliscommissie bij afzonderlijke besluiten van februari en maart 2017 op verzoek van [appellant A sub 1] en anderen aan een aantal van hen schadevergoeding toegekend ter grootte van 1% van de WOZ-waarde van de woningen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak rechtbank

100. De rechtbank heeft bij afzonderlijke (gerectificeerde) uitspraak van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 17/1742 e.v. overwogen dat uit haar uitspraak van 8 augustus 2017 (zaaknummers 16/295 e.v.) volgt dat de besliscommissie bij [appellant A sub 1Q] en [appellant A sub 1T] niet de WOZ-waarde van de woningen per 1 januari 2003 als maatstaf mocht gebruiken voor de berekening van de planschadevergoeding. Dat betekent dat de besliscommissie voor de berekening van de aanvullende toekenning omdat de tweede fase geluidribbels niet is aangelegd, evenmin mocht uitgaan van die WOZ-waarden. De rechtbank heeft de besluiten gericht aan [appellant A sub 1Q] en [appellant A sub 1T] vernietigd en de besliscommissie opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvragen van [appellant A sub 1Q] en [appellant A sub 1T] om aanvullende schadevergoeding.

101. De rechtbank heeft eveneens het besluit van 23 februari 2017 gericht aan [appellant A sub 1A] vernietigd en de besliscommissie opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag om aanvullende schadevergoeding. De afwijzing van het verzoek om aanvullende schadevergoeding bouwt voort op de eerdere afwijzing om vergoeding van de waardevermindering van woningen als gevolg van hinder door grondgeluid. Volgens de rechtbank heeft de besliscommissie ontoereikend gemotiveerd dat in de woonwijk Houtwijkerveld niet de Vercammen-35 curve werd overschreden en [appellant A sub 1A] daarom geen aanspraak maakt op schadevergoeding. De weigering [appellant A sub 1A] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen, houdt daarom evenmin stand.

102. De rechtbank heeft de aan [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] gerichte besluiten van 20 maart 2017 vernietigd en de besliscommissie opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvragen om aanvullende schadevergoeding. De afwijzing van het verzoek om een aanvullende schadevergoeding bouwt voort op de eerdere afwijzing van het verzoek om vergoeding van waardevermindering van de woning als gevolg van grondgeluid. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de besliscommissie [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] ten onrechte voorzienbaarheid heeft tegengeworpen, is de afwijzing van de aanvullende schadevergoeding eveneens onjuist gemotiveerd.

103. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de besliscommissie niet toereikend heeft gemotiveerd dat aan [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] geen aanvullende schadevergoeding toekomt. De besliscommissie heeft de weigering gebaseerd op de omstandigheid dat zij allen hun woning na de bekendmaking op 23 september 2010 van de verlening van de vergunning voor de aanleg van de eerste fase ribbels hebben verkocht. Ten tijde van de verkoop was nog niet bekend dat de tweede fase niet zou worden aangelegd en hield een redelijk denkend en handelend koper volgens de besliscommissie rekening met de beoogde vermindering van het geluid door de ribbels. Het niet aanleggen van de tweede fase van de ribbels heeft volgens de besliscommissie daarom niet geleid tot schade bij de verkoop. De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet en heeft geoordeeld dat nu de besliscommissie onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening kan worden gehouden met compensatie in natura door de aanleg van de ribbels, ook de weigering om aanvullende schadevergoeding toe te kennen onvoldoende is gemotiveerd.

Betoog besliscommissie

104. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij [appellant A sub 1Q] en [appellant A sub 1T] niet de WOZ-waarde van de woningen per 1 januari 2003 als maatstaf mocht worden gebruikt voor de berekening van de (aanvullende) schadevergoeding.

105. De besliscommissie betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering om aan [appellant A sub 1A] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen terecht is, omdat in de wijk Houtwijkerveld de Vercammen-35 curve niet is overschreden.

106. Ook heeft de rechtbank miskend dat de weigering [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen wegens voorzienbaarheid terecht is.

107. De besliscommissie betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat aan [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] geen aanvullende schadevergoeding toekomt, omdat zij hun woning hebben verkocht na 23 september 2010 en voordat bekend was dat de ribbels tweede fase niet zouden worden aangelegd.

Oordeel Afdeling

108. Onder 72 is overwogen dat de besliscommissie nader onderzoek moet doen naar de waarde van de woning van [appellant A sub 1Q] in het economisch verkeer op 1 januari 2003 en, in het geval het verschil tussen die waarde en de WOZ-waarde op 1 januari 2003 niet binnen aanvaardbare marges valt, op basis daarvan de planschadevergoeding moet vaststellen. Hieruit volgt dat de economische waarde eventueel ook als maatstaf moet worden gebruikt voor de berekening van de aanvullende schadevergoeding van 1%.

In zoverre slaagt het betoog van de besliscommissie niet.

109. Onder 71 is overwogen dat de besliscommissie in het geval van [appellant A sub 1T] de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2003 als maatstaf mocht gebruiken voor de berekening van de schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor de berekening van de aanvullende vergoeding.

In zoverre slaagt het betoog van de besliscommissie.

110. Onder 77 is overwogen dat de planschade voorzienbaar was en voor rekening van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] komt, omdat zij de mogelijkheid van overlast door grondgeluid ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak geacht worden te hebben aanvaard. Hieruit volgt dat zij evenmin aanspraak maken op een aanvullende vergoeding.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

111. Onder 51 is overwogen dat de besliscommissie haar besluitvorming mocht baseren op het onderzoek van LPB Sight naar de overschrijding van de Vercammen-35 curve. LPB Sight is tot de conclusie gekomen dat in de wijk Houtwijkerveld de Vercammen-35 curve niet is overschreden. Daaruit volgt dat de in Houtwijkerveld wonende [appellant A sub 1A] geen aanspraak maakt op schadevergoeding en evenmin op een aanvullende vergoeding.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

112. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de besliscommissie niet toereikend heeft gemotiveerd dat aan [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] geen aanvullende schadevergoeding toekomt. Zij hebben allen hun woning na 23 september 2010 verkocht. Op dat moment was met de bekendmaking van de vergunning aanleg ribbels eerste fase voldoende zeker dat de eerste fase doorgang zou vinden. Dat geldt niet voor de tweede fase, die vooralsnog ook niet is aangelegd. Anders dan de besliscommissie betoogt, bestond er voor een redelijk handelend koper en verkoper onvoldoende aanleiding rekening te houden met een verdere reductie van het geluid met 5 dB(A) en dit te verdisconteren in de koopprijs. Dat betekent dat [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] alsnog aanspraak maken op een aanvullende schadevergoeding van 1% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvragen.

Het betoog van de besliscommissie faalt.

Tussenconclusie over XI

113. De hoger beroepen van [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie zijn op dit punt gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient ook in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling bepaalt dat de hoogte van de aftrek vanwege de aanleg van de eerste fase van de ribbels naar redelijkheid en billijkheid 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003 bedraagt. De besliscommissie dient in die gevallen waarin een aftrek van 1% is toegepast voor de aanleg van de ribbels eerste fase, alsnog 0,5% van de WOZ-waarde toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de dag waarop de verzoeken om schadevergoeding zijn ontvangen. De uitspraak treedt in zoverre in de plaats van de vernietigde besluiten.

114. Ten aanzien van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ] en [appellant A sub 1] dient de nog toe te kennen schadevergoeding van 0,5% gebaseerd te worden op de uitkomst van het door de besliscommissie te verrichten onderzoek naar de vraag of de verschillen tussen de economische waarden en de WOZ-waarden van hun woningen op 1 januari 2003 al dan niet binnen aanvaardbare marges vallen. De besliscommissie dient binnen 8 weken nieuwe besluiten te nemen.

115. De besliscommissie dient alsnog 0,5% van de WOZ-waarde toe te kennen aan de eigenaren die hun woning na 23 september 2010 hebben verkocht en die zijn geconfronteerd met een aftrek van 1% vanwege de aanleg van ribbels eerste fase.

116. De besliscommissie dient in het geval van [appellant A sub 1Q] de aanvullende schadevergoeding van 1%, vanwege het niet doorgaan van de tweede fase van de ribbels, te baseren op de uitkomst van het door de besliscommissie te verrichten onderzoek naar de vraag of het verschil tussen de economische waarde en de WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2003 al dan niet binnen aanvaardbare marges vallen.

117. [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] maken geen aanspraak op een aanvullende schadevergoeding van 1% vanwege het niet aanleggen van de ribbels tweede fase. Dat geldt ook voor [appellant A sub 1A]. De uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling hun beroepen bij de rechtbank ongegrond verklaren.

118. [appellant A sub 1V], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] maken vanwege het niet aanleggen van de ribbels tweede fase aanspraak op een aanvullende schadevergoeding van 1% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. De Afdeling zal bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.

Hoger beroep besliscommissie in de zaak [appellant B] (zaak nr. 201707527/1/A2)

XII. Schadebeperking door de aanleg van ribbels

119. [appellant B] woont te Goes. Hij heeft zijn woning aan [locatie 2] te Hoofddorp verkocht op 26 februari 2016.

Besluitvorming besliscommissie

120. De besliscommissie heeft bij besluit van 14 maart 2016 de schadevergoeding aan [appellant B] gesteld op 5% van de WOZ-waarde van zijn woning (€ 886.000,00). Daarop heeft een aftrek plaatsgevonden van twee keer 1% van de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2003, omdat op het moment van verkoop van de woning er vanuit moest worden gegaan dat het grondgeluid door de aanleg van de ribbels eerste en tweede fase zou afnemen met 10 dB. Na aftrek van twee keer 1% van de WOZ-waarde is aan [appellant B] een schadevergoeding van € 26.580,00 toegekend.

121. Bij besluit van 4 april 2017 heeft de besliscommissie geweigerd aan [appellant B] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen voor het niet doorgaan van de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017. Volgens de besliscommissie is er geen grond voor een aanvullende vergoeding, omdat op het moment van verkoop van de woning op 26 februari 2016 de beoogde aanleg van de ribbels moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de koopprijs.

Uitspraak van de rechtbank

122. De rechtbank heeft overwogen dat uit de hoogte van de verkoopprijs van de woning in 2016 niet kan worden afgeleid wat de schade is die [appellant B] stelt te hebben geleden als gevolg van grondgeluid door gebruik van de Polderbaan vanaf 1 november 2003. Niet uitgesloten is dat andere factoren dan het grondgeluid hebben bijgedragen aan de lagere verkoopprijs van de woning. De rechtbank heeft wel aanleiding gezien het besluit van 14 maart 2016 te vernietigen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij bij uitspraak van 8 augustus 2017 in zaak nr. 16/295 heeft geoordeeld dat de besliscommissie de vaststelling van de omvang van de schade als gevolg van grondgeluid onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft eveneens het besluit van 4 april 2017 vernietigd. Volgens de rechtbank heeft de besliscommissie onvoldoende gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening kan worden gehouden met compensatie in natura door de aanleg van de ribbels. Omdat de weigering van de besliscommissie aanvullende schadevergoeding toe te kennen voortbouwt op de onjuiste motivering inzake compensatie in natura, komt ook het besluit van 4 april 2017 voor vernietiging in aanmerking, aldus de rechtbank.

Betoog besliscommissie

123. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omvang van de schade als gevolg van grondgeluid voldoende is onderbouwd. Ook mocht volgens de besliscommissie bij de vaststelling van dat bedrag rekening worden gehouden met compensatie in natura. Dat de tweede fase van de ribbels niet is aangelegd op 1 januari 2017, maakt dit niet anders. Op het moment van verkoop van de woning op 26 februari 2016 moet de beoogde aanleg worden geacht te zijn verdisconteerd in de koopprijs en heeft [appellant B] geen schade geleden doordat de tweede fase van de ribbels niet is gerealiseerd op 1 januari 2017.

Oordeel Afdeling

124. Onder 97 is overwogen dat ten tijde van de verkoop van een woning na 23 september 2010 rekening kon worden gehouden met de aanleg van de ribbels eerste fase. [appellant B] heeft zijn woning verkocht na de daadwerkelijke aanleg van de ribbels eerste fase in 2011 en 2013. In zoverre mocht de besliscommissie een aftrek toepassen, omdat de schade als gevolg van hinder door grondgeluid daarmee is verminderd. Onder 92 is overwogen dat de aftrek in redelijkheid en billijkheid vastgesteld moet worden op 0,5% in plaats van op 1%. Dat betekent dat [appellant B] alsnog aanspraak maakt op een vergoeding van 0,5% van de WOZ-waarde vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2003. Nu onder 113 is overwogen dat bij verkoop na 23 september 2010 geen rekening moest worden gehouden met de aanleg van de ribbels tweede fase, volgt hieruit dat [appellant B] alsnog aanspraak maakt op een aanvullende vergoeding van 1% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. In totaal maakt [appellant B] dus aanspraak op een vergoeding van 4,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003.

Het betoog van de besliscommissie faalt.

Tussenconclusie over XII

125. Het hoger beroep van de besliscommissie is ongegrond. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal de aan [appellant B] toe te kennen vergoeding in planschade vaststellen op € 39.870,00 (4,5 % van € 886.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 augustus 2009, zijnde de dag van ontvangst van de aanvraag, tot aan de dag van algehele voldoening. De Afdeling bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 14 maart 2016 en 4 april 2017.

De hoger beroepen van [appellant C sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707510/1/A2

XIII. Intrekking toekenning schadevergoeding en weigering aanvullende schadevergoeding

126. Ten tijde van de aanvragen om schadevergoeding in 2004 woonden [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] in de wijken Vrijschot en Bleesland te Hoofddorp-Noord nabij de Polderbaan. Zij waren gehuwd en mede-eigenaar van de woningen waarop de ingediende aanvragen om schadevergoeding betrekking hadden. De aanvragen zijn ingediend door hun toenmalige echtgenoten.

Besluitvorming

127. Bij afzonderlijke besluiten van 11 april 2016 heeft de besliscommissie de besluiten van 3 en 7 maart 2016, waarbij de besliscommissie aan [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] en aan hun ex-echtgenoten ieder 50% van de schadevergoeding heeft toegekend, ingetrokken.

128. Bij afzonderlijke besluiten van 20 maart 2017 heeft de besliscommissie geweigerd aan [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.

Uitspraak van de rechtbank

129. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van 11 april 2016, waarbij de afzonderlijke besluiten van 3 en 7 maart 2016 zijn ingetrokken, niet in strijd met de rechtszekerheid zijn. Omdat de aanvragen door de ex-echtgenoten niet door of namens [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] waren ingediend, kon de besliscommissie uitsluitend aan de ex-echtgenoten schadevergoeding toekennen. De besluiten waarbij schadevergoeding is toegekend, zijn na korte tijd weer ingetrokken en er had nog geen uitbetaling plaatsgevonden, aldus de rechtbank.

130. [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] hebben de besliscommissie verzocht om een aanvullende schadevergoeding wegens het niet tijdig realiseren van de tweede fase ribbels. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besliscommissie deze verzoeken ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat zij geen belanghebbende zijn bij de toekenning van een schadevergoeding ter zake van hun voormalige woningen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien waarom [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] geen recht hebben op een schadevergoeding en hun ex-echtgenoten wel, terwijl zij op 1 januari 2003 mede-eigenaar waren van de woningen. De rechtbank heeft de besluiten van 20 maart 2017 vernietigd en bepaald dat de besliscommissie opnieuw dient te beslissen op de aanvragen om aanvullende schadevergoeding.

Betoog [appellant C sub 1]

131. [appellant C sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 7 maart 2016, waarbij aan haar 50% van de schadevergoeding is toegekend, ingetrokken mocht worden. Daarvoor bestond geen juridische grondslag. Daarbij komt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat de aanvraag om schadevergoeding niet door of mede namens haar is ingediend.

Oordeel Afdeling

132. Aan de besliscommissie kan in beginsel niet de bevoegdheid worden ontzegd om een besluit tot het toekennen van planschadevergoeding in te trekken of te wijzigen, indien achteraf blijkt dat deze ten onrechte is toegekend, zij het dat deze bevoegdheid wordt begrensd door algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel. Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO2720. Van schending van het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake wanneer het besluit wordt ingetrokken, omdat degene die een vergoeding heeft gekregen daarom niet heeft verzocht. In dit geval was het besluit van 7 maart 2016 een kenbare vergissing, omdat Nijman niet had verzocht om een schadevergoeding. Deze vergissing is bij besluit van 11 april 2016 binnen een niet al te lange termijn en voor de uitbetaling van de schadevergoeding hersteld.

Voor zover [appellant C sub 1] betoogt dat de aanvraag mede namens haar is ingediend, is het volgende van belang. Zowel de aanvraag uit 2004 als het bezwaarschrift tegen de afwijzing van die aanvraag is door haar ex-echtgenoot ingediend. Een huwelijksgemeenschap is geen entiteit die zelfstandig in rechte kan opkomen. Een door een echtgenoot aangewend rechtsmiddel kan niet worden toegeschreven aan de andere echtgenoot. Om juridisch effect te sorteren zal een echtgenoot zich dus voor de andere als gemachtigde moeten stellen. Nu op geen enkele wijze blijkt dat haar toenmalige echtgenoot de aanvraag mede namens [appellant C sub 1] heeft ingediend of mede namens haar bezwaar heeft gemaakt, moet het ervoor worden gehouden dat hij zich niet als gemachtigde heeft gesteld voor [appellant C sub 1].

Het betoog van [appellant C sub 1] faalt.

Betoog besliscommissie

133. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een aanvullende schadevergoeding voor het niet tijdig realiseren van de ribbels tweede fase alleen kan worden toegekend aan degenen aan wie ook schadevergoeding is toegekend. In die besluiten is immers opgenomen dat indien de tweede fase ribbels niet tijdig is gerealiseerd, alsnog een aanvullende vergoeding wordt toegekend. Omdat de verzoeken om schadevergoeding voor waardedaling van de woningen als gevolg van grondgeluid zijn ingediend door de ex-echtgenoten van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] en aan hen een vergoeding is toegekend, kunnen alleen de ex-echtgenoten op verzoek aanspraak maken op een aanvullende schadevergoeding.

Oordeel Afdeling

134. In de afzonderlijke besluiten van 11 april 2016 is aan de ex-echtgenoten een bedrag toegekend voor waardevermindering van de woning als gevolg van grondgeluid ter waarde van 5% van de WOZ-waarde. In die besluiten is opgenomen dat door de aanleg van de ribbels eerste fase de omvang van de schade afneemt met 1% van de WOZ-waarde en door de beoogde aanleg van de ribbels tweede fase eveneens met 1% van de WOZ-waarde. Daarbij is nadrukkelijk vermeld dat als de tweede fase niet is gerealiseerd op 1 januari 2017, alsnog aanspraak bestaat op een aanvullende schadevergoeding. Hieruit volgt dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt stelt dat nu schadevergoeding is toegekend aan de ex-echtgenoten van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4], die ex-echtgenoten ook aanspraak maken op de aanvullende schadevergoeding. Dit vormt een inherent onderdeel van de eerder toegekende schadevergoeding en de aanspraak daarop was ook aan hen verleend. In hoeverre [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] met name op grond van het civiele huwelijksvermogensrecht een vordering hebben jegens hun ex-echtgenoten staat hier uiteraard niet ter beoordeling.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Tussenconclusie over XIII

135. Het hoger beroep van de besliscommissie is gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De besliscommissie hoeft geen nieuwe besluiten te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen de afzonderlijke besluiten van 20 maart 2017, gericht aan [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] ongegrond verklaren.

Hoger beroepen van [appellant E sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707512/1/A2

XIV. Verzoek om schadevergoeding voor waardedaling bedrijfswoning, agrarische percelen en bedrijf

136. [appellant E sub 1] exploiteert een agrarische onderneming en is eigenaar van twee percelen landbouwgrond met agrarische opstallen en een vrijstaande, agrarische bedrijfswoning aan de [locatie 3] in Hoofddorp. Hij huurt een tweede bedrijfslocatie aan de [locatie 4] in Aalsmeer.

Besluitvorming besliscommissie

137. De besliscommissie heeft bij besluit van 9 januari 2014 aan [appellant E sub 1] € 121.670,00 toegekend als vergoeding voor omrijdschade, omdat hij door de aanpassing van het lokale wegennet vanwege de komst van de Polderbaan moet omrijden naar de tweede bedrijfslocatie. Deze toekenning is niet in geschil.

138. De besliscommissie heeft onder verwijzing naar het advies van de commissie Mulder van 25 februari 2013 en het nader advies van 14 oktober 2013 bij besluit van 9 januari 2014 geen vergoeding toegekend voor de waardedaling van de agrarische bedrijfswoning. Deze weigering is gehandhaafd bij het besluit van 2 februari 2016. In het advies is vermeld dat de maximaal toegestane geluidbelasting op de woning als gevolg van het bestemmingsplan niet is gewijzigd. Als gevolg van de aanleg van de Polderbaan is de 35 Ke-geluidcontour wel verschoven in de richting van de woning tot op ongeveer 300 m afstand, terwijl de contour onder het vierbanenstelsel op een afstand van ongeveer 1200 m lag. Voor zover dit heeft geleid tot een waardedaling van de woning en de agrarische bedrijfsgebouwen, wordt dit gecompenseerd door de meerwaarde van de gronden. De gronden liggen in de directe nabijheid van de luchthaven Schiphol waar de transactieprijzen van soortgelijke agrarische gronden op een aanmerkelijk hoger niveau liggen dan op basis van agrarische gebruiksmogelijkheden zou zijn te verwachten.

139. Voor beantwoording van de vraag of de komst van de Polderbaan tot extra hinder in de vorm van grondlawaai heeft geleid en daarmee tot waardedaling van de woning, heeft de besliscommissie onder verwijzing naar het advies van de commissie Mulder en het rapport van LBP Sight van 11 februari 2013 zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de woning de Vercammen-35 curve niet is overschreden en er geen grond is voor schadevergoeding.

Uitspraak rechtbank

140. De rechtbank heeft het beroep van [appellant E sub 1] gegrond verklaard, voor zover de besliscommissie de afwijzing van een vergoeding voor waardedaling van de woning als gevolg van hinder door grondgeluid heeft gebaseerd op de metingen van LBP Sight, zoals vermeld in het rapport van 11 februari 2013. Deze metingen geven volgens de rechtbank niet een voldoende betrouwbaar beeld van de situatie ter plaatse. De rechtbank acht het niet onjuist dat LBP Sight bij de toetsing aan de Vercammen-35 curve beoogt uit te gaan van een gemiddelde situatie. Door de metingen te beperken tot de periode maart-april is echter onvoldoende duidelijk of de metingen daadwerkelijk de gemiddelde situatie weergeven. Door geen metingen tijdens het koudere deel van het jaar bij de beoordeling te betrekken, valt niet uit te sluiten dat LBP Sight het grondgeluid niet correct heeft vastgesteld en dat bij correcte metingen de Vercammen-35 curve bij de woning van [appellant E sub 1] alsnog wordt overschreden, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het besluit van 2 februari 2016 vernietigd en bepaald dat de besliscommissie in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt. Daarnaast heeft de rechtbank de besliscommissie veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn,

Betoog [appellant E sub 1]: meting LBP Sight

141. [appellant E sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het rapport van LBP Sight van 11 februari 2013 in het geheel niet kan dienen als basis voor de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding, voor zover dat ziet op de door hem gestelde waardedaling van zijn woning als gevolg van grondgeluid. Daartoe stelt hij dat de metingen door LBP Sight ten onrechte zijn verricht door middel van een eenmalige meetpost op 125 m afstand van zijn huis. Indien de meetpost dichterbij was geweest, had dat volgens hem tot overschrijding van de Vercammen-35 curve geleid. Hij stelt aanspraak te maken op een vergoeding van 12% van de taxatiewaarde van zijn woning per 1 november 2003, omdat hij ernstige overlast door grondgeluid ondervindt.

Oordeel Afdeling

142. Dit betoog treft geen doel. Uit het rapport van LBP Sight van 11 februari 2013 blijkt dat metingen zijn verricht op meerdere tijdstippen op vier plaatsen langs de IJweg en op vier plaatsen langs de Hoofdweg in maart en april 2012. Voor de onderzochte woningen langs de IJweg (huisnummers 740, 755, 821 en 925) geven de uitkomsten van de geluidmetingen geen reden om te concluderen dat sprake is van extra hinder als gevolg van grondgeluid. In geen van de gevallen is de Vercammen-35 curve overschreden aan de IJweg. De woning van [appellant E sub 1] ligt tussen de verschillende meetpunten in. Woning IJweg 821 ligt op relatief korte afstand (125 m) van de woning van [appellant E sub 1] aan de overzijde van de IJweg. Zowel woning IJweg 821 als woning IJweg 755 liggen dichter bij de Polderbaan dan de woning van [appellant E sub 1]. [appellant E sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de metingen een onvoldoende representatief beeld geven en niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het oordeel dat de Vercammen-35 curve ter plaatse van zijn woning niet is overschreden.

Het betoog van [appellant E sub 1] faalt.

Betoog [appellant E sub 1]: grondgeluid, maximale invulling en Vercammen-curve

143. [appellant E sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat grondgeluid niet is verdisconteerd in de geluidcontouren behorend bij het bestemmingsplan en de Luchtvaartverkeersbesluiten. In zoverre is volgens hem niet uitgegaan van de meest nadelige invulling van het bestemmingsplan. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Luchthaven Schiphol beperkende regels overschrijdt. [appellant E sub 1] bestrijdt verder het oordeel van de rechtbank dat de besliscommissie de Vercammen-35 curve mocht gebruiken als maatstaf om hinder te bepalen. Voor de avond en de nacht had de Vercammen-25 curve gehanteerd moeten worden.

Oordeel Afdeling

144. Niet in geschil is dat als gevolg van het mogelijk maken van het vijfbanenstelsel door het bestemmingsplan de maximaal toeges[appellant A sub 1D]e geluidbelasting op de woning niet is toegenomen. Onder 32 is overwogen dat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijnen zijn voor het vaststellen van acceptabele niveaus van grondgeluid. Om inzicht te krijgen in de vraag in hoeverre er sprake is van extra hinder door grondgeluid, hanteert de besliscommissie de Vercammen-35 curve. Voor zover [appellant E sub 1] betoogt dat bij de invulling van de maximale mogelijkheden niet volledig rekening is gehouden met grondgeluid, mist deze grond zelfstandige betekenis gelet op de beoordeling van de gronden die [appellant E sub 1] aanvoert tegen het gebruik van de Vercammen-35 curve.

145. Uit de door LBP Sight verrichte metingen blijkt dat aan de woning van [appellant E sub 1] aan de IJweg de Vercammen-35 curve niet wordt overschreden. Voor zover [appellant E sub 1] betoogt dat LBP Sight voor de meting van grondgeluid tijdens de avond en nacht de Vercammen-25 curve had moeten hanteren, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij onder 42 heeft overwogen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de besliscommissie bij de beoordeling van de vraag of extra hinder door laagfrequent geluid tot waardedaling van woningen leidt, niet in redelijkheid ook voor de nachtperiode de Vercammen-35 curve heeft mogen hanteren. Voor zover [appellant E sub 1] stelt dat onrechtmatig wordt afgeweken van de in de verkeersbesluiten opgenomen grenswaarden voor geluidbelasting, is dit geen schade die op grond van artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt.

Het betoog van [appellant E sub 1] faalt.

Betoog besliscommissie: metingen LBP Sight

146. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat LBP Sight alleen in maart-april metingen heeft verricht, niet afdoet aan de zorgvuldigheid van het onderzoek of aan de representativiteit van de resultaten daarvan.

Oordeel Afdeling

147. Onder 47 is overwogen dat uitkomsten van metingen verricht onder noordoostenwind en bij een droge bodem een voldoende representatief beeld bieden. In het rapport van de commissie Mulder van 14 oktober 2013 is vermeld dat onder noordoostenwind de meeste overlast door grondgeluid optreedt. In zoverre maakt het niet uit dat de metingen niet in de winter zijn verricht. De metingen zijn verricht onder droge condities, vanwege de te gebruiken apparatuur. Er is geen grond voor de veronderstelling dat meten onder natte omstandigheden tot andere uitkomsten leidt. Dat een bevroren ondergrond onder omstandigheden meer geluidoverlast tot gevolg kan hebben, leidt niet tot een ander oordeel. De besliscommissie heeft mogen uitgaan van het advies van 14 oktober 2013, voor zover daarin is uitgegaan van een gemiddelde situatie in plaats van de meest ongunstige situatie.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Betoog [appellant E sub 1]: woningisolatie

148. De rechtbank heeft volgens [appellant E sub 1] miskend dat de besliscommissie niet mocht uitgaan van een gemiddelde isolatie. Daartoe stelt hij dat zijn woning dateert uit 1997, een periode waarin nog geen eisen aan woningisolatie werden gesteld.

Oordeel Afdeling

149. Onder 51 is overwogen dat de besliscommissie mocht uitgaan van een gemiddelde woningisolatie. Daargelaten of de woning van [appellant E sub 1] slechter dan gemiddeld is geïsoleerd, is dit geen omstandigheid die een rol speelt bij het bepalen van de aanspraak op schadevergoeding.

Het betoog van [appellant E sub 1] faalt.

Betoog [appellant E sub 1]: buitenbloementeelt 1999, waardedaling agrarische percelen en bedrijfsschade door luchtvervuiling

150. [appellant E sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is aangetoond dat op zijn agrarische gronden sprake was van buitenbloementeelt op 29 april 1999, de datum van het in werking treden van het bestemmingsplan. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn landbouwgronden in waarde zijn verminderd, omdat geluidoverlast van de Polderbaan nadelig is voor buitenbloementeelt. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de percelen landbouwgrond met opstallen in waarde zijn gedaald door de verschuiving van de geluidzones tot op 500 m van zijn percelen. Uit een transactie van nabij gelegen percelen akkerbouwgrond op december 2013 blijkt dat de door de besliscommissie veronderstelde hogere opbrengst van landbouwgronden als deze niet uitsluitend voor agrarisch gebruik worden verkocht, niet juist is. Tot slot betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aannemelijk dient te maken dat sprake is van bedrijfsschade als gevolg van verschillende vormen van vervuiling veroorzaakt door het gebruik van de luchthaven Schiphol.

Oordeel Afdeling

151. De bewijslast van schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1367.

152. De besliscommissie heeft zich in navolging van het advies van de commissie Mulder van 25 februari 2013 terecht op het standpunt gesteld dat [appellant E sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijfsvoering op 29 april 1999 was gericht op buitenbloementeelt. Dit gebruik blijkt niet uit het door hem overgelegde overzicht van de Dienst Regelingen van 2008 en 2013. [appellant E sub 1] heeft in beroep of hoger beroep verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat op de peildatum al sprake was van buitenbloementeelt. In zoverre is er geen grond voor het oordeel dat de komst van de Polderbaan in dat opzicht heeft geleid tot waardevermindering van zijn agrarische gronden als gevolg van beperking van de mogelijkheden voor bedrijfsmatig gebruik van de gronden. Daarbij komt dat een agrarische bestemming ook andere werkzaamheden toelaat dan buitenbloementeelt.

[appellant E sub 1] heeft evenmin aangetoond dat de besliscommissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat agrarische gronden in de Haarlemmermeer een hogere waarde vertegenwoordigen dan is te verwachten op grond van een agrarische bestemming. Deze hogere waarde is het gevolg van een grote vraag naar gronden, veroorzaakt door het tekort aan ruimte voor niet-agrarische doeleinden, zoals infrastructuur en bedrijvigheid. De enkele verwijzing naar een transactie uit 2013, dus na de peildatum, is daartoe onvoldoende.

[appellant E sub 1] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde verontreiniging het gevolg is van de komst van de Polderbaan en dat hij daardoor schade lijdt in de vorm van waardevermindering van zijn bedrijf. Anders dan [appellant E sub 1] betoogt, dient hij te onderbouwen dat hij daadwerkelijk bedrijfsschade heeft geleden als gevolg van lucht- en watervervuiling. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, levert de vrees voor in de toekomst te lijden schade geen grond voor schadevergoeding op.

Het betoog van [appellant E sub 1] faalt.

Tussenconclusie over XIV

153. Het hoger beroep van [appellant E sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van de besliscommissie is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld over het beroep van [appellant E sub 1]. De besliscommissie hoeft geen nieuw besluit op bezwaar te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellant E sub 1] tegen het besluit van 2 februari 2016 ongegrond verklaren.

Hoger beroepen van [appellant F sub 1] en de besliscommissie in zaak nr. 201707502/1/A2

XV. Verzoek om schadevergoeding en aanvullende schadevergoeding

154. [appellant F sub 1] woont aan de [locatie 5] in Hoofddorp-Noord. De woning ligt in de wijk Hoofddorp-Noord. Deze wijk grenst aan de westzijde aan de wijk Bleesland. Tussen de woning en de Polderbaan liggen onder meer de provinciale weg N201 en het bedrijventerrein Hoofddorp-Noord.

 Besluitvorming besliscommissie

155. Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de besliscommissie onder verwijzing naar het (individuele) advies van 5 april 2016 van de adviescommissie de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij besluit van 1 november 2012 gehandhaafd. Daartoe heeft de besliscommissie zich op het standpunt gesteld dat alleen in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve is overschreden en de woning van [appellant F sub 1] niet in een van deze wijken ligt. De ligging van de woning wijkt verder ook zodanig af van de ligging van de eerste lijns-woningen in deze wijken dat niet aannemelijk is dat het grondgeluid ter plaatse van de woning de Vercammen-35 curve overschrijdt. Het grondgeluid wordt afgeschermd door de tussen de woning en de Polderbaan gelegen omvangrijke bedrijfsbebouwing van het bedrijventerrein. Om dezelfde reden heeft de besliscommissie evenmin grond gezien aan [appellant F sub 1] een aanvullende schadevergoeding toe te kennen bij besluit van 20 maart 2017.

Uitspraak rechtbank

156. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017 niet toereikend zijn onderbouwd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van LBP Sight van 2 maart 2015 zich uitsluitend richt op hinder door grondgeluid in de wijken Vrijschot, Bleesland en Houtwijkerveld. De woning van [appellant F sub 1] ligt dichtbij de wijk Bleesland. Vanwege het ontbreken van meetgegevens die toepasbaar zijn op de woning van [appellant F sub 1], bestaat er onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat de Vercammen-35 curve niet wordt overschreden. Om deze reden kan evenmin de weigering een aanvullende schadevergoeding te verstrekken in stand blijven. De rechtbank heeft de besliscommissie opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast heeft de rechtbank de besliscommissie veroordeeld tot het betalen van een dwangsom en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen.

Betoog besliscommissie

157. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij haar besluitvorming mocht baseren op het (individuele) advies van de adviescommissie van 5 april 2016. In dat advies is vermeld dat de woning zich bevindt in de wijk Hoofddorp-Noord. Deze wijk grens aan de westzijde aan de wijk Bleesland. De woning behoort niet tot de eerstelijnsbebouwing. Tussen de woning en het beginpunt van de vijfde baan bevinden zich onder meer de provinciale weg N201 en het bedrijventerrein Hoofddorp-Noord. De woning bevindt zich niet in een hoek van 45 ten opzichte van de Polderbaan, de hoek waaronder grondgeluid zich verspreidt. Volgens de besliscommissie geeft de ligging van de woning geen aanleiding metingen te verrichten.

Oordeel Afdeling

158. In het algemeen advies van Van Heijst van 3 april 2015 is vastgesteld dat de Vercammen-35 curve in de wijken Vrijschot-Noord en Bleesland wordt overschreden en niet in de wijk Houtwijkerveld. Daarbij is gewezen op het onderzoek van LBP Sight van 2 maart 2015. Daarin is vermeld dat uit diverse onderzoeken uitgevoerd door NLR, TNO, Wyle, Alterra en Peutz blijkt dat grondgeluid overlast geeft voor bewoners in de directe omgeving van de Polderbaan en dan met name voor bewoners van woningen die in een hoek van 45˚ ten opzichte van de Polderbaan liggen. Behalve bewoners van woningen in de drie genoemde wijken, hebben ook bewoners van woningen aan de Hoofdweg en de IJweg in Hoofddorp verzocht om vergoeding van schade. LBP Sight heeft geluidmetingen bij deze woningen verricht. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 11 februari 2013. Vermeld is dat bij een aantal woningen aan de Hoofdweg de Vercammen-35 curve is overschreden. Die woningen liggen vlakbij de Polderbaan in het vrije veld. Aan de IJweg zijn geen overschrijdingen gevonden en dat geldt ook voor twee woningen (503 en 505) aan de Hoofdweg, die onbeschermd liggen, maar wel verder weg in het verlengde van de Polderbaan. LBP Sight heeft geen geluidmetingen verricht bij de woning van [appellant F sub 1] aan de J.C. Beetslaan. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de besliscommissie in de ligging van de woning geen aanleiding heeft hoeven zien om metingen door LBP Sight te laten verrichten. De woning ligt niet ver van de Hoofdweg vandaan, achter de omvangrijke bebouwing van het bedrijventerrein Hoofddorp-Noord. Uit onderzoek blijkt dat grondgeluid wordt gedempt en afneemt naarmate er meer bebouwing tussen de bron en de betreffende woning staat. De woning ligt in het verlengde van de Polderbaan en dus niet in een hoek van 45˚. Uit metingen van LBP Sight blijkt dat bij de woningen Hoofdweg 503 en 505, die eveneens in het verlengde van de Polderbaan liggen, maar anders dan de woning van [appellant F sub 1] in open, onbeschermd gebied, de Vercammen-35 curve niet wordt overschreden. De slotsom is dat er voor de besliscommissie geen aanleiding was om nader onderzoek te doen en geluidmetingen te laten verrichten bij de woning van [appellant F sub 1].

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

Betoog [appellant F sub 1]

159. [appellant F sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er meerdere schadefactoren dan grondgeluid zijn die op een andere manier dan als vermindering van woongenot in de waardedaling van de woning tot uitdrukking komen. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat eventuele beperkingen die zijn gesteld aan het baangebruik, geen procedurele bescherming bieden inzake het niveau van grondgeluid. Daarmee heeft de besliscommissie een onjuiste invulling gegeven aan de meest nadelige invulling van het planologische regime. Verder heeft de rechtbank miskend dat marktonderzoek een goede methodiek is om de omvang van het planologisch nadeel te bepalen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien de Vercammen-25 curve te gebruiken als maatstaf om te bepalen of waardevermindering als gevolg van grondgeluid aan de orde is. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geen beslistermijnen bepaald, waarbinnen de besliscommissie nieuwe beslissingen moet nemen, aldus [appellant F sub 1].

Oordeel Afdeling

160. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant F sub 1] aangevoerde gronden in hoger beroep overeenkomen met de gronden die [appellant A sub 1] en anderen hebben aangevoerd in zaak nr. 20170519/1/A2. Omdat de gronden in die zaak geen doel treffen, faalt ook het betoog van [appellant F sub 1].

Voor zover [appellant F sub 1] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen termijn heeft gesteld aan het nemen van nieuwe beslissingen, heeft hij thans geen procesbelang meer bij de beoordeling van dit betoog, gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen.

Tussenconclusie over XV

161. Het hoger beroep van [appellant F sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van de besliscommissie is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld over het beroep van [appellant F sub 1] tegen de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017. De besliscommissie hoeft geen nieuwe besluiten te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017 ongegrond verklaren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd voor het overige. Hieronder wordt overwogen dat de rechtbank de besliscommissie terecht heeft veroordeeld tot het betalen van een dwangsom en terecht het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegewezen.

Dwangsom, hoger beroep besliscommissie in zaak nr. 201707519/1/A2 ([appellant A sub 1] en anderen) en zaak nr. 201707502/1/A2 ([appellant F sub 1])

XVI. Machtiging en verbeuring van dwangsommen

162. Bij brief van 8 februari 2016 heeft mr. C. Hartendorf de besliscommissie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van 83 leden van de Bewonersvereniging Vrijschot. De namen zijn opgenomen in de bij de brief behorende bijlage. De besliscommissie heeft niet binnen twee weken na deze brief alle beslissingen op de bezwaarschriften genomen. Bij brief van 23 maart 2016 heeft de besliscommissie Hartendorf erop gewezen dat de bewonersvereniging mr. [appellant A sub 1AZI] heeft gemachtigd om haar in bezwaar te vertegenwoordigen en de bewonersvereniging Hartendorf heeft gemachtigd haar in de beroepsfase te vertegenwoordigen. Tevens heeft de besliscommissie Hartendorf verzocht een machtiging over te leggen, waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om degenen namens wie zij een ingebrekestelling heeft verstuurd, te vertegenwoordigen.

Uitspraken rechtbank

163. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb bevoegd was van Hartendorf een machtiging te verlangen. De besliscommissie heeft dit echter niet in redelijkheid kunnen verlangen, omdat er in redelijkheid geen twijfel kon bestaan aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Hartendorf. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij voor 23 maart 2016 in contacten met de besliscommissie al zonder meer als gemachtigde van de bewoners werd geaccepteerd. Daarbij komt dat Overwater bij e-mail van 23 maart 2016 heeft bevestigd dat de bewonersvereniging Hartendorf heeft verzocht de besliscommissie namens de bezwaarmakers in gebreke te stellen. Dat betekent dat er geen grond is om de brief van 8 februari 2016 niet als een rechtsgeldige ingebrekestelling aan te merken. De rechtbank heeft 38 individueel verschuldigde dwangsommen vastgesteld op € 1.260,00 en de besliscommissie veroordeeld tot betaling van de dwangsommen en de daarover verschuldigde rente. Het gaat daarbij om [appellant A sub 1AZH] en [appellant A sub 1AZG] tot en met [appellant A sub 1Y] op de lijst met namen gevoegd bij de uitspraak van de rechtbank in de zaak van [appellant A sub 1] en anderen en om [appellant F sub 1].

Betoog besliscommissie

164. De besliscommissie betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte de brief van 8 februari 2016 als een rechtsgeldige ingebrekestelling heeft aangemerkt. Daartoe stelt de besliscommissie dat Hartendorf voor een groot deel van de procedure in dienst was bij Flynth. Voor de besliscommissie was niet duidelijk of zij namens een kantoorgenoot van Flynth of namens zichzelf de bezwaarmakers vertegenwoordigde. Subsidair betoogt de besliscommissie onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1675 dat de rechtbank heeft miskend dat slechts één dwangsom is verbeurd voor de groep bezwaarmakers, die niet binnen de gestelde termijn een beslissing op bezwaar hebben ontvangen. Net als in die uitspraak was er sprake van een samenloop van procedures en slechts één ingebrekestelling, aldus de besliscommissie.

Oordeel Afdeling

165. Hartendorf opereert vanaf 1 juli 2015 vanuit Lexquis. Aan het Schadeschap is op 3 november 2015 per e-mail bericht dat zij niet meer werkzaam was voor Flynth. Op 19 januari 2016 heeft Hartendorf beroep ingesteld bij de rechtbank en daartoe een machtiging van de bewonersvereniging Vrijschot en later ook individuele machtigingen overgelegd. De machtigingen zien op alle aangelegenheden aangaande het (hoger) beroep tegen de beslissingen op bezwaar inzake het verzoek om schadevergoeding. Het verzoek aan de rechtbank individueel verschuldigde dwangsommen vast te stellen, maakte deel uit van de beroepen. Op 25 januari 2016 heeft Hartendorf aan de besliscommissie een aantal wijzigingen doorgegeven ten aanzien van bewoners aangesloten bij de bewonersvereniging. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er bij de besliscommissie op 8 februari 2016, de datum van ingebrekestelling, in redelijkheid geen twijfel kon bestaan aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Hartendorf. Dat betekent dat er geen grond is voor het oordeel de brief van 8 februari 2016 niet als een rechtsgeldige ingebrekestelling is aan te merken.

166. Artikel 4:17, eerste, derde en zevende lid, van de Awb luidt:

"1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing."

"3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen."

"7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd."

167. Het betoog van de besliscommissie dat op grond van artikel 4:17, zevende lid, van de Awb de dwangsom evenredig moet worden verdeeld, omdat de 38 bezwaarmakers, waaronder [appellant F sub 1], samen met andere leden van de bewonersvereniging de besliscommissie bij brief van 8 februari 2016 gezamenlijk in gebreke hebben gesteld, kan niet worden gevolgd. Het gaat om 38 verschillende aanvragen om planschadevergoeding die zien op 38 percelen met woningen in verschillende straten en wijken van Hoofddorp-Noord. Het niet tijdig beslissen op de ingediende bezwaren tegen de besluiten op de aanvragen had betrekking op de heroverweging van 38 verschillende aanvragen en 38 verschillende planschadebesluiten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in verband hiermee 38 dwangsommen zijn verbeurd door niet tijdig te beslissen op de bezwaarschriften. Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2211.

Anders dan besliscommissie betoogt, gaat een vergelijking met de door haar genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 niet op, omdat de zaken rechtens relevante verschillen vertonen. Die zaak had betrekking op verzoeken van één aanvrager om handhaving ten aanzien van 193 kavels vanwege dezelfde overtreding in een bestemmingsplan.

168. De conclusie is dat de rechtbank in de zaken 201707519/1/A2 ([appellant A sub 1] en anderen) en zaak nr. 201707502/1/A2 ([appellant F sub 1]) terecht in totaal 38 individueel verschuldigde dwangsommen heeft vastgesteld.

Het betoog van de besliscommissie faalt.

Tussenconclusie over XVI

169. Het hoger beroep van de besliscommissie is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden bevestigd.

Redelijke termijn, hoger beroep van de besliscommissie in zaak nr. 201707519/1/A2 ([appellant A sub 1] en anderen) en zaak nr. 201707502/1/A2 ([appellant F sub 1])

XVII. Schadevergoeding voor overschrijding redelijke termijn

170. De rechtbank heeft overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voor rekening van de besliscommissie komt en voor ieder geval afzonderlijk moet worden vastgesteld. Het gaat om zelfstandige aanvragen om schadevergoeding, daarop genomen individuele besluiten, waartegen op individuele gronden bezwaar is gemaakt. Ook tegen de niet geheel identieke besluiten op bezwaar is deels op individuele gronden beroep aangetekend. De rechtbank heeft voor matiging van de hoogte van de schadevergoeding geen aanleiding gezien.

Betoog besliscommissie

171. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de hoogte van de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn te matigen tot 25% van het schadevergoedingsbedrag. Daartoe wijst de besliscommissie op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:585.

Oordeel Afdeling

172. Anders dan de rechtbank ziet de Afdeling in de uitspraak van 8 maart 2017 en in de omstandigheid dat [appellant A sub 1] en anderen gezamenlijk beroepen hebben ingesteld, aanleiding het door de rechtbank vastgestelde bedrag te matigen in die zin dat zij ieder 25% van het aan de mate van overschrijding van de redelijke termijn gerelateerde schadevergoedingsbedrag (7 x € 500,00 = € 3.500,00) krijgen toegekend, zodat zij ieder een bedrag van € 875,00 (25% van € 3.500,00) krijgen toegekend, hetgeen het totaal toe te kennen bedrag aan schadevergoeding op € 89.250,00 brengt. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het instellen van gezamenlijke beroepen in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die [appellant A sub 1] en anderen hebben ondervonden vanwege de te lang durende procedure. Door gezamenlijk beroepen in te stellen hebben zij de voor- en nadelen van het voeren van deze procedure kunnen delen. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC8757 (punt 4.22). Daaruit volgt dat naar het oordeel van het EHRM het feit dat een aantal klagers samen een procedure voert een dermate matigende invloed kan hebben op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen.

Tussenconclusie over XVII

173. Het hoger beroep van de besliscommissie in zaak nr. 201707519/1/A2 is gegrond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/295 e.v. dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de besliscommissie aan [appellant A sub 1] en anderen ieder een bedrag van € 3.500,00 is verschuldigd voor overschrijding van de redelijke termijn. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling de besliscommissie veroordelen tot betaling van € 875,00 aan ieder van de groep [appellant A sub 1] en anderen als vergoeding voor de door hen geleden immateriële schade.

174. Het betoog van de besliscommissie in zaak nr. 201707502/1/A2 faalt. [appellant F sub 1] heeft in beroep en in hoger beroep individueel geprocedeerd. Hij maakt aanspraak op het volledige door de rechtbank vastgestelde bedrag aan schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Kosten deskundigen, hoger beroepen [appellant A sub 1] en anderen en de besliscommissie in zaak nr. 201707519/1/A2

XVIII. Deskundigenkosten

 Deskundigenkosten in de aanvraagfase

175. De besliscommissie heeft een vergoeding toegekend van € 5.000,00 voor de kosten van de deskundigen Tielkemeijer en Van Waardenburg in het kader van de behandeling van de aanvragen en voor de in bezwaar ingeschakelde deskundige Hordijk. Daarbij heeft de besliscommissie een vergoeding van 40 uur tegen een tarief van € 125,00 redelijk geacht.

Uitspraak rechtbank

176. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant A sub 1] en anderen facturen hebben overgelegd van de door hen ingeschakelde deskundigen, waarin hun werkzaamheden worden verantwoord en de daaraan bestede uren zijn vermeld. Volgens de rechtbank komen de gemaakte deskundigenkosten in het kader van de behandeling van de aanvraag (€ 12.498,57 en € 8.627,50) geheel voor vergoeding in aanmerking. Voor de in bezwaar gemaakte deskundigenkosten komt € 2.065, 83 (14 uur tegen een uurtarief van € 121,95) voor vergoeding in aanmerking.

Betoog besliscommissie

177. De besliscommissie betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1866 dat niet valt in te zien hoe kosten van advisering die niet relevant zijn in redelijkheid volledig in aanmerking komen. De in het kader van de aanvraag opgestelde adviezen hebben niet bijgedragen aan de uiteindelijke besluitvorming.

Oordeel Afdeling

178. Kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan het bestuursorgaan heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn (uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:450).

179. Voor het antwoord op de vraag of het inroepen van niet-juridische deskundige bijstand redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of de aanvrager, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door het bestuursorgaan van een voor de beslissing op de aanvraag mogelijk relevante vraag (uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012, (ECLI:NL:RVS:2012:BY5895).

180. Daarbij is niet van belang of het commentaar van de door de aanvrager ingeschakelde deskundige heeft geleid tot aanpassing van het advies (zie de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2014).

181. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het in reactie op het eerste conceptadvies van de commissie Van der Schans overgelegde rapport van Tielkemeijer en Van Waardenburg van 7 januari 2010 en de in reactie op het tweede concept aanvullend advies van 6 mei 2011 redelijkerwijs zijn gemaakt en de kosten daarvan eveneens redelijk zijn. In het advies Van der Schans is geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor toekenning van schadevergoeding. Dat brengt op zichzelf niet mee dat [appellant A sub 1] en anderen er niet van uit mochten gaan dat de door hen ingeschakelde deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan de vraag of zij aanspraak maken op schadevergoeding voor waardedaling van hun woningen als gevolg van grondgeluid.

Het betoog van de besliscommissie faalt.

Deskundigenkosten in beroep

182. De rechtbank heeft bepaald dat de besliscommissie de in beroep opgekomen kosten voor deskundige Willighagen, werkzaam bij de Nederlandse Stichting Geluidshinder, voor het bijstaan van [appellant A sub 1] en anderen ter zitting tot een bedrag van € 1.143,45 dient te vergoeden.

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

183. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte een deel van de kosten, die zijn gemaakt voor het voorbereiden van de zitting, niet heeft betrokken bij de vaststelling van de vergoeding voor de kosten van deskundige Willighagen. Daarnaast is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een uurtarief van € 90,00 in plaats van € 95,00.

Oordeel Afdeling

184. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank mocht afgaan op het ter zitting door Willighagen vermelde uurtarief van € 90,00. Anders dan [appellant A sub 1] en anderen betogen, bestaat geen grond voor de vergoeding van de gestelde kosten van het door Willighagen voorbereiden van de zitting. (Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2773.)

Tussenconclusie over XVIII

185. Het hoger beroep van de besliscommissie is op dit punt ongegrond. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden bevestigd.

Kosten van juridische bijstand

XIX. Kosten juridische bijstand in de aanvraagfase en wegingsfactor proceskosten

186. De besliscommissie heeft een vergoeding toegekend voor verleende rechtsbijstand door Flynth in de aanvraagfase en is daarbij uitgegaan van een vergoeding van 10 uur tegen een tarief van € 175,00 vermenigvuldigd met factor 1,5, vanwege de samenhang van de zaken (in totaal € 2.625,00).

Uitspraak rechtbank

187. De rechtbank heeft de inschakeling van rechtsbijstand, verleend door Flynth adviseurs en accountants, in de aanvraagfase redelijk geacht. De omvang van de door Flynth verrichte werkzaamheden (gemiddeld minder dan vier uur per aanvrager) en de gehanteerde uurtarieven (gemiddeld beneden de € 100,00 per uur) zijn redelijk. De rechtbank is van oordeel dat de besliscommissie aan vijftien aanvragers nog aanvullend een bedrag moet vergoeden van € 425,00. De rechtbank heeft vervolgens de besliscommissie veroordeeld tot het betalen van een aanvullende vergoeding van in totaal € 4.800,00 aan de bewonersvereniging. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de eerder door de besliscommissie toegekende vergoeding van in totaal € 2.625,00 in stand is gebleven.

Betoog besliscommissie

188. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door de rechtbank vastgestelde bedrag in redelijkheid niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden. Er is geen grond voor een aanvullende vergoeding. Het is het niet redelijk per aanvrager vier uur te vergoeden voor het invullen van voorbedrukte aanvraagformulieren.

Oordeel Afdeling

189. Op grond van de stukken staat vast dat de door Flynth verrichte werkzaamheden in de aanvraagfase niet alleen zien op het invullen van 15 aanvraagformulieren. Flynth heeft onder meer bij brieven van 6 en 8 juli 2011 een reactie gegeven op het conceptadvies Van der Schans.

Het betoog van de besliscommissie treft geen doel.

Betoog [appellant A sub 1] e.a.

190. De bestuursrechter heeft ten onrechte aangenomen dat de toekenning van € 2.625,00 in stand is gebleven. De vergoeding is in ieder geval niet uitgekeerd en had derhalve niet in mindering mogen worden gebracht op het totale bedrag. Daar komt bij dat de betrokken aanvragers niet te maken hebben met de bewonersvereniging en de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat dit bedrag moet worden toegekend aan de bewonersvereniging.

Oordeel Afdeling

191. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat 15 bewoners aanspraak maken op € 425,00 aan vergoeding voor kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase. De bestuursrechter gaat niet over de feitelijke betaling van deze vergoeding. De betrokken aanvragers zijn in de uitspraak van de rechtbank gespecificeerd. In zoverre is een onderscheid gemaakt tussen de bewonersvereniging en oud-Flynth cliënten.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Wegingsfactor proceskosten in bezwaar en beroep

192. De rechtbank is van oordeel dat zowel in bezwaar als beroep wegingsfactor 2 van toepassing is voor de vergoeding van kosten voor juridische bijstand in bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de complexiteit van de zaak en de vele bewoners die bezwaar hebben gemaakt en beroep hebben ingesteld.

Betoog besliscommissie

193. De besliscommissie betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zowel in bezwaar als beroep een wegingsfactor van 2 van toepassing is, gelet op het gewicht van de zaak vanwege de complexiteit en het grote aantal mensen dat bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld. In dit verband wijst de besliscommissie erop dat de Afdeling daarvoor niet eerder aanleiding heeft gezien in zaken, waarbij de besliscommissie partij was en eveneens nieuwe vragen voorlagen en daarvoor nog geen jurisprudentie bestond. Het grote aantal aanvragers is evenmin een reden.

Oordeel Afdeling

194. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:408) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. In dit geval doen zich zulke redenen voor. De Afdeling acht in dit geval het optreden door gemachtigden voor een groot aantal mensen, meer dan honderd, doorslaggevend. Dat in bijna alle gevallen kon worden volstaan met gemeenschappelijke bezwaar- en beroepschriften, neemt niet weg dat de vertegenwoordiging in bezwaar en beroep meer tijd kost dan in het geval voor een of weinigen wordt opgetreden. Daarbij komt dat de bundeling van gronden in bezwaar en beroep bijdraagt aan een efficiënte besluitvorming in bezwaar en geschilbeslechting in beroep.

Het betoog van de besliscommissie faalt.

Tussenconclusie over XIX

195. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is op dit punt ongegrond. Het hoger beroep van de besliscommissie is op dit punt ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

Verschillende resterende onderwerpen, zaak nr. 201707519/1/A2 ([appellant A sub 1] en anderen)

XX. Wettelijke rente, schrijffout, termijn en dwangdom

Betoog [appellant A sub 1] en anderen

196. [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte haar oordeel over wettelijke rente niet in het dictum heeft opgenomen. Ook betwisten zij dat de besliscommissie de wettelijke rente over de nabetaling heeft voldaan.

Oordeel Afdeling

197. De rechtbank heeft in onderdeel IV van het dictum van de uitspraak in zaaknummers 16/295 e.v. de besliscommissie opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van [appellant A sub 1] en anderen met inachtneming van de uitspraak. Daaruit volgt dat de wettelijke rente moet worden vergoed tot de dag van algehele voldoening van de verschuldigde schadevergoeding. De Afdeling geeft geen oordeel over de feitelijke uitbetaling van wettelijke rente. [appellant A sub 1] en anderen hebben verder geen belang bij de beoordeling van deze grief. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in het geval de besliscommissie nieuwe beslissingen op bezwaar moet nemen, zij de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding opnieuw moet vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvragen tot de dag van algehele voldoening van de verschuldigde schadevergoeding. In die gevallen waarin deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, is dit eveneens overwogen.

Het betoog van [appellant A sub 1] en anderen faalt.

Schrijffout in dictum

198. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank in het dictum onder IX de vergoeding voor deskundigen heeft vastgesteld op € 16.414,43 in plaats van € 16.434,43, moet het er voor worden gehouden dat dit een kennelijke verschrijving is en vormt dit als zodanig geen grond voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Termijn voor en dwangsom aan nieuwe besluiten op bezwaar

199. Voor zover [appellant A sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen termijn heeft gesteld aan het nemen van nieuwe beslissingen en niet heeft bepaald dat een dwangsom wordt verbeurd bij overschrijding van die termijn, hebben zij thans geen procesbelang meer bij de beoordeling van dit betoog. Voor zover de besliscommissie gehouden is nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, zal de Afdeling daaraan een termijn van acht weken stellen.

Tussenconclusie punt XX

200. Het hoger beroep van [appellant A sub 1] en anderen is in zoverre ongegrond.

Samenvatting

201. De besliscommissie heeft haar besluitvorming in alle zaken mogen mogen baseren op het advies Van Heijst, waarin grondgeluid als dominante schadefactor is aangewezen.

In navolging van dit advies heeft de besliscommissie de Vercammen-35 curve mogen hanteren als maatstaf om te bepalen of zich dusdanige hinder van grondgeluid voordoet dat dit leidt tot waardedaling van woningen.

De besliscommissie heeft zich eveneens mogen baseren op de onderzoeken van LBP Sight naar overschrijding van de Vercammen-35 curve.

Op basis daarvan staat vast dat in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve wordt overschreden. Binnen die wijken mag een onderscheid worden gemaakt tussen woningen in de eerstelijns- en die in de tweedelijnsbebouwing ten opzichte van de Polderbaan. In de wijk Houtwijkerveld wordt de Vercammen-35 curve niet overschreden. De besliscommissie mocht zich op het standpunt stellen dat die curve ook bij de woningen van [appellant E sub 1] en [appellant F sub 1] niet wordt overschreden.

De waardedaling mag categoriaal worden berekend door uit te gaan van respectievelijk 5 en 3% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. Dat ligt alleen anders ten aanzien van de woningen van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF]. In die gevallen moet de besliscommissie opnieuw onderzoek doen naar de vraag of het verschil tussen de economische waarde en de WOZ-waarde op 1 januari 2003 binnen aanvaardbare marges blijft en moet de schadevergoeding, alsmede de aanvullende schadevergoeding (met uitzondering van [appellant A sub 1AF]) opnieuw worden vastgesteld.

De besliscommissie heeft terecht aan [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] voorzienbaarheid tegengeworpen, omdat zij hun woning na 1 november 2003, de dag waarop de Polderbaan conform het LVB 2003 in gebruik is genomen, hebben gekocht.

De besliscommissie heeft de aanleg van de ribbels eerste fase terecht als een vorm van schadebeperking aangemerkt. De besliscommissie mocht daarvoor echter geen aftrek van 1% van de WOZ-waarde toepassen.

De Afdeling heeft de hoogte van de aftrek in redelijkheid en billijkheid vastgesteld op 0,5%. In die gevallen waarin de aftrek van 1% is toegepast, dient de besliscommissie alsnog een bedrag ter grootte van 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003 toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag tot de dag van algehele voldoening. Dat geldt ook voor die eigenaren die hun huis na de bekendmaking van de vergunning voor de aanleg van de ribbels eerste fase hebben verkocht.

De besliscommissie mocht geen aftrek toepassen van 1% van de WOZ-waarde voor de beoogde tweede fase van de ribbels in die gevallen, waarin de huizen na 23 september 2010 zijn verkocht. In die gevallen dient alsnog 1% van de WOZ-waarde te worden vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag tot de dag van algehele voldoening.

[appellant B] maakt aanspraak op een vergoeding van in totaal 4,5% van de WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2003.

De besliscommissie mocht het besluit waarin aan [appellant C sub 1] schadevergoeding is toegekend, intrekken. [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 3] maken geen aanspraak op de aanvullende schadevergoeding.

De rechtbank heeft terecht individueel verschuldigde dwangsommen vastgesteld.

Ten onrechte heeft de rechtbank ten aanzien van [appellant A sub 1] en anderen geen aanleiding gezien de hoogte van de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn te beperken tot 25% van het schadevergoedingsbedrag vanwege de matigende invloed van het instellen van gezamenlijke beroepen.

De rechtbank heeft de kosten voor juridische en deskundige bijstand in het beroep van [appellant A sub 1] en anderen juist vastgesteld. Dat geldt ook voor de proceskosten en de daarbij gehanteerde factor 2.

Proceskosten in hoger beroep

202. Voor vergoeding van de kosten ten bedrage van € 875,00, van het door Willighagen voorbereiden van de zitting, zoals gespecificeerd in de factuur van 2 oktober 2018, in de zaken van [appellant A sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding. Om vergoeding van verlet en reiskosten is niet verzocht. Gelet op de door [appellant A sub 1] en anderen in hoger beroep overgelegde notities van Alcedo van 7 oktober 2017 en 2 november 2017 ziet de Afdeling aanleiding de besliscommissie te veroordelen tot betaling van € 720,00 (8 uur tegen een uurtarief van € 90,00).

203. Voor de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt een punt toegekend voor het indienen van een hoger beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting. Per punt wordt een forfaitair bedrag van € 501,00 toegekend, hetgeen neerkomt op € 1002,00. Met in achtneming van wegingsfactor 2 komt dit bedrag op € 2004,00.

204. De vergoeding van door [appellant A sub 1AZH], [appellant A sub 1AZI] en [appellant A sub 1X] voor het bijwonen van de zitting van de Afdeling wordt vastgesteld op € 61,11 (3 x € 20,37).

Judiciële lus

205. De besliscommissie dient nieuwe besluiten te nemen op de door [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] ingediende bezwaren tegen de besluiten genomen op de aanvragen om schadevergoeding. De besliscommissie dient eveneens nieuwe besluiten te nemen op de verzoeken van [appellant A sub 1Q], [appellant A sub 1AJ] en [appellant A sub 1] om aanvullende schadevergoeding.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de besliscommissie te nemen nieuwe besluiten slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Zaak nr. 201707519/1/A2

I. verklaart de hoger beroepen van [appellant A sub 1] en anderen gegrond;

II. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

III. vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/295 e.v., voor zover daarin de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol is opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van [appellant A sub 1] en anderen;

IV. bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol in die gevallen, waarin een aftrek is toegepast van 1% van de WOZ-waarde vanwege de aanleg van de ribbels eerste fase, binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een schadevergoeding ter hoogte van 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003 toekent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvragen tot aan de dag van algehele vergoeding;

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de in zoverre vernietigde besluiten;

VI. verklaart de beroepen van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] tegen de besluiten van 5 april 2016 ongegrond;

VII. verklaart de door [appellant A sub 1Q] en [appellante A sub 1R], [appellant A sub 1AJ], [appellant A sub 1] en [appellant A sub 1AF] en [appellant A sub 1AG] ingestelde beroepen tegen de besluiten van 24 december 2015, 18 april 2016 (2 keer) en 26 februari 2016 gegrond;

VIII. vernietigt deze besluiten;

IX. draagt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen nieuwe besluiten te nemen;

X. bepaalt dat tegen deze besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

XI. vernietigt de door de rechtbank toegekende vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn;

XII. bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol binnen acht weken na verzending van deze uitspraak aan een ieder van de groep [appellant A sub 1] en anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak gevoegde lijst, een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn betaalt van € 875,00 (zegge: achthonderd en vijfenzeventig euro);

XIII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

XIV. veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol tot vergoeding van de bij [appellant A sub 1] en anderen opgekomen deskundigenkosten in hoger beroep tot een bedrag van € 720,00 (zegge: zevenhonderd en twintig euro) binnen acht weken na verzending van deze uitspraak, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan haar betalingsverplichting heeft voldaan;

XV. veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol tot vergoeding van de bij [appellant A sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen overige proceskosten tot een bedrag van € 2.065,11 (zegge: tweeduizendvijfenzestig euro en elf cent), waarvan € 2.004,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand binnen acht weken na verzending van deze uitspraak, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan haar betalingsverplichting heeft voldaan;

Zaak nr. 201707521/1/A2

XVI. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

XVII. verklaart de hoger beroepen van [appellant A sub 1V] en [appellant A sub 1W], [appellant A sub 1X], [appellant A sub 1Y], A. [appellant A sub 1Z] en [appellant A sub 1AA] en [appellante A sub 1AB] gegrond;

XVIII. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 17/1742 e.v, voor zover de rechtbank daarin de besliscommissie heeft opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van de onder XVI vermelde personen;

XIX. bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol binnen acht weken na verzending van deze uitspraak aan de onder XVI vermelde personen een aanvullende schadevergoeding toekent van 1% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag tot aan de dag van algehele vergoeding;

XX. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 20 maart 2017;

XXI. verklaart de hoger beroepen van [appellant A sub 1Q] en [appellante A sub 1R], [appellant A sub 1AJ] en [appellant A sub 1] gegrond;

XXII. draagt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen nieuwe besluiten te nemen over de aan [appellant A sub 1Q] en [appellante A sub 1R], [appellant A sub 1AJ] en [appellant A sub 1], toe te kennen aanvullende schadevergoeding voor het niet doorgaan van de aanleg van de ribbels tweede fase;

XXIII. bepaalt dat tegen deze besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

XXIV. verklaart de hoger beroepen van S.P. [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] ongegrond;

XXV. vernietigt de uitspraak, voor zover daarbij is beslist op de beroepen van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C];

XXVI. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen van [appellant A sub 1B] en [appellant A sub 1C] tegen de besluiten van 20 maart 2017, waarbij de verzoeken om een aanvullende schadevergoeding zijn afgewezen, ongegrond;

XXVII. bevestigt de uitspraak voor het overige;

Zaak nr. 201707527/1/A2

XXVIII. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol ongegrond;

XXIX. vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarin de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant B] tegen het besluit van 6 december 2012 en op zijn aanvraag om aanvullende schadevergoeding;

XXX. bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol binnen acht weken na verzending van deze uitspraak aan [appellant B] een schadevergoeding toekent van € 39.870,00 (zegge: negenendertigduizend achthonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 augustus 2009 tot aan de dag van algehele voldoening;

XXXI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 14 maart 2016 en 4 april 2017;

XXXII. veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol tot vergoeding van de bij [appellant B] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,50 (zegge: veertig euro en vijftig cent);

XXXIII. bepaalt dat van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven;

Zaak nr. 201707510/1/A2

XXXIV. verklaart het hoger beroep van [appellant D sub 3] ongegrond;

XXXV. bevestigt in zoverre de uitspraak van de rechtbank;

XXXVI. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

XXXVII. vernietigt in zoverre de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nrs. 16/1729, 16/1733, 16/1735, 16/1737, 17/1828, 17/1832, 17/1834 en 17/1836, voor zover daarbij is beslist op de beroepen van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4];

XXXVIII. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen van [appellant D sub 1], [appellant D sub 2], [appellant D sub 3] en [appellant D sub 4] tegen de besluiten van 20 maart 2017 ongegrond;

Zaak nr. 201707512/1/A2

XXXIX. verklaart het hoger beroep van [appellant E sub 1] ongegrond;

XL. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

XLI. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaak nr. 16/1197, voor zover daarbij is beslist op het beroep tegen het besluit van 2 februari 2016;

XLII. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant E sub 1] tegen het besluit van 2 februari 2016 ongegrond;

Zaak nr. 201707502/1/A2

XLIII. verklaart het hoger beroep van [appellant F sub 1] ongegrond;

XLIV. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

XLV. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland in zaak nrs. 16/3628 en 17/1856, voor zover de rechtbank de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017 heeft vernietigd en de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol heeft opgedragen nieuwe besluiten te nemen;

XLVI. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant F sub 1] tegen de besluiten van 28 juni 2016 en 20 maart 2017 ongegrond;

XLVII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Polak w.g. Planken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018

299.

[167 appellanten]