Uitspraak 201805484/1/A1


Volledige tekst

201805484/1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en de Woonvereniging De Oude Nieuwelaan (hierna: de woonvereniging), wonend onderscheidenlijk gevestigd te Delft,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2018 in zaak nr. 17/8589 in het geding tussen onder meer:

[appellant] en de woonvereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2017 heeft het college aan Metropoolregio Rotterdam Den Haag omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen van de bestaande St. Sebastiaansbrug in Delft.

Bij onderscheiden besluiten van 8 november 2017 heeft het college de door [appellant] en de woonvereniging daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 mei 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] en de woonvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de woonvereniging hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en de woonvereniging hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2018, waar [appellant] en de woonvereniging, vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Gundelach, advocaat te Almelo, vergezeld door dr. ing. A.P. Allaart, ir. A. van Ham, W.M. van den Berg en ing. A. de Ruiter, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 23 maart 2017 heeft Metropoolregio Rotterdam Den Haag een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de vernieuwing van de St. Sebastiaansbrug over het Rijn-Schiekanaal in Delft. Het bouwplan voorziet in de vervanging van de bestaande brug door een beweegbare brug die ook geschikt is voor vrachtverkeer en trams. Deze brug zal worden ingericht met twee rijstroken, een dubbele tram- en busbaan en fiets- en voetpaden aan beide zijden.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "St. Sebastiaansbrug". Het bouwplan is voorzien op gronden waarop onder meer de enkelbestemming "Verkeer", de dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie" en "Waterstaat-Waterkering" en de functieaanduiding "monumentale boom" rusten. Qua maatvoering en gebruik past het bouwplan binnen de bouw- en gebruiksregels zoals deze gelden voor de bestemming "Verkeer". Het bouwplan is in strijd met de bouwregels die behoren bij de dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie" en "Waterstaat-Waterkering" en de functieaanduiding "monumentale boom". Bij het besluit van 11 mei 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

[appellant], die op geringe afstand van het bouwplan woont, en de woonvereniging kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning. Zij vrezen met name dat de nieuwe brug zal leiden tot geluidhinder.

2. Voor zover [appellant] en de woonvereniging aanvoeren dat de rechtbank bij haar oordeel is uitgegaan van onjuiste feiten, aangezien de rijstrook richting het Mijnbouwplein niet 1.60 m, maar 3.20 m breed is, en [appellant], anders dan de rechtbank heeft overwogen, wél bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor de herinrichting van het Mijnbouwplein, leidt dat niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Deze feiten zijn niet dragend geweest voor het oordeel van de rechtbank.

3. [appellant] en de woonvereniging betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan ertoe leidt dat de St. Sebastiaansbrug zodanig wordt gewijzigd, dat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, zodat op grond van die wet een akoestisch onderzoek is vereist. Daarnaast betogen [appellant] en de woonvereniging dat los van de verplichting om op grond van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek te verrichten, ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek had moeten plaatsvinden. Ter onderbouwing van dit standpunt voeren [appellant] en de woonvereniging aan dat het in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan opgestelde geluidsrapport Sebastiaansbrug 2009 dermate verouderd is, dat dat rapport geen rol meer kan spelen bij de onderhavige aanvraag. In dat rapport is bovendien ten onrechte geen rekening gehouden met het tramgeluid, terwijl dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel had gemoeten. [appellant] en de woonvereniging verwijzen voorts naar het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van het bureau Cauberg-Huygen uit 2013, waaruit volgens hen volgt dat in het gebied ten zuiden van de St. Sebastiaansbrug reeds sprake is van een te hoge geluidsbelasting.

3.1. Artikel 1 van de Wet geluidhinder luidt:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;

[…]"

Artikel 77, eerste lid, onder a, luidt:

"Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan […] of bij het voorbereiden van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken."

Artikel 76a luidt:

"Bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º of 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het betreft een afwijking voor een termijn langer dan tien jaar van het bestemmingsplan wordt afgeweken, die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt."

3.2. Vast staat, en in hoger beroep is niet meer in geschil, dat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voor zover [appellant] en de woonvereniging aanvoeren dat sprake is van een reconstructie van een weg en dat de Wet geluidhinder in dit geval verplicht tot het verrichten van akoestisch onderzoek, overweegt de Afdeling dat deze verplichting gelet op het bepaalde in artikel 1, gelezen in samenhang met de artikelen 77, eerste lid, onder a, en 76a van de Wet geluidhinder, niet geldt wanneer met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning wordt verleend.

3.3. Het college was in dit geval ook niet gehouden om in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek te verrichten. Daarbij is van belang dat de afwijkingen van het bestemmingsplan, waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo nodig is, louter betrekking hebben op de bouwregels, behorend bij de dubbelbestemmingen "Waarde-Archeologie" en "Waterstaat-Waterkering" en de functieaanduiding "monumentale boom". Er doet zich geen afwijking voor van de bouw- en gebruiksregels, behorend bij de bestemming "Verkeer". Nu de brug qua maatvoering en gebruik past binnen die bouw- en gebruiksregels, voorziet het bestemmingsplan reeds in de mogelijkheid van een brug met deze mate van geluidsbelasting voor de omgeving. Verlening van de gevraagde omgevingsvergunning leidt in zoverre niet tot meer ruimtelijke gevolgen dan welke reeds op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Het college heeft daarom in hetgeen [appellant] en de woonvereniging hebben aangevoerd geen reden hoeven zien om de aanvaardbaarheid van die ruimtelijke gevolgen opnieuw te beoordelen.

Het betoog faalt.

4. [appellant] en de woonvereniging betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (hierna: het LVVP) geen deel uitmaakt van het toetsingskader voor de verlening van de omgevingsvergunning. Volgens [appellant] en de woonvereniging is de St. Sebastiaansbrug in het LVVP als wijkontsluitingsweg aangemerkt en voldoet het bouwplan op een aantal punten niet aan de vereisten die ten aanzien van een dergelijke weg gelden.

4.1. Zoals hiervoor onder 3.3 is overwogen past de brug qua maatvoering en gebruik binnen de bouw- en gebruiksregels die gelden voor de bestemming "Verkeer". Nu de brug qua maatvoering en gebruik binnen die bouw- en gebruiksregels past, geldt net als voor geluid dat het bestemmingsplan reeds voorziet in de mogelijkheid van een brug met de ruimtelijke gevolgen waarop het LVVP betrekking heeft. Verlening van de gevraagde omgevingsvergunning leidt ook in dit geval niet tot meer ruimtelijke gevolgen dan welke reeds op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Voor zover [appellant] en de woonvereniging in dit verband verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD0372), leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak een bestemmingsplan ter beoordeling voorlag waarmee, in tegenstelling tot wat in de onderhavige zaak aan de orde is, nieuwe ruimtelijke gevolgen mogelijk werden gemaakt. Het college heeft in hetgeen [appellant] en de woonvereniging hebben aangevoerd dan ook geen reden hoeven zien om aan het LVVP te toetsen.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

462-842.