Uitspraak 201709889/1/A3


Volledige tekst

201709889/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en AGRAFORCE Take 2 C.V., wonend onderscheidenlijk gevestigd te Veere,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2017 in zaak nr. 17/736 in het geding tussen:

[appellant A] en AGRAFORCE

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2016 heeft het college naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van [appellant A] en AGRAFORCE documenten openbaar gemaakt.

Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college het door [appellant A] en AGRAFORCE daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en AGRAFORCE ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en hun beroep tegen het besluit van 21 februari 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en AGRAFORCE hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2018, waar [appellant A] en AGRAFORCE, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek, zijn verschenen.

Na daartoe ter zitting door de Afdeling in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben [appellant A] en AGRAFORCE nadere stukken ingediend.

Het college heeft op deze nadere stukken gereageerd.

[appellant A] en AGRAFORCE hebben in reactie hierop nog een nader stuk ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om opnieuw ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het Wob-verzoek

1. Bij brief van 21 juli 2016 hebben [appellant A] en AGRAFORCE het college verzocht om handhavend op te treden tegen de exploitatie van kleinschalige kampeerterreinen - ook wel aangeduid als minicampings - in de gemeente Veere door anderen dan degenen aan wie een kampeervergunning of -ontheffing is verleend. In die brief staat verder:

"Ons is niet bekend welke kleinschalige kampeerterreinen op het grondgebied van de Gemeente Veere worden geëxploiteerd door anderen dan degenen aan wie daartoe een kampeervergunning en/of een -ontheffing is verleend, daargelaten de door onze gemachtigde concreet aan u genoemde gevallen. Daarom heeft onze gemachtigde onlangs namens ons en mevrouw [appellant A] aan u mondeling een verzoek gericht in het kader van de Wob, inhoudende dat alle daarover bij de Gemeente Veere voorhanden informatie aan ons (althans aan hem als onze vertegenwoordiger) ter hand wordt gesteld. Hij heeft aangegeven dat wij aangaande dat verzoek een schriftelijk besluit van u wensen te ontvangen."

Besluiten van het college

2. In het besluit van 7 september 2016 staat dat het college het Wob-verzoek heeft opgevat als een verzoek om het overleggen van kampeervergunningen en -ontheffingen voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein die op naam staan van een bedrijf. Voorts staat in het besluit dat het college aan [appellant A] en AGRAFORCE de documenten verschaft die het in bezit heeft. Het betreft één kampeerontheffing.

3. Nadat [appellant A] en AGRAFORCE beroep hadden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, heeft het college alsnog een besluit op bezwaar genomen. Bij dit besluit van 21 februari 2017 heeft het college het besluit van 7 september 2016 aangevuld door het verzoek om openbaarmaking expliciet af te wijzen. Het college heeft gesteld dat het niet beschikt over documenten waaruit blijkt dat een minicamping wordt geëxploiteerd door een ander dan de vergunninghouder. In dat verband heeft het college erop gewezen dat op dit punt ook niet handhavend is opgetreden.

Beoordeling van het hoger beroep

4. [appellant A] en AGRAFORCE betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hun Wob-verzoek op goede gronden heeft afgewezen. Zij stellen dat zeker 25 minicampings in de gemeente Veere worden geëxploiteerd door een ander dan degene op wiens naam de kampeervergunning of -ontheffing staat. Volgens hen beschikt het college over dossiers waaruit dit kan worden opgemaakt. Dit wordt volgens hen bevestigd door de stukken die zij na de zitting bij de Afdeling hebben overgelegd.

4.1. De rechtbank heeft terecht verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376) waaruit volgt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

4.2. Het gaat in deze zaak niet om de vraag of er in de gemeente Veere minicampings zijn die worden geëxploiteerd door een ander dan degene aan wie voor die terreinen een kampeervergunning of -ontheffing is verleend. De vraag is of het college hierover documenten heeft. Ook indien [appellant A] en AGRAFORCE worden gevolgd in hun stelling dat er in de gemeente Veere ten minste 25 minicampings zijn die worden geëxploiteerd door anderen dan de vergunning- of ontheffinghouder, betekent dit niet dat het college daarover ook documenten heeft. Het college heeft onbestreden gesteld dat wel werd gecontroleerd of de aan kampeervergunningen en -ontheffingen verbonden voorschriften werden nageleefd, maar dat niet werd gecontroleerd of een minicamping werd geëxploiteerd door degene op wiens naam de vergunning of ontheffing staat. Dit in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht niet ongeloofwaardig geacht dat het college niet beschikt over de gevraagde documenten. Zoals volgt uit overweging 4.1, is het aan [appellant A] en AGRAFORCE om aannemelijk te maken dat de door hen gevraagde documenten toch onder het college berusten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij daarin niet zijn geslaagd. De na de zitting bij de Afdeling overgelegde stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.

Het overgrote deel van de na de zitting overgelegde stukken betreft ingevulde exemplaren van een 'aanvraag-/inventarisatieformulier agrarische toetsing nieuwvestiging en uitbreiding mininicampings'. Met een dergelijk formulier is in het kader van een aanvraag voor het vestigen of uitbreiden van een minicamping gevraagd om te toetsen of wordt voldaan aan de voorwaarden dat een reëel agrarisch bedrijf met agrarisch bouwblok wordt geëxploiteerd en dat vijf hectare agrarische grond beschikbaar is. Op de eerste pagina van het formulier dienden de persoonlijke gegevens van de "bedrijfsexploitant(en)" worden vermeld. Er onder staat dat, als de bedrijfsvoering is ondergebracht in een vennootschap, van de andere vennoten dezelfde persoonlijke gegevens moesten worden vermeld. De overgelegde formulieren zijn ondertekend door meerdere exploitanten/vennoten. De formulieren bevatten slechts informatie over de exploitanten van de agrarische bedrijven waaraan de minicampings destijds waren verbonden. In de gevallen waarop de formulieren betrekking hebben, werden die agrarische bedrijven geëxploiteerd door maatschappen of vennootschappen onder firma. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de desbetreffende minicampings werden geëxploiteerd door dezelfde vennootschappen. Daarom kan daaruit evenmin worden afgeleid of de exploitanten van de minicampings overeenkwamen met degenen op wier naam de kampeervergunningen en -ontheffingen werden gezet. Dat is niet anders indien tot uitgangspunt wordt genomen dat kampeervergunningen en -ontheffingen altijd aan natuurlijke personen werden verleend. Daar komt bij dat de formulieren alleen de situatie ten tijde van de aanvraag beschrijven, die niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de situatie ten tijde van het Wob-verzoek van [appellant A] en AGRAFORCE.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Borman w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

640.