Uitspraak 201704975/1/R2


Volledige tekst

201704975/1/R2.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, wonend te Valkenswaard,

en

de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Weitens Valkenswaard" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2018, waar [appellant A] en anderen bij monde van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door M. Peterse en B.J.M. Verlijsdonk, zijn verschenen.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om [appellant A] de gelegenheid te geven een actuele machtiging te overleggen. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in het realiseren van een groente- en fruittuin, twee woningen en een ecologische verbindingszone. Tevens voorziet het plan in een ontsluiting aan de noordzijde en zuidoostzijde van het plangebied. [appellant A] en anderen betogen dat aan delen van de gronden in het plangebied ten onrechte niet de bestemming "Verkeer" of "Natuur" is toegekend.

Ontvankelijkheid

2. [appellant A] die woont aan de [locatie 1] te Dommelen gemeente Valkenswaard, heeft in het beroepschrift verklaard dat hij namens [appellant B], wonend aan de [locatie 2], [appellant C], wonend aan de [locatie 3], [appellant D], wonend aan de [locatie 4], [appellant E], wonend aan de [locatie 5] en [appellant F], eveneens wonend aan de [locatie 1] het beroepschrift heeft ingediend.

2.1. [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] hebben het beroepschrift niet ondertekend. Bij het beroepschrift is een machtiging overgelegd van 12 november 2015, waarin [appellant A] door de vermelde personen wordt gemachtigd om op te treden in de procedure bij de Afdeling, die betrekking heeft op het Inpassingsplan "Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69". De machtiging geldt niet voor de thans aan de orde zijnde procedure.

2.2. [appellant A] is ter zitting verzocht om alsnog de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Hij is hiertoe tot en met 16 november 2018 in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.3. [appellant A] heeft bij brief van 13 november 2018 een machtiging van [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant F] overgelegd waarin zij [appellant A] machtigen namens hen het beroepschrift in te dienen in de voorliggende procedure. Voor [appellant E] heeft [appellant A] de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant A] in zoverre niet in verzuim is geweest. Het beroep van [appellant A] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [appellant E].

3. De raad betwist de belanghebbendheid van [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant F]. De raad voert daartoe aan dat de afstand tussen hun woningen en het plangebied te groot is om gevolgen van het plan te ondervinden. Bovendien is er gelet op de tussenliggende bebouwing en beplanting geen zicht op het plangebied. Weliswaar hebben zij op kortere afstanden tot het plangebied graslanden, akkerbouwgronden dan wel andere gronden in eigendom maar [appellant A] en anderen hebben niet gesteld dat zij gevolgen van het plan zullen ondervinden ter plaatse van deze gronden zodat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden, aldus de raad.

3.1. Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.

3.3. Het woonperceel van [appellant A] en [appellant F] ligt op een afstand van ruim 300 m van het plangebied. [appellant C] en [appellant D] hebben een woonperceel op een afstand van ongeveer 255 m van het plangebied. [appellant B] heeft een woonperceel op een afstand van ongeveer 300 m van het plangebied. Zij hebben vanaf hun woonpercelen geen zicht op het plangebied. [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant F] hebben in de omgeving van het plangebied gronden in eigendom die agrarisch gebruikt worden. Deze gronden liggen verspreid rond het plangebied. Een van de percelen [appellant A] en [appellant F] ligt op een afstand van ongeveer 70 m van het plangebied. De overige gronden van [appellant A] en [appellant F], [appellant C], [appellant D] en [appellant B] liggen op een afstand van 170 m of meer van het plangebied.

3.4. [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant F] hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij door de vaststelling van het plan rechtstreeks in een objectief en persoonlijk belang worden geraakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat gezien de afstand en ligging van hun woonpercelen en overige gronden ten opzichte van het plangebied en de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten niet aannemelijk is dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de ontwikkelingen die met de vaststelling van het plan mogelijk gemaakt worden. Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat - behoudens 1 perceel van [appellant A] en [appellant F] - alle woonpercelen en overige in eigendom zijnde gronden op afstanden liggen van 170 m of meer. Wat betreft het perceel van [appellant A] en [appellant F], dat ligt op een afstand van ongeveer 70 m van het plangebied, zijn in de stukken noch ter zitting omstandigheden naar voren gebracht die het oordeel rechtvaardigen dat [appellant A] en [appellant F] wat betreft dit agrarische perceel als belanghebbende bij het besluit kunnen worden aangemerkt. Desgevraagd heeft [appellant A] niet kunnen aangeven welke feitelijke gevolgen op dit perceel kunnen worden ondervonden van de activiteiten die het plan mogelijk maakt.

3.5. De conclusie is dat [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant F] geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dat betekent dat de bezwaren tegen het besluit van 20 april 2017 niet inhoudelijk besproken worden.

3.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Ouwehand
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

224.