Uitspraak 201803381/1/A2


Volledige tekst

201803381/1/A2.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2018 in zaak nr. 17/5877 in het geding tussen:

[appellant]

en

de algemene directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2017 heeft het CBR de aanvraag van [appellant] tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid afgewezen.

Bij besluit van 24 juli 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2018, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 30 augustus 2016 is het rijbewijs van [appellant] gestolen. Op 29 september 2016 heeft [appellant] bij het CBR een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid. Hierop heeft het CBR hem bij brief van 1 februari 2017 uitgenodigd voor een rijtest. Deze rijtest heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. In het rapport dat T.J.M.C. den Hartog, medisch adviseur van het CBR, van deze test heeft opgesteld, staat het volgende vermeld:

"Betrokkene mist in complexe situaties het overzicht en is vertraagd in het verwerken van de informatie. Heeft onvoldoende aandacht voor zijstraten en kruispunten en steekt deze regelmatig over zonder waar te nemen. Hierdoor is betrokkene ook niet in staat om de voorrangsregels toe te passen met als gevolg dat er zowel mondeling als met de rem moet worden ingegrepen om schade te voorkomen. Betrokkene wijt dit gedrag aan de onbekende auto en vind[t] de beslissingen die hij neemt wel verantwoord. Ook tijdens de lessen was betrokkene zich niet bewust van de onverantwoorde beslissingen. […]

De bediening van de pedalen is onvoldoende, het geheel schakelen verloopt verre van geautomatiseerd en leidt erg af van de deelname en de besturing. […]

Betrokkene het advies gegeven om een paar lessen te volgen in de automaat maar betrokkene is erg overtuigd van eigen kunnen en wil [per se] nog een rijtest doen in een schakelauto, betrokkene geeft aan dat hi[j] na twee lessen nog niet gewend was aan de lesauto. Aangegeven aan betrokkene dat het niet alleen aan de auto ligt maar ook aan de waarnemingen en onveilige beslissingen die betrokkene neemt. Dat laatste valt volgens betrokkene wel mee."

Het CBR heeft [appellant] bij brief van 23 februari 2017 een tweede rijtest aangeboden. Deze heeft op 22 maart 2017 plaatsgevonden. In het rapport dat A.R.V. Das, medisch adviseur van het CBR, van deze test heeft opgesteld, staat het volgende vermeld:

"Betrokkene is onvoldoende in staat om de aandacht adequaat te verdelen tussen de bedieningshandelingen, de besturing en de uitvoering van de verkeerstaak. De bediening is wel wat verbeterd ten opzichte van de eerste rijtest maar in een situatie waarbij er meerdere dingen te doen zijn, wil betrokkene schakelen maar zonder de koppeling in te trappen. Dit gebeurde op de autosnelweg en betrokkene verteld dat hij de koppeling moet intrappen. In andere situaties is de waarneming onvoldoende bij het afslaan. Ook het waarnemen van de dode hoek is onvoldoende. […]

Betrokkene is tijdens de rit onvoldoende in staat om de verkeerssituaties qua structuur en inrichting te herkennen, te interpreteren en hiernaar te handelen zonder gevaar of hinder te veroorzaken. Betrokkene herkent situaties te laat en reageert daardoor ook te laat. O[p] een kruispunt waar betrokkene naar links ging, gaat betrokkene na het oprijden, op het kruispunt stoppen om te zien waar hij naar toe moet. in een situatie waarbij betrokkene rechtdoor moet, gaat betrokkene in de rijstrook voor rechtsaf rijden, gaat stoppen om vervolgens te vragen of hij naar rechts moet. O[p] de autosnelweg blijft betrokkene aanvankelijk te langzaam rijden, ca 40 km per uur. Vervolgens [voert] betrokkene de snelheid op en nader[t] daarna een bocht met te hoge snelheid. Daarna gaat betrokkene naar de rechter rijstrook en doet dit zonder waar te nemen of dit veilig kan. in een andere situatie nadert betrokkene een rood verkeerslicht maar ziet dat pas op het allerlaatste moment en moet vervolgens fors afremmen. […]

Betrokkene is zich onvoldoende bewust van zijn handelen. Betrokkene vindt zelf dat het rijden verantwoord is en dat er geen gevaarlijke situaties zijn ontstaan. Helaas kon ik betrokkene na afloop van de rijtest er niet van overtuigen dat we gevaarlijke situaties moeten voorkomen en niet laten ontstaan. De rijtest is onvoldoende.

Betrokkene is zich onvoldoende bewust van zijn gedragingen en het nemen van meer rijlessen zal daardoor geen zin hebben."

Omdat [appellant] ook de tweede rijtest niet met voldoende resultaat heeft afgelegd, heeft het CBR de aanvraag van [appellant] tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid afgewezen.

2. In hoger beroep komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het CBR dit terecht heeft gedaan. Volgens [appellant] had het CBR zijn aanvraag niet mogen afwijzen. [appellant] stelt zich primair op het standpunt dat het CBR op basis van de Eigen verklaring niet had mogen verlangen dat hij een rijtest af zou leggen. De medisch deskundige had immers geadviseerd tot afgifte van een verklaring van geschiktheid voor de duur van twee jaar. Het CBR had dit advies moeten volgen. Subsidiair stelt [appellant] zich op het standpunt dat het CBR de uitslagen van de rijtests niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De uitslag van de eerste test had in het geheel niet meegenomen mogen worden, omdat bij een regulier rijexamen ook geen uitslagen van eerder afgelegde examens worden betrokken. Tijdens de tweede rijtest was [appellant] ziek, wat zijn huisarts onderschrift. Hiermee heeft het CBR ten onrechte geen rekening gehouden. Verder heeft [appellant] het verkeer niet in gevaar gebracht en heeft de examinator niet hoeven ingrijpen. Volgens [appellant] discrimineert het CBR naar leeftijd, omdat het de door hem bij de rapporten geplaatste kanttekeningen niet serieus heeft genomen en de rijtests heeft laten afnemen zonder hem voldoende gelegenheid te bieden aan de auto’s te wennen. Het CBR is kennelijk van oordeel dat oudere mensen moeten stoppen met autorijden. [appellant] benadrukt dat hij al meer dan veertig jaar autorijdt zonder grote schades te hebben veroorzaakt en geen gevaar voor het verkeer heeft veroorzaakt. Hieraan is het CBR ten onrechte voorbijgegaan en de rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].

2.1. Een onderdeel van de aanvraag die [appellant] heeft gedaan is het onderzoek van de medisch deskundige. De medisch deskundige heeft ten aanzien van de vraag over de algemene fysieke toestand opgemerkt dat deze anders dan goed was, namelijk dat sprake is van een toename van ouderdom met hiermee gepaard gaande gebreken. [appellant] is, volgens de medisch deskundige, langzamer ten gevolge van ouderdom. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel, dat het CBR een rijtest heeft mogen afnemen. Dat de medisch deskundige heeft geadviseerd tot afgifte van een verklaring van geschiktheid voor de duur van twee jaar, doet daar niet aan af, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, omdat de geschiktheid ter beoordeling van het CBR is en niet van de medisch deskundige.

De bezwaren die [appellant] aanvoert over de eerste rijtest kunnen niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel, omdat ook de tweede rijtest niet met voldoende resultaat is afgelegd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het CBR de resultaten van de tweede rijtest aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aanleiding bestaat aan de deskundigheid en conclusies van de deskundige te twijfelen. Dat zijn rijvaardigheid beïnvloed is door een luchtweginfectie tijdens deze rijtest dan wel dat hij te weinig gewentijd heeft gehad, heeft de rechtbank terecht niet tot een andere conclusie gebracht. Uit het rapport blijkt dat de bediening ten opzichte van de eerste rijtest is verbeterd, maar in een situatie waarbij er meerdere dingen te doen zijn verricht [appellant] de handelingen niet juist. Verder blijkt uit het rapport dat [appellant] onvoldoende in staat is om de verkeerssituaties wat betreft structuur en inrichting te herkennen, te interpreteren en hiernaar te handelen zonder gevaar of hinder te veroorzaken. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat dit geheel zou zijn toe te schrijven aan de luchtweginfectie die hij had tijdens de tweede rijtest. Van de bevindingen van de rijtest is verder een dermate gedetailleerd verslag gedaan, dat het CBR terecht geen aanleiding heeft gezien de inhoud daarvan in twijfel te trekken, zoals ook de rechtbank heeft overwogen. Tegenover dit gedetailleerde verslag staat de slechts in algemene bewoordingen gestelde ontkenning van de geconstateerde rijfouten van [appellant]. Dat [appellant] veertig jaar vrijwel schadevrij heeft gereden, zoals hij heeft gesteld, maakt dat niet anders omdat de deskundige enkel rapporteert over de rijtest en niet over het verleden en het CBR op grond van de toepasselijke regelgeving een besluit diende te nemen over de rijgeschiktheid van [appellant] op dit moment. Onder de gegeven omstandigheden had [appellant] gebruik kunnen maken van de mogelijkheid een herkeuring te ondergaan. Dat hij deze gelegenheid niet te baat heeft genomen, komt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, voor zijn rekening en risico. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat het CBR discrimineert naar leeftijd. Dat ouderdom gebreken met zich brengt die maken of ertoe kunnen leiden dat iemand ongeschikt is om te rijden, betekent niet dat ouderen worden gediscrimineerd. Zoals het CBR op de zitting bij de Afdeling heeft verklaard, wordt een beoordeling van de rijgeschiktheid gemaakt en zijn er ook vele ouderen die positief worden beoordeeld.

Aan de omstandigheid dat [appellant], zoals hij stelt, belang heeft bij het behoud van het rijbewijs, vanwege de grote inbreuk op zijn sociale leven, heeft het CBR terecht niet de betekenis gehecht die [appellant] daaraan gehecht wilde zien, omdat het CBR niet van de geschiktheidseisen mocht afwijken. Dit vloeit voort uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:562) die gebaseerd is op de toepasselijke regelgeving, die voor een ander oordeel geen ruimte laat. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat voor een persoonlijke belangenafweging geen ruimte bestaat.

2.2. Op de zitting bij de Afdeling heeft het CBR te kennen gegeven dat het [appellant] vrij staat opnieuw een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid in te dienen.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Polak w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

735.