Uitspraak 201707266/1/A3


Volledige tekst

201707266/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Rotterdam Outdoor B.V., gevestigd te Rotterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2017 in zaak nr. 16/5405 in het geding tussen:

Rotterdam Outdoor

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Op 17 november 2015 heeft het college de evenementenkalender 2016 vastgesteld. Het college heeft het door Rotterdam Outdoor aangemelde evenement niet op deze evenementenkalender geplaatst.

Bij besluit van 8 juli 2016 heeft het college het door Rotterdam Outdoor daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juli 2017 heeft de rechtbank het door Rotterdam Outdoor daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Rotterdam Outdoor hoger beroep ingesteld.

Rotterdam Outdoor heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2018, waar Rotterdam Outdoor, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg en mr. F. van Bergen, advocaat te Antwerpen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Sandee, S. Pruimers, V.L. Rigutto-van Eck en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.1. Rotterdam Outdoor heeft in 2014 en 2015 een evenement georganiseerd in het Roel Langerakpark in Rotterdam. Dit evenement betrof een dancefestival. Zij heeft hiervoor in 2013 en 2014 evenementenvergunningen gekregen van de burgemeester. Rotterdam Outdoor had de wens om een dergelijk evenement in 2016 opnieuw te organiseren. Zij heeft daartoe een aanvraag om een evenementenvergunning bij de burgemeester van Rotterdam ingediend. Ook heeft zij het evenement aangemeld voor plaatsing op de zogenoemde evenementenkalender voor dat jaar bij Rotterdam Festivals (hierna: RF). RF is een stichting die in opdracht van het college het Rotterdams evenementenbeleid coördineert en het college adviseert over de samenstelling van de evenementenkalender. Vanuit deze opdracht heeft zij de aanmeldingen voor plaatsing op de evenementenkalender 2016 onder meer naar hun inhoud beoordeeld, waaronder de aanmelding van Rotterdam Outdoor voor het organiseren van haar dancefestival. Vervolgens heeft RF het college geadviseerd om dit evenement niet op de evenementenkalender 2016 op te nemen. Op 17 november 2015 heeft het college de evenementenkalender 2016 vastgesteld. RF heeft Rotterdam Outdoor hierover bij brief van 24 november 2015 geïnformeerd.

1.2. De Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam heeft op 2 juni 2016 geadviseerd het bezwaar van Rotterdam Outdoor tegen de vaststelling van de evenementenkalender 2016 ongegrond te verklaren onder aanvulling van de motivering. In zijn besluit van 8 juli 2016 heeft het college dit advies overgenomen.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college tijdig en voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure een passende mate van openbaarheid heeft verzekerd met betrekking tot de beschikbaarheid, de verdelingsprocedure, het aanvraagtijdvak en de criteria die het college hanteert bij de vaststelling van de evenementenkalender. De procedure is volgens de rechtbank voorts afdoende bekendgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zorgvuldig gehandeld door zich door RF te laten adviseren over de inhoudelijke aspecten van de aangemelde evenementen. Dat RF op haar beurt externe deskundigen heeft ingeschakeld, is extra zorgvuldig te achten, nu hiermee verdere specialistische kennis op het gebied van dance- evenementen is gezocht. Het advies van RF is volgens de rechtbank gelet op de summiere aanmelding van Rotterdam Outdoor naar inhoud inzichtelijk en concludent. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de door het college gehanteerde procedure erop is gericht alle gegadigden gelijke kansen te geven op een plaats op de evenementenkalender door slechts acht te slaan op de inhoud van het te organiseren evenement. Volgens de rechtbank heeft het college op basis hiervan terecht de financiële belangen van Rotterdam Outdoor niet meegewogen in de besluitvorming. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat Rotterdam Outdoor geen recht had op de door haar gevraagde vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten, omdat het college het besluit van 17 november 2015 niet heeft herroepen.

Karakter van de beslissing tot vaststelling van een evenementenkalender

3. Ter zitting is de vraag aan de orde gesteld of de vaststelling door het college van een lijst met B- en C-evenementen die in 2016 plaatsvinden en waarop het door Rotterdam Outdoor te organiseren evenement niet is geplaatst, een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is.

3.1. Afdeling 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (hierna: de Apv), zoals die gold ten tijde van de besluitvorming, gaat over evenementen. De tekst van deze afdeling is opgenomen in de bijlage, die onderdeel is van de uitspraak. Niet in geschil is dat het door Rotterdam Outdoor te organiseren dancefestival een evenement in de zin van de Apv is.

3.2. Uit artikel 2:24, vierde lid, van de Apv kan worden afgeleid dat jaarlijks een lijst door het college wordt vastgesteld met B- en C-evenementen die in dat jaar plaatsvinden, ook wel de evenementenkalender genoemd. Dit artikel betreft begripsbepalingen. Daaruit noch uit enig ander artikel volgt dat plaatsing van een evenement door het college op deze lijst recht geeft op een door de burgemeester te verlenen evenementenvergunning dan wel aanspraak biedt op enige subsidie van gemeentewege. Omdat de burgemeester een bij hem ingediende aanvraag voor een evenementenvergunning op grond van artikel 2:25, tweede lid, van de Apv buiten behandeling stelt als het evenement waarvoor de vergunning is gevraagd niet op de evenementenkalender is geplaatst, is met de vaststelling van de lijst beoogd een rechtsgevolg tot stand te brengen. Gelet hierop is de vaststelling van de evenementenkalender aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

Gronden van het hoger beroep

4. Rotterdam Outdoor betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college tijdig en voorafgaand aan de start van de procedure tot aanvraag van een evenementenvergunning een passende mate van openbaarheid heeft verzekerd met betrekking tot de procedure tot vaststelling van de evenementenkalender. Zo is er op geen enkele wijze melding van gemaakt dat RF zou werken met scorekaarten waarbij het evenement per onderdeel zou worden beoordeeld en dat RF deskundigen zou inschakelen voor deze beoordeling. Het was voor Rotterdam Outdoor van groot belang geweest om dit vooraf te weten. Nu is zij er bij de aanmelding van uitgegaan dat RF, die goed bekend was met de inhoud van het Rotterdam Outdoor Festival en de organisatie daarvan, de aanmelding zou beoordelen.

4.1. Rotterdam Outdoor betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het advies van RF niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat het advies van RF om haar evenement niet op de evenementenkalender te plaatsen naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Zij is van mening dat haar aanmelding wel voldoende was voor plaatsing op de evenementenkalender, zoals dat ook in de voorgaande jaren het geval was. De enige reden om haar dancefestival niet op de evenementenkalender te plaatsen is kennelijk dat andere aangemelde dance-evenementen naar hun inhoud als beter zijn beoordeeld, maar zij betwist dat de kwaliteit van haar dancefestival niet voldoende zou zijn ten opzichte van andere aangemelde dance-evenementen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij diverse stukken over de inhoud van het dancefestival overgelegd, alsmede twee deskundigenrapporten. Daarnaast betoogt Rotterdam Outdoor dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij de besluitvorming terecht geen rekening heeft gehouden met de financiële belangen van Rotterdam Outdoor. Daarmee heeft de rechtbank volgens haar miskend dat een besluit pas zorgvuldig tot stand is gekomen als daarbij alle belangen in aanmerking zijn genomen.

Oordeel van de Afdeling

5. De Afdeling stelt vast dat in afdeling 7 van de Apv, die gaat over evenementen, bepalingen zijn opgenomen over de criteria waar de burgemeester een aanvraag om een evenementenvergunning aan toetst. Deze criteria zijn toegelicht in de toelichting bij de Apv. In afdeling 7 zijn echter geen bepalingen met criteria opgenomen waaraan moet zijn voldaan om voor plaatsing op de evenementenkalender door het college in aanmerking te komen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in de praktijk wordt getoetst aan de hand van een document met als titel "Herijking evenementenbeleid Dieper in de stad, verder in de wereld" en de vertaling daarvan in de oproep voor plannen 2016, zoals uitgegeven door RF. Het document is niet vastgesteld door de raad en vindt geen grondslag in de Apv of een op grond daarvan vastgestelde beleidsregel. Uit de door RF uitgegeven oproep voor plannen 2016 kan worden afgeleid dat in de praktijk vijf criteria werden gehanteerd bij de beoordeling van voor plaatsing op de evenementenkalender aangemelde evenementen, te weten: A. Aansluiting evenementenbeleid: De stad, B. Inhoudelijke beoordeling evenement, C. Aansluiting evenementenbeleid: Het publiek, D. Aansluiting bij het evenementenbeleid: De organisator/deugdelijkheid van het plan en E. Praktische uitvoerbaarheid. Deze criteria komen terug op de door de door RF ingeschakelde deskundigen ingevulde scorekaarten, die ten grondslag zijn gelegd aan het door het college overgenomen advies van RF om het door Rotterdam Outdoor aangemelde dancefestival niet op de evenementenkalender te plaatsen. Uit deze scorekaarten en de nadere toelichting van het college blijkt dat een belangrijk argument voor niet plaatsing van het door Rotterdam Outdoor te organiseren evenement een slechte score op het criterium B was. Deze score was slecht omdat door Rotterdam Outdoor te organiseren dancefestival niet vernieuwend was en een te breed programma had terwijl de trend op het gebied van dance-evenementen volgens de deskundigen specialisatie is. Deze motivering voor het besluit getuigt van een diepgaande beoordeling van de inhoud van het evenement en dit evenement werd kennelijk geacht geen culturele meerwaarde voor de stad Rotterdam te hebben. Voor een dergelijke beoordeling van een evenement op zijn inhoudelijke toelaatbaarheid biedt artikel 2:24, vierde lid, van de Apv naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte. Daarbij laat de Afdeling in het midden of en in hoeverre het toelaatbaar is om een evenement op inhoud te beoordelen binnen het kader van de Apv.

De Afdeling licht haar oordeel als volgt toe. Op grond van artikel 2:24, vierde lid, van de Apv heeft het college de bestuurstaak om jaarlijks een lijst B- en C-evenementen vast te stellen. Het gaat er daarbij dus om dat het college een lijst vaststelt van die evenementen die het college als een gemiddeld risico-evenement kwalificeert, dat wil zeggen een evenement waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer, en die het als een hoog risico-evenement kwalificeert, dat wil zeggen een evenement waarbij sprake is van een grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer. Aan deze bepaling ligt dan ook het motief ten grondslag tot het reguleren van risico-evenementen en het beheren van de impact die een dergelijk evenement op de directe omgeving, dan wel op de stad heeft en de gevolgen van het evenement voor het verkeer. Het college kan plaatsing van evenementen op de lijst van B- en C-evenementen dan ook alleen op deze motieven weigeren. Hiermee verdraagt zich niet dat het college ten aanzien van deze risico-evenementen ook inhoudelijk gaat beoordelen of het evenement een voor de stad Rotterdam al dan niet gewenste culturele uiting is. De Apv, zoals die gold ten tijde van belang, biedt het college dan ook niet de beleidsruimte om andere motieven dan de impact van het evenement op de omgeving en de gevolgen daarvan voor het verkeer bij het vaststellen van de evenementenkalender te betrekken. Dit betekent dat het college de slechte score op criterium B dan ook niet heeft mogen betrekken in de motivering van zijn besluit om het door Rotterdam Outdoor aangemelde dancefestival niet op de evenementenkalender te plaatsen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

5.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het besluit om het dancefestival niet op de evenementenkalender te plaatsen reeds hierom niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hetgeen Rotterdam Outdoor verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

Slotoverwegingen

6. Het hoger beroep van Rotterdam Outdoor is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Rotterdam Outdoor tegen het besluit 8 juli 2016 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de artikel 3:4, eerste lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. De Afdeling zal het besluit van 17 november 2015 herroepen voor zover daarbij is besloten om het door Rotterdam Outdoor aangemelde evenement niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen. Omdat het jaar 2016 al voorbij is, zal de Afdeling bepalen dat het college geen nieuw besluit over plaatsing van het evenement van Rotterdam Outdoor op de evenementenkalender van 2016 hoeft te nemen.

6.1. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Het betreft een vergoeding voor de proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de kosten van het opstellen van de twee deskundigenrapporten van W. de Pundert en G. de Wijk, die Rotterdam Outdoor bij nader stuk heeft ingediend. De kosten van de twee deskundigenrapporten komen voor vergoeding in aanmerking, omdat Rotterdam Outdoor de rapporten heeft laten opstellen ter motivering van haar beroepsgrond dat het door haar aangemelde dance-evenement van eenzelfde kwaliteit was als de andere aangemelde dance-evenementen en de kosten voor het opstellen redelijk zijn.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2017 in zaak nr. 16/5405;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 8 juli 2016, kenmerk A.B.2015.2.17935/SK;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 17 november 2015, kenmerk 15MO16385-15bb9028, voor zover daarbij is besloten om het door Rotterdam Outdoor B.V. aangemelde dance-evenement niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

VII. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam geen nieuw besluit over plaatsing van het evenement van Rotterdam Outdoor B.V. op de evenementenkalender van 2016 hoeft te nemen;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij Rotterdam Outdoor B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij Rotterdam Outdoor B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2979,60 (zegge: tweeduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en zestig cent), waarvan € 2004,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan Rotterdam Outdoor B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 835,00 (zegge: achthonderdvijfendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

589.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

[…]

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

[…]

Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder evenement verstaan: een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in een openbare inrichting, waarvoor een vergunning krachtens artikel 2:28 geldt, mits die vergunning mede betrekking heeft op deze verrichting van vermaak;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9.

2. Onder evenement wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan:

a. braderie;

b. feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

c. optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op of aan de weg;

d. iedere markt met uitzondering van markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

e. sportwedstrijden, sporttoernooien of sportgala’s die niet worden georganiseerd door een bij NOC*NSF aangesloten sportbond of een bij een dergelijke bond aangesloten vereniging.

3. In deze afdeling worden de volgende evenementen onderscheiden:

a. 0-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Het bezoekersaantal bedraagt maximaal 250 mensen;

b. A-evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

c. B-evenement: gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;

d. C-evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

4. Onder evenementenoverzicht wordt in deze afdeling verstaan een door het college vast te stellen lijst met B- en C-evenementen die in een kalenderjaar plaatsvinden.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

2. De burgemeester stelt de vergunningaanvraag buiten behandeling indien het B- of C-evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen op het evenementenoverzicht welke is vastgesteld voor het jaar waarin het evenement, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, plaats zal vinden.

3. De burgemeester kan de vergunningaanvraag buiten behandeling stellen indien een A-evenement niet ten minste vier weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd.

4. De burgemeester kan de vergunningaanvraag buiten behandeling stellen indien de aanvraag van een B- of C-evenement niet voor 15 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het evenement plaatsvindt, is ingediend.

5. De burgemeester weigert de vergunning voor een B- of C-evenement indien de organisator:

a. onder curatele staat, of

b. de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

6. Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

a. dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

b. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

c. de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

d. het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat de activiteiten worden verricht of voortgezet;

e. de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

f. de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

g. tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke sanctie is genomen;

h. het evenement niet past binnen het evenementenvergunningenbeleid van Rotterdam;

i. de organisator in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

7. De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

a. de plaats en het tijdstip van het evenement;

b. de benodigde technische voorzieningen;

c. de inrichting van het evenemententerrein;

d. het activiteitenprogramma;

e. een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

f. het verkeersplan;

g. het geluidsniveau van het programma tijdens het evenement.

8. De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

a. de plaats waar het evenement wordt gehouden;

b. de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;

c. een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

d. de inrichting van het evenemententerrein;

e. het activiteitenprogramma;

f. de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

g. het veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

h. de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.

9. Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen door de organisator onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.

10. Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

11. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a 0-evenementen

1. Behoudens in door de burgemeester aangewezen gebieden, is het verboden zonder kennisgeving aan de burgemeester een 0-evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

2. Van een 0-evenement is sprake indien:

a. het een evenement in de openlucht betreft;

b. het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 250 personen;

c. het een evenement is dat plaatsvindt tussen 9.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 uur en 23.00 uur;

d. het geluidsniveau op een afstand van 10 meter van enige geluidsbron niet meer bedraagt dan 80 dB(A);

e. het niet plaatsvindt op de rijbaan, een fiets-, bromfiets- of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

f. het geen extra politiecapaciteit vergt;

g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 25 m² per object;

h. er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

i. er een organisator is.

3. De organisator stelt de burgemeester ten minste vijf werkdagen voorafgaand aan het 0-evenement in kennis van het evenement door middel van het door de burgemeester vastgestelde kennisgevingsformulier.

4. Toestemming voor het evenement is verleend indien:

a. na ontvangst van het kennisgevingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, en

b. de organisator een ontvangstbevestiging, van het feit dat hij een kennisgeving heeft gedaan, kan tonen.

5. Indien naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden na de kennisgeving er vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde kan de burgemeester alsnog bepalen dat het verbod ingevolge artikel 2:25, eerste lid, onverkort geldt.

Artikel 2:25b Beslistermijn

In afwijking van artikel 1:2, eerste lid, beslist de burgemeester:

a. binnen vier weken voorafgaand aan het evenement, indien sprake is van een A-evenement; of

b. binnen acht weken voorafgaand aan het evenement, indien sprake is van een B- of C-evenement.

Artikel 2:26 Openbare orde en veiligheid

1. De burgemeester kan in de aanloop naar, tijdens, en na een evenement alle aanwijzingen geven die hij noodzakelijk acht ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie, brandweer en hulpverlening.

2. De organisator van een evenement is verplicht in de aanloop naar, tijdens, en na het evenement:

a. alle maatregelen te treffen ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde;

b. het evenement onverwijld te beëindigen bij verstoring van de openbare orde of de vrees daarvoor;

c. een aanwijzing van de burgemeester onverwijld op te volgen;

d. ervoor te zorgen dat bij een verstoring van de openbare orde na een aanwijzing van de burgemeester, dan wel een ambtenaar van de politie of brandweer geen publiek meer tot het evenement wordt toegelaten.

3. Het is voor bezoekers van een evenement tijdens en na het evenement:

a. verboden zich op het evenemententerrein te gedragen met het kennelijke doel om de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen;

b. verboden al dan niet op het evenemententerrein, op of aan de weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren;

c. verboden zich op een evenemententerrein te begeven indien overeenkomstig het eerste, dan wel het tweede lid onder d opdracht is gegeven het evenemententerrein te verlaten;

d. verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval, waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan een daartoe strekkende aanwijzing van een ambtenaar van de politie of brandweer zijn weg te vervolgen of aanwijzingen van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.