Uitspraak 201804467/1/A2


Volledige tekst

201804467/1/A2.
Datum uitspraak: 12 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2018 in zaak nr. 18/513 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 10 juli 2017.

Bij besluit van 18 december 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 13 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van die uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach, zijn verschenen.

Overwegingen

Besluitvorming

1. Het CBR heeft het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard op basis van twee onderzoeksrapporten, van onderscheidenlijk psychiater R.J.P. Hazewinkel van 24 maart 2017 en psychiater A. Pulles van 27 juni 2017.

In het rapport van Hazewinkel staat over het alcoholmisbruik het volgende vermeld:

"(…) Betr. is een 21-jarige man die 2 maal is aangehouden i.v.m. alcoholmisbruik in het verkeer. Hij volgde een EMA-cursus na de 1e aanhouding.

Hij dronk net wat te veel bier alvorens te gaan rijden; hij schatte het net verkeerd in. Naar voren komt dat betr. met enige regelmaat op 1 avond tot 15 E bier dronk. Hij had af en toe last van een kater. Betr. blijft enigszins vaag over de tolerantie. Wel wordt duidelijk dat hij na de aanhouding beduidend minder is gaan drinken. E.e.a. is aannemelijk m.n. omdat hij een autozaak aan het opzetten is en deze toestanden er niet bij kan hebben.

Er is sprake van persistentie.

Er is ook sprake van enig sociaal disfunctioneren, in die zin dat betr. zijn rijbewijs nodig heeft voor werk/sociale bezigheden en het toch op het spel zette, ondanks dat hij een EMA-cursus had gevolgd.

Medische anamnese: geen bijz.

Lichamelijk onderzoek: geen bijz.

Psychiatrisch onderzoek: af en toe wat matig betrouwbare en vage alcoholintakegegevens en een matig inzicht t.t.v. de aanhouding. Momenteel goed op orde.

CAGE-score: 1

Lab.onderzoek: blanco.

Er is sprake van sociale problemen door alcoholgebruik, aangezien betr. na het volgen van een EMA-cursus wederom werd aangehouden. Er heeft dus herhaling van risicovol gedrag plaatsgevonden, terwijl betr. de gehele tijd na het volgen van deze cursus, en dus ook in het jaar voorafgaande aan de aanhouding, in de wetenschap verkeerde dat hij, als hij wederom met te veel alcohol op aan het verkeer zou deelnemen, hem dat zijn rijbewijs zou kunnen kosten. Het bewustzijnseffect van deze cursus blijft normaal lang bestaan. (…)"

Hazewinkel acht het aannemelijk dat [appellant] sinds 22 oktober 2016, de dag waarop hij door de politie staande is gehouden, is gestopt met alcoholmisbruik, op grond van de anamnese en het laboratoriumonderzoek. Volgens Hazewinkel is [appellant] duidelijk geminderd, omdat hij een zaak aan het opzetten is.

In het rapport van Pulles staat over het alcoholmisbruik het volgende vermeld:

"Het betreft een tweede onderzoek in het kader van de Vorderingsprocedure waarbij verzocht wordt betrokkene te onderzoeken met betrekking tot alcoholmisbruik. Uit het onderzoek komen de volgende, in dit kader relevante, afwijkende bevindingen naar voren:

*Betrokkene werd de afgelopen jaren in totaal twee keer onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig aangehouden. Er is daarmee sprake van een patroon waarbij betrokkene herhaaldelijk alcohol gebruikte in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk was. Een dergelijk patroon is een aanwijzing voor problematisch gebruik van alcohol.

*Betrokkene volgde eerder een educatieve maatregel waarbij nadrukkelijk gewezen werd op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer. Gezien de recente aanhouding was betrokkene desondanks kennelijk toch niet in staat om zich met betrekking tot het alcoholgebruik te beheersen. Dit wijs op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor het problematisch gebruik van alcohol.

*Betrokkene beaamt dat - in het jaar voorafgaande aan de laatste overtreding - verlies van het rijbewijs zou hebben geleid tot problemen op het gebied van werk en sociale verplichtingen. Ondanks dit besef kon betrokkene zich - gelet op het aanhoudingspromillage - kennelijk onvoldoende beheersen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik.

*Er is sprake van een discrepantie tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en de algemene alcoholanamnese anderzijds. Dat betrokkene binnen een anamnestisch sociaal alcoholpatroon tweemaal onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig wordt aangehouden is niet aannemelijk. Er is zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.

*Er is sprake van een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding en de AAG/BAG. Deze discrepantie duidt meest waarschijnlijk op onderrapportage van het normale alcoholgebruik.

Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin te worden gesteld. Diagnostische criteria voor een stoornis in alcoholgebruik in termen van de DSM-5 worden daarbij niet behaald. Betrokkene geeft aan het gebruik van alcohol sinds de laatste aanhouding te hebben geminderd tot 1 keer per maand 2 flesjes bier (3 AE). Het laboratoriumonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik. Het lijkt derhalve aannemelijk dat betrokkene vanaf 22 oktober 2016 met het alcoholmisbruik is gestopt. Ten opzichte van het eerste onderzoek is het huidige beeld van betrokkene dan ook niet noemenswaardig gewijzigd. (…)"

Omdat volgens de rapporten van Hazewinkel en Pulles sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin heeft het CBR bepaald dat [appellant] ongeschikt blijft om te rijden totdat er een jaar geen alcoholmisbruik heeft plaatsgevonden.

Beroep

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van Hazewinkel en Pulles geen gebreken vertonen en voldoende concludent zijn. Uit beide rapportages blijkt dat de deskundigen niet alleen vanwege de recidive van [appellant] tot de conclusie zijn gekomen dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Hazewinkel en Pulles hebben hun conclusie gebaseerd op een samenstel van bevindingen, waaronder de recidive, de omstandigheid dat [appellant] een educatieve maatregel alcohol en verkeer heeft gevolgd, de verklaringen van [appellant] over zijn alcoholgebruik en de omstandigheden waaronder hij op 22 oktober 2016 staande is gehouden en de bevindingen van hun psychiatrisch onderzoek. In beide rapporten is ook zichtbaar op welke wijze de deskundigen op grond van hun bevindingen tot de conclusie van alcoholmisbruik in ruime zin zijn gekomen. Dit betekent dat het CBR op basis van deze rapporten het rijbewijs van [appellant] ongeldig mocht verklaren, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR de onderzoeksrapporten van Hazewinkel en Pulles aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellant] zijn de verschillende aanwijzingen voor alcoholmisbruik in ruime zin die Hazewinkel en Pulles in hun onderzoeksrapporten naar voren brengen terug te voeren op recidive, zodat niet geoordeeld kan worden dat aan hun conclusie, dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, is gebaseerd op een samenstel van bevindingen. Wie opnieuw met teveel alcohol op achter het stuur gaat zitten, aanvaardt de gevolgen die dit kan hebben voor zijn sociale leven. Het sociaal disfunctioneren is daarmee volgens [appellant] geen aparte factor. Ditzelfde geldt voor het persisteren - het voortdurend gebruik van alcohol, terwijl de negatieve gevolgen daarvan bekend zijn, ligt besloten in de recidive, aldus [appellant]. Dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk is verder ten onrechte opgevoerd als een aanwijzing voor alcoholmisbruik in ruime zin, omdat anders bij iedereen die zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en onder invloed van teveel alcohol rijdt sprake zou zijn van alcoholmisbruik. De rechtbank heeft, ten slotte, niet onderkend dat Pulles geen statisticus is en daarom in zijn rapport niet had mogen opmerken dat waarschijnlijk sprake is van onderrapportage, aldus [appellant].

4.1. Volgens [appellant] houden "persistentie" en "enig sociaal disfunctioneren" verband met de recidive, zodat dit eigenlijk geen verschillende aanwijzingen zijn. Zoals het CBR terecht stelt, is niet iedere recidive hetzelfde en hebben Hazewinkel en Pulles in hun rapportages verschillende omstandigheden aangevoerd die maken dat wat hun betreft sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Hazewinkel en Pulles hebben ook relevant geacht dat [appellant] een beginnende bestuurder is die binnen een periode van net iets meer dan twee jaar tweemaal wordt aangehouden wegens het rijden onder invloed van alcohol en dat hij eerder een educatieve maatregel alcohol en verkeer heeft opgelegd gekregen. Deze factoren zijn niet terug te voeren op recidive. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat Hazewinkel en Pulles niet alleen vanwege recidive tot de conclusie zijn gekomen dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, maar dat zij hun conclusie hebben gebaseerd op een samenstel van bevindingen. Aangezien Hazewinkel en Pulles niet alleen recidive als aanwijzing hebben opgevoerd in hun rapportages, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat alleen de aanwijzing recidive te weinig is voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. De Afdeling volgt [appellant] ook niet in zijn standpunt dat Pulles, door op te merken dat waarschijnlijk sprake is van onderrapportage, zich buiten zijn vakgebied heeft begeven. Het is aan hem, als psychiater, om de anamnese te toetsen. Pulles heeft de conclusie dat waarschijnlijk sprake is van onderrapportage getrokken uit het feit dat er een verschil bestaat tussen het door [appellant] opgegeven alcoholgebruik voorafgaande aan zijn aanhouding en het na de aanhouding geconstateerde promillage. [appellant] heeft aan Pulles verklaard dat hij, twee uur voordat hij werd staande gehouden, in tien minuten tijd één flesje speciaal bier had gedronken. Het CBR stelt zich terecht op het standpunt dat [appellant] aanzienlijk meer moet hebben gedronken om, na twee uur na zijn laatste alcoholconsumptie, een promillage te bereiken van 0,552. Was de verklaring van [appellant] juist geweest, dan had hij een promillage bereikt van 0,13 of daaromtrent. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van Hazewinkel en Pulles. Dit betekent dat het CBR de onderzoeksrapporten van Hazewinkel en Pulles aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de op de zitting bij de Afdeling naar voren gebrachte laboratoriumwaarden kan niet tot het door hem daarmee beoogde doel leiden, omdat het CBR zijn besluitvorming niet op deze waarden heeft gebaseerd. Uit het vorenstaande volgt dat het CBR op basis van de rapporten van Hazewinkel en Pulles het rijbewijs van [appellant] ongeldig mocht verklaren, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld.

Het betoog faalt.

5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het betoog van [appellant] dat de rechtbank haar uitspraak ondeugdelijk heeft gemotiveerd ook niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden, nu de Afdeling tot dezelfde conclusie komt als de rechtbank.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Polak w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018

735.


BIJLAGE - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

[…].

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:

[…]

c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

[…].

Artikel 134

2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 27

Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene: […]

b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.